Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
De Geschiedenis der Waereld van de Heeren Rollin en Tailhié, vervolgd in de Historie der laatere Volken. Met Printverbeeldingen versierd. Tiende Deel. Te Amsterdam by P. Meyer, 1782. In gr. octavo, 368 bladz.In dit gedeelte, het welk aanvangt met het Concilie van Constans, in den jaare 1414, en voortloopt tot op den aanvang der Trentsche Kerkvergaderinge, in den jaare 1545, worden ons, by de ontvouwing van de merkwaardigste lotgevallen der Volkeren, byzonder in Europa, geduurende dat tydverloop, verscheiden overweegingen, met betrekking tot die tydsomstandigheden, voorgedraagen. Zo volgen, op het verslag van het einde des Griekschen Keizerryks, eenige aanmerkingen over de Volkeren van Europa, zedert den ondergang van het Westersche Ryk af, tot aan dien van het Grieksche Ryk; en deezen gaan voorts vergezeld van een onderscheiden berigt van den staat der Geleerdheid, in de middeleeuwen; waarin men ons doet zien, wat van tyd tot tyd medegewerkt heeft, om de onkunde te vermeerderen, en de herstelling der Geleerdheid, tot in de vyftiende eeuw, te belemmeren. Eene navorsching van de oorzaaken der verwarringen in Italie leidt onzen Schryver, tot het verleenen van een algemeen denkbeeld der Republieken van Italie; waar onder Venetie, Genua en Florence, met de verheffing van 't Huis Medicis, byzonder in opmerking komen; en waar nevens gevoegd wordt, eene beschouwing van den staat der kunsten en weetenschappen in Italie, van de tiende eeuw af tot aan het einde der vyftiende. Wyders ontmoeten ons hier, buiten het geschiedkundige der voornaamste Staaten van Europa, het geen de regeering der Pausen, en 't begin der Hervorminge betreft, bedenkingen over den staat van Europa in 't begin der zestiende eeuwe, met eene byzondere navorsching der uitwerkzelen van den Koophandel. In dit laatstgemelde Stuk, 't geen wy, als eene byzondere opmerkzaamheid waardig, geheel zullen overneemen, klimt de Autheur op tot het begin der zestiende eeuwe, en poogt alle de uitwerkzelen van den koophandel in de volgende eeuwen te ontdekken. ‘De koophandel geschiedt door middel van het krediet, en door middel van het geld. Het krediet, 't welk de Kooplieden zig maaken, kan het geld in zekeren zin verdubbelen, tot op eene drie | |
[pagina 113]
| |
dubbelde, vier dubbelde, misschien tien dubbelde ingebeelde hoeveelheid vermeerderen; het wederzydsch vertrouwen, 't welk zy in elkanders bekwaamheid en eerlykheid hebben, is 'er de grondslag van; want elk hunner, vast staat maakende van op een bepaalden dag betaald te zullen worden, geeft in voorraad meer waaren, dan men hem werkelyk betaalt. Uit de groote vermeerdering van het krediet, boven het wezenlyke geld, zullen, in den beginne, voordeelen gebooren worden; de uitwisseling van koopwaaren voor geld of voor andere koopwaaren, zal gemaklyker en vaardiger geschieden; de werkzaamheid zal grooter worden, en de meerdere beweging van alle de ingezetenen van den Staat zal meer leven in de verscheidene takken van den handel verspreiden. Maar daar komen ook nadeelen uit voort. Zo de handel enkel met geld geschiedde, zou dezelve minder schielyk toenemen en minder uitgestrekt worden; maar men zoude ook minder gevaar lopen van de weelde ten top te voeren; en men zoude meer voor een volstrekten val en voor bankbreuken beveiligd zyn; om dat men niet, dan naar evenredigheid zyner wezenlyke bezittingen, zou kunnen ondernemen; daar men in tegendeel, zo dra de handel met, of op, krediet gedreven wordt, gevaar loopt van te veel te waagen, en ligtelyk misbruik van het vertrouwen maakt. Men doet de eene onderneming op de andere; men verhoogt zyne schulden verre boven zyne bezittingen; en men is veel minder ryk in bezitting dan in krediet; zo dra derhalven het laatste stuit, vindt men zig volstrekt bedorven. Terwyl de gretigheid naar winst de handeldryvers van de eene onderneming tot de andere aanvoert, en poogingen doet doen, die boven hunne bezittingen zyn, zal de weelde de gelukkige Kooplieden aanspooren, om veel meer te verteeren, dan hunne eigenlyke bezittingen toelaten. Het krediet alleen wordt nu de grondslag van rykdom; men zal weinig goed hebben, veel verteeren, en meer schuldig zyn, dan men, strikt genomen, betaalen kan; dit is de eeuw van de ryken, die niet wel in hunne zaaken zyn. Doch de zaaken zullen hier by nog niet blyven; want het zal met de volkeren gaan als met de burgers; zy zullen ook hun voordeel willen doen met hun krediet; zy zullen geld opnemen om kostbaare oorlogen uit te hou- | |
[pagina 114]
| |
den; zy zullen niet in staat zyn om die schulden ten bepaalden tyde weder op te brengen, of ten minsten op te brengen eer zy weder andere geldleeningen noodig hebben; daar zal een andere oorlog opkomen, en men zal op nieuws penningen op krediet neemen; die schulden zullen weinig verminderen, telkens met nieuwe schulden vermeerderd worden, en eindelyk zo hoog lopen, dat die volkeren meer schuldig zyn dan zy bezitten, en zelfs meer dan zy waard zyn. Een fortuin, dat enkel op krediet rust, bestaat geheel in het goed gevoelen, is louter denkbeeldig, en heeft geen wezenlyk fondament; het zal derhalven door de eerste ongerustheid, die het vertrouwen zal verminderen, om verre geworpen worden; dan zal men Nationaale bankeroeten zien voorvallen; en, den ondergang van familien beschouwende, kan men ligtelyk voorzeggen, wat het lot zal zyn van volkeren, die enkel ryk zyn door krediet. In dezen geweldigen staat, waarin Europa zig vroeger of laater zal bevinden, zal het moeijelyk zyn zyn fortuin te verzekeren; men zal zyn geld niet weten te plaatsen, om dat het misbruik van het krediet alle vertrouwen verdelgd zal hebben. De wyze lieden zullen dan verpligt zyn met Horatius te zeggen; Hoc eras in votis, modus agri non ita magnus; want, na veele poogingen gedaan te hebben, om zig te verryken, zal men zig gelukkig achten, een maatig stukje lands te bezitten, door welks bewerking men ordentelyk kan bestaan. Europa was in een elendigen staat, toen het niet dan door tyrannen, onder den naam van Leenmannen, en door Slaaven beslagen wierdt. Alle die barbaarschheid is gelukkig verdwenen, en het lydt geen twyfel of dit is gedeeltelyk de vrugt van den koophandel en van de kunsten der weelde; want de werkzaamheid, welke zy verspreiden geeft, terwyl zy de gemoederen verzagt, een nieuw leven aan alle de burgeren; de fortuinen beginnen minder van de tytels dan van de bekwaamheid en yver af te hangen; en daar wordt eene soort van gelykheid ingevoerd; om dat hy, die geene bezittingen heeft, maar die met talenten is bedeeld, en dezelve gebruikt, zig verheft; terwyl de Grooten, die of geene talenten hebben, of dezelve niet yverig gebruiken, even zeer vervallen. Die soort van gelykheid, welke de weelde invoert, was een voordeel, zo lang 'er nog overblyfzels van de Leenroerige regeering waren, om dat zy dezelve verder moest | |
[pagina 115]
| |
verdelgen; maar na dat dit geheellyk uitgewerkt is, zyn 'er nadeelen uit geboren, om dat de verdiensten, door de groote bezittingen zelve, welke zy hebben voortgebragt, verdonkerd worden, dewyl men geene andere onderscheidingen tusschen de leden der geheele natie schynt te kennen, dan van Ryken en Armen. Hier uit spruiten oneindige nadeelen voort; hier uit wordt eene onverzaadbaare hebzugt gebooren; men wil nu niet slegts ryk zyn, om in weelde te leven, maar men haakt ook naar schatten, om meer in aanzien te geraaken; geene middelen worden dan voor laag of ongeoorlofd gehouden, om dit dubbeld oogmerk te bereiken. De grootmoedigheid verdwynt, de eerlykheid wankelt, alle deugden wyken, en nauwelyks geeft men zig langer de moeite, om daar den uiterlyken schyn van te maaken. Alles is nu te koop; de schaamte, haaren indruk door het groot getal van hun, die de eer vertreden, geheel verliezende, vlugt uit de huisgezinnen, en verlaat wel haast de geheele maatschappy; omkopen, en zig te laten omkopen, krygt den naam van zyn fortuin te bevorderen. Dit bederf dringt tot de heiligste aller verbintenissen door; de trouw van Egtgenooten wordt eene beuzeling, zo dra 'er voordeel aan verknogt is, met dezelve te verbreken; het geil vermaak alleen wordt daartoe eerlang een genoegzaame prikkel; dus ontwykt men het huwelyk, de ongetrouwden wenschen zig geluk met hunne losbandige vryheid; kinderen worden een drukkende last, om dat zy te veel kosten van onderhoud; want naar maate de hebzugt aanwint, neemt ook de verkwisting toe; en naar maate men driftiger is om te verkrygen, maakt men zig meer behoeften. Zie daar eenigen der voor- en nadeelen van den koophandel, en de toeneemende rykdommen in een Staat! In een groot gebied zou men die nadeelen lang kunnen weeren, door den buitenlandschen handel minder, den binnenlandschen meer, te bevorderen. De Ryken in Europa zyn alle geformeerd uit de bezittingen van verscheiden Heeren, die, om zig eenige inkomsten te bezorgen, alle koopwaaren met inkomende en uitgaande regten bezwaarden. De Souvereinen, deze bezittingen der Heeren magtig wordende, hebben gemeend voordeel te doen, met die zelfde regten voor zig te behouden. Zy hebben dat schynbaar voordeel behouden, maar zy hebben den binnenlandschen handel belemmerd, en daardoor tegen hun eigen oogmerk aan gewerkt. Alles wat een Souverein van een | |
[pagina 116]
| |
uitgestrekt land, dat de noodige middelen van bestaan in zig zelve heeft, moet bedoelen, is, niet om veel gouden en zilveren penningen in het zelve te brengen, dat is voor zulk een land, als wy onderstellen, op zyn best, slegts een ondergeschikt oogmerk; maar om veele en gelukkige menschen in het zelve te doen leven. Maar nu, ten dien einde, moet de logheid geweerd, en de werkzaamheid bevorderd worden; ten dien einde is 'er dan ook koophandel noodig; maar het is niet altyd noodig, dat het buitenlandsche handel zy, die aangekweekt worde; dit is zelfs nadeelig zo de binnenlandsche handel daardoor wordt belemmerd. Wat baat het inderdaad voor een volk de buitenlandsche rykdommen tot zig te lokken, zo het zyne eigen rykdommen niet kent of geniet? Wat baat het overtolligheden in eenige weinige steden op te stapelen, zo het geheele volk, by mangel van aanmoediging, by mangel van goede wegen, om de producten te vervoeren, en tegen andere binnenlandsche gerieflykheden te verwisselen, nauwelyks een vierde of tiende gedeelte, van het geen het zou kunnen leveren, te voorschyn brengt? zo het in eene lustelooze kwyning vergaat? zo het niet het vierde gedeelte uitmaakt van het getal, dat op dien grond zou kunnen leven? Deze aanmerkingen betreffen alleenlyk groote Staaten, die eene gelukkige grondgesteldheid hebben; het is daar inzonderheid, dat my voorkomt, dat men den binnenlandschen handel by voorkeur behoorde te begunstigen. Ik verbeelde my niet, dat aldaar eenig nadeel uit deze voorkeuze zoude spruiten. Men zoude immers, op die wyze, dezelfde werkzaamheid, en het zelfde geluk door den geheelen staat verspreiden; de rykdommen zouden gelyker verdeeld worden; daar zou meer vryheid, minder gelegenheid voor verdrukking zyn, en de bevolking zou 'er oneindig by winnen. Men moet hier by in aanmerking nemen, dat de binnénlandsche handel yder burger, op 't land zo wel als in de steden, en in de kleine steden zo wel als in de groote, gelukkiger maakt, zonder dat eenige naaryverige Mogendheid dit kan beletten, daar in tegendeel de buitenlandsche handel, terwyl hy eene verblufsende weelde in eenige weinige Steden vermeerdert, en den Vorst in den waan brengt, dat hy den Staat eveneens verrykt, dikwils oorlogen baart, die het tien dubbeld van de schatten, welke de handel heeft aangebragt, verzwelgen. De binnenlandsche handel versterkt het geheel lighaam van | |
[pagina 117]
| |
een Ryk; de buitenlandsche geeft slegts een kunstleven aan eenige deelen, en laat alle de andere wynen. De algemeene zugt van Europa om op de Indiën te handelen is inderdaad verwonderlyk! Men wilde zig verryken. Wordt een Staat dan ryker of inwendig sterker, om dat 'er veel goud en zilver in is? Gewisselyk neen; dewyl met de metaalen de prys van allen arbeid en koopwaaren eveneens vermeerdert; de ouden waren ryker dan wy, schoon zy de Indiën niet kenden.Ga naar voetnoot(*) Ik erken, dat de Volkeren, die zig de eerste van het goud van Amerika zullen meester maaken, voor een korten tyd ryker zullen zyn, maar zo dra dit goud zyn natuurlyk waterpas zal gekregen hebben, dat is, door Europa verspreid zyn in de evenredigheid van de meerdere werkzaamheid der natiën, zullen de eerste overweldigers op hunne voorige laagte zinken; zy zullen zelfs wel haast armer worden, indien zy geen binnenlandschen handel hebben. Het is derhalven niet in de Indiën, dat men de rykdommen moet zoeken. Maar de Souvereinen der zestiende eeuw kenden de rykdommen niet, welke zy in hun land hadden, zo zy dezelve slegts wisten te doen gelden. Zy zullen dezelve derhalve verre gaan zoeken, en zy zullen hunnen wezenlyken welvaart, door het verwaarloozen van wegen en vaarten, en door menigvuldige tollen en regten, vernielen, om een ingebeelde welvaart te bejaagen. Om myn denkbeeld te beter te vatten, herinnere men zig, dat de oorspronkelyke manier, hoe de volkeren den koophandel met elkander dryven, is door wederzyds het overschot der voortbrengzelen van hun land, en hunne werkzaamheid, met elkander te verwisselen. Om derhalven den buitenlandschen koophandel te verkrygen, moet | |
[pagina 118]
| |
men den binnenlandschen doen bloeijen. Men moet, door het vermeerderen der algemeene werkzaamheid, maaken, dat 'er een groot overschot van gerieflykheden zy; en dat dezelve, op eene gemakkelyke wyze, tot aan de uiterste grenzen des Ryks, en verder, vervoerd kunnen worden; men moet derhalven die vervoering door geen tollen of regten kluisteren. Voor het overige stel ik alle deze aanmerkingen meer als vraagen en twyffelingen, dan als beslissende voor; het onderwerp, waarover dezelve lopen, is ten uitersten saamgesteld, en kan onmogelyk in een kort bestek worden afgehandeld. Ik heb evenwel geoordeeld, dat het van veel nuttigheid was den geest der jonge lieden, die de historie en belangen der volkeren willen leeren kennen, vroegtydig derwaards te wenden; te meer om dat dezelve ook op eenige Provincien van onze Republiek, met eene ligte verandering, toepasselyk gemaakt kunnen worden.’ |
|