Onderwys in den Godsdienst, door J.v. Nuys Klinkenberg. A.L.M.Ph. Dr. en Predikant te Amsterdam. IVde Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1782. Behalven het Voorwerk, 432 bladz. in gr. octavo.
Aen het voorheen gegeven bericht, nopens de Schriften des Ouden en des Nieuwen Testaments, als behelzende de Joodsche en Christelyke Openbaring, hecht de Eerwaerde Klinkenberg hier, in het vierde Boek, eigenaertig, de overweging van den Godlyken oorsprong, en andere hoedanigheden dier Openbaringe. Zyn Eerwaerde behandelt dit gewigtig onderwerp, even als het voorige gedeelte van zyn Onderwys, in ene juist geschikte orde, die den Lezer een gemaklyken leiddraed aen de hand geeft; terwyl hy hem zyne denkbeelden, met de vereischte klaerheid, ontvouwt. Het onderwerp, dat hy zich ter verklaringe voorstelt, splitst dit Boek natuurlyk in twee deelen.
Met betrekking tot het eerste Lid, den Godlyken oorsprong dier Openbaringe, legt zyn Eerwaerde het 'er in de eerste plaetze op toe, om opzetlyk en in 't breede te betoogen, ‘dat de Bybel niet alleen iets Goddelyks behelze, maar dat dit gansche Boek, in deszelvs gansche zaemenstel, en geheele uitgebreidheid, van God zelven zy ingegeeven, zodat beide woorden en zaeken, van het begin tot aan het einde, van eenen Goddelyken oorsprong zyn.’ Na het voordragen van dit zyn betoog, nopens de woordlyke ingeving van den Bybel, in alle deszelfs byzonderheden, 't welk onze Leeraer als een hoofdbewys, dat alleen genoegzaem is, aendringt, verledigt hy zich verder ter overweginge van zodanige gronden, die hy bewyzen van den tweeden rang noemt, welken hy tot drie brengt. (1.) Het bewys, ontleend uit de overeenstemming der Schryveren van den Bybel, verdient, zegt hy, wel enige opmerking, doch is op zichzelve niet voldoende. (2.) Dat, afgenomen van de wonderbare voortplanting des Christendoms, is in zyne oogen van meer aenbelang, 't welk hem het zelve in volle kragt doet voorstellen. En wat eindelyk (3.) het redeneeren uit de standvastigheid der Martelaren betreft, schoon dit geen beslissend bewys genoemd kunne worden, het levert nochtans, zyns oordeels, een waerschynlyk bewys op, dat te meer kracht ontleent