Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuw bewys voor Gods Bestaan en 's Menschen Ziel, door J.A.H. Reimarus, Med. Dr. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecht, by J.Ph. Streccius, 1782. Behalven het Voorbericht, 61 bladz. in gr. octavo.By een vernieuwden Hoogduitschen druk der bekende Verhandelingen van herm. reimarus over de voornaemste waerheden van den Natuurlyken Godsdienst, heeft 'er des- | |
[pagina 106]
| |
zelfs Zoon joh. reimarus, als ene soort van Inleiding, voor geplaetst, zyne gedachten, ten bewyze van Gods Bestaen en des Menschen Ziel. Ten gevalle van hun, die de vroegere uitgave reeds bezaten, heeft hy dezelven ook afzonderlyk laten drukken; en even zo heeft men ze thans in onze Tale gemeen gemaekt, om by de Nederduitsche afgifte van dat geagte Werk gevoegd te worden. De Zoon, in 's Vaders voetspoor tredende, staeft hier ten bondigste, uit een byzonder oogpunt, het bestaen van God, als de eerste oorspronglyke oorzaek van de achtervolgende reeks der dingen in 't Heelal; en versterkt tevens het gevoelen van 't aenwezen van 's Menschen Ziel, als de oorzaek der werkingen des lichaems, en geschikt om in eeuwigheid ter meerdere volmakinge te streven. Hy schakelt zyne gedachten deswegens in ene geregelde orde; en dringt zyn voorgestelde bewys, met beantwoording der voornaemste tegenbedenkingen van hun, die ene eerste oorzaek zoeken te betwisten, met nadruk aen; des dit Geschrift van den Zoon wel verdiene, by 's Vaders opgemelde Verhandelingen, gevoegd te worden. De hoofdbyzonderheid, welke den Vertaler aenleiding schynt gegeven te hebben, om dit Stukje te betitelen Nieuw BewysGa naar voetnoot(*), is vermoedelyk gelegen, in het overbrengen van het gewoone bewys, tegen ene eeuwige aeneenschakeling van oorzaken en gewrochten, zonder ene eerste oorspronglyke oorzaek, ‘op het geval, wanneer men al de waereld of de schakel aller dingen als oneindig en zonder begin onderstelt:’ waerom wy het voornaemste van het daertoe betrekkelyke gedeelte nog zullen voordragen. Men vraegt, naemlyk, tegenwoordig, of men behoore te erkennen, dat de waereld, of de reeks der dingen een begin gehad moet hebben; dan of men ene oneindige reeks en aeneenschakeling der dingen voor mogelyk, of liever voor noodzaeklyk, hebbe te houden. De Autheur was voortyds in 't eerste algemeen aengenomen denkbeeld, dan wat later heeft hy begonnen te twyfelen, en is in zy- | |
[pagina 107]
| |
ne twyfeling versterkt, door 't geen de Wysgeer cochius deswegens aengevoerd heeftGa naar voetnoot(*). Zulks doet hem, ter dezer gelegenheid, hier te berde brengen, 't geen daeromtrent van de ene en andere zyde gezegd kan worden, en hecht daer aen de overweging, of het latere denkbeeld het bewys, voor 't bestaen ener eerste oorspronglyke oorzaek verzwakke, waervan hy het tegendeel toont. - Wy zullen ons tot het laetste denkbeeld, als het byzonderste voor den Nederduitschen Lezer, bepalen, en tevens mededelen hoe hy, op dien grondslag, zyn bewys doet doorstaen. Voorgesteld hebbende, hoe het eerste denkbeeld, naer zyn begrip, best verdeedigd worde, vervolgt hy indezervoege. ‘Maar hoe? - Wanneer al, zonder het Bestaan eener opvolginge van veranderinge, geen tyd, geene duurzaamheid gesteld kan worden, dan moet egter de eerste werking van God, byaldien 'er eene eerste ware, noodwendig een vóór en naa in zyn eigen Wezen, of in zyn denken uitmaaken, het welk met de onveranderlykheid, in een noodzaaklyk Wezen vervat, strydt; en hoe willen wy de werking van het onbepaalde Wezen eenige paalen stellen? Cochius heeft zig derhalveGa naar voetnoot(†) zeer wel en bondig uitgedrukt, op deze wyze. “(1) Wanneer 'er eene kragt is, welke eene opvolging van werkingen tragt voort te brengen, (2) daarby ook toereikend is, dezelve voort te brengen, en door geen tegenstand belet kan worden, en (3) wanneer deze kragt noodwendig, gevolglyk eeuwig, bestaat; dan moet 'er ook daadlyk eene reeks van werkingen zyn voortgebragt, en deze reeks kan, zo min, als de werkende oorzaak, een begin hebben. Zulk eene kragt nu is God, en de werkzaamheid kan van zyn Weezen niet gescheiden worden; de geheele omtrek der werkingen moet gelyk zyn, aan den geheelen omtrek der kragt; gevolglyk zyn ook zyne werkingen oneindig, zonder paal en perken. - In het eeuwig noodzaaklyk Wezen zelf is geen opvolging van bestaan, toeleg en werken; geen getal, geen tyd. Alles is één, en op eenmaal in God: alle veranderingen | |
[pagina 108]
| |
zyn slegts betrekkingen der dingen buiten Hem: Hy bestaat, by de opvolgingen of reeksen der dingen, onveranderlyk: Hy ziet 't voorledene, tegenwoordige en toekomende, alle gevolgen zyner werkzaamheid en alle betrekkingen derzelve, uit eigen inwendige kragt, als van vooren, (a priori;) zonder daarby eene agtereenvolging van denkbeelden, of een nieuw, nog niet gehad, denkbeeld te verkrygen.” Des moet 'er wel een gebrek in onze wyze van denken nopens de opvolging, en de daaruit ontstaande vermeerdering in eene oneindige reeks plaats hebben. Van het Oneindige kunnen wy met ons eindig verstand in het geheel geen eigenlyk denkbeeld vormen. Maar wy moeten bedenken, dat tyd en ruimte slegts verschynzels zyn, uit de bepaaling onzer wyze van denken voortvloejende: dat naamlyk alle de agtereenvolging van het voorledene en toekomende, ten onzen opzigte, die wy van ons punt af by schreden verder zien, slegts zo verschyne; doch in 't verstand van God, als gezegd is, geene reeks van werkingen, welke geweest zyn en nog ontstaan zullen, uitmaake; maar dat, daar elke volgende werking haaren grondslag in de voorgaande heeft, Hy alles tegelyk overziet, alles op eenmaal voor Hem tegenwoordig, en de werkstellingmaaking zyner kragt slegts eene werking is. Om misverstand voor te komen, moet ik aanmerken, dat men door het woord Schepping, gemeenlyk, alleen de tegenwoordige gesteldheid of schikking van onzen aardkloot, dien men waereld noemde, of mogelyk de waereld-lighaamen, welke wy kunnen overzien, heeft verstaan. Maar thans staat men reeds in het algemeen toe, dat, in de tydrekening van deze schikking, niet eens de gansche duurzaamheid van dezen aardkloot en deszelfs voormaalige groote veranderingen, veel minder de duurzaamheid aller dingen in de waereld begreepen werde. Doch van deze geheele reeks aller dingen, die in het algemeen bestaan geweest zyn, en zyn zullen, is hier de rede. Gesteld nu, de eerste stof van alles, wat de waereld uitmaakt, ware eeuwig, en de reeks der veranderingen, waaraan deze eerste stof onderhevig was, ware zonder begin; maakt dan dit denkbeeld van eene oneindige duurzaamheid der waereld, of der reeks van werkingen, ons besluit tot het noodzaaklyk Bestaan van eene zelfstandige, onafhanglyke, van alle werkingen onderscheide Oorzaak onzeker? - Geenszins! Ik wil de reeks der werkingen niet, gelyk anders wel gebruiklyk is, toevallig noemen, om | |
[pagina 109]
| |
dat men betwisten mogt, dat iets zo toevallig ware, dat het anders of geheel niet hadt kunnen wezen; maar afhanglyk zyn ze egter zeker: elke werking ontstaat uit eene voorafgaande, deze weêr uit eene andere, enz. Die reeks moge nu oneindig zyn of niet; van alle en elke leden derzelve is het waar, dat geen één door zigzelf bestaat, en nog minder aan de geheele agtereenvolging de duurzaamheid kan geeven. Het is staag eene keten, wier leden zekerlyk 't één van het ander afhangen; maar welke nogtans, hoe lang ze ook moge wezen, nooit, zonder van eene andere, en wel onafhanglyke, kragt te worden gehouden, bestaan kan. Zo vinden wy het ook doorgaande, by een dieper onderzoek der natuure, dat de eerste grond der verschynzelen in iets, van deze verschynzelen te eenemaal verschillend, by voorbeeld, der beweeginge in eene kragt, die niet beweeging is, gezogt moet worden. Men vergelyke dus, om 't te begrypen, de agtereenvolging van werkingen met anderen, die malkanderen vervangen. Zekerlyk wordt dit door dat, dat weêr door een ander bewoogen, en men kan de reeks zo lang stellen, als men wil; maar daarom juist, om dat alle en elk in deze reeks nogtans niet dan altoos afhanglyk blyven, kunnen alle zo min, als elk in het byzonder, den eigenlyken grond der beweeging vervatten; die moet in iets van eene andere natuur, eene Veer, een gewigt, of wat 'er ook voor eene andere kragt is, worden gezogt. Daar moet dus eene zelfstandige Oorzaak zyn: al 't overige zyn werkingen, die wel de ééne van de andere, maar oorspronglyk alle van deze Oorzaak afhangen, 't zy dan dat men haar een begin geeven, of ze zo oneindig als de oorzaak zelve, stellen wil. Daarom alleen kon of moest de reeks derzelve oneindig zyn, om dat de oorzaak oneindig is; zonder eene zelfstandige Oorzaak waren alle afhangelyke werkingen, noch in eene eindige, noch in eene oneindige, reeks mogelyk. Deze eerste Oorzaak moet dus van alle werkingen noodwendig onderscheiden zyn: en hoe verbaazend moet ze ons niet uit dit gezigtspunt voorkomen, waar wy geene maate of vergelyking vinden! Wie zig dan slegts van het laage denkbeeld eenes, aan onzen kleinen aardkloot, of in allen gevalle aan den van ons overgezienen omtrek der overige waereld-lighaamen hegtenden Gods eenigzins kan ontdoen; die verheffe de vlugt zyner gedagten, zo veel hy vermag, en bidde dat Wezen aan, het welk - van eeuwigheid tot eeuwigheid, zonder eind- | |
[pagina 110]
| |
paalen van ruimte, - met eene onbepaalde eige werkzaamheid, - alle mogelykheden, aller werkingen werking overziet, - al 't mooglyke tot daadlykheid brengt; en de oorsprongelyke kragt aller kragten is!’ |
|