Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerzameling van Leerredenen, door G. Bonnet, Dr. en Pr. der H. Godgel. en Akademie-Prediker te Utrecht. Derde Deel. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg en J.M.v. Vloten, 1782. Behalven de Voorreden, 412 bladz. in gr. octavo.In deze Leerredenen, op dezelfde regelmatige wyze als de voorigen uitgevoerd, stelt zich de Hoogleeraer ten hoofdoogmerk, ‘uit het bestuur der Voorzienigheid, omtrent den Heiland en deszelven Voorlooper, de leer der | |
[pagina 102]
| |
verzoening, zoo als dezelve in de Protestantsche Kerk erkend en beleden wordt, nader te bevestigen.’ Met dit bedoelde zyn de zes eerste Leerredenen, in dit Deel, in een met elkander zamenhangend verband opgesteld, terwyl ook de twee volgenden hieraen eigenaertig verknocht zyn. Nopens dit verband der zes eersten, hoore men den Hoogleeraer zelve, by den aenvang zyner zesde Leerreden. ‘Wy overwogen, zegt hy, [in de voorgaandenGa naar voetnoot(*),] het zeer verschillend bestuur der Voorzienigheid, omtrent de lotgevallen van Johannes den Dooper en den Heere Jesus, en het bleek ons ten klaarste, dat de einden, waar toe deeze twee persoonen geschikt waren, zeer veel van den anderen verschilden. Beiden moeten zy als Profeeten beschouwd worden; maar Jesus was nog daarenboven tot een geheel ander werk geroepen: Hy moest, door zyn lyden en dood, de reinigmaaking der zonden te weeg brengen. Dit is de leer der Protestantsche Kerk. Wy hebben aangetoond, dat dezelve zulk eenen grond van zekerheid heeft, als men omtrent eene geopenbaarde waarheid zou kunnen begeeren. In 't byzonder bleek het ons, dat Gods bestuur, omtrent des Heilands lotgevallen, nooit verklaard, nooit met de wysheid en goedheid van het Opperweezen overeengebragt kan worden, ten zy men dit vasthoude, dat hy een verzoening is voor de zonde. Dat was het voornaam oogmerk der komst van Jesus in de weereld. Daartoe moest hy lyden en sterven; Hy, die geen zonde gekend had, moest tot zonde gemaakt, Hy moest, ter verlossing van zondaaren, als ware hy zelve de grootste zondaar geweest, behandeld worden. - Op dat dit zou kunnen gebeuren, ook naar het woord der voorzegginge, daartoe moest Hy, onder het Joodsche volk, over 't algemeen, wel als Propheet, maar niet als hun Messias, bekend staan. - 't Is waar, van zyne geboorte af aan, en daarna, geduurende zyne openbaare bediening, ontbrak het niet aan spreekende bewyzen van zyn Messiasschap; maar, deels het bestuur der Voorzienigheid, deels de verbastering van Israël, was een oorzaak, dat dezelve, of niet geweeten, of niet regt beoordeeld wierden. - Ondertusschen, hadden deeze bewyzen, in dien tyd, de gewenschte uitwerking niet, ze | |
[pagina 103]
| |
waren echter niet te vergeefsch verleend, maar moesten naderhand dienen ter bevestiging van der Christenen geloof in Hem, die overgeleverd was om hunne zonden, en opgewekt om hunne regtvaardigmaaking. Uit alles wat wy dus voordroegen, kan het ten klaarste blyken, dat de leer der verzoening, als een zeer voornaam deel van het Euangelisch onderwys, behoort aangemerkt te worden.’ En een opzetlyk betoog hier van, naer luid van des Apostels tael 1 Cor. II. 2, is de inhoud der zesde Leerreden. - Aen deze zes Leerredenen hecht de Hoogleeraer wyders nog twee Leerredenen, die tot dit onderwerp betrekking hebben: de zevende, over Eph. IV. 4a, strekt ter ontvouwinge van de leer der vernieuwinge van zondaren door den Heiligen Geest; en de achtste behelst, naer aenleiding van 2 Tim. I. 13, ene voordragt van den plicht van elk Christen, vooral van de Leeraers, omtrent de wel bevestigde en tevens heilryke leer der zaligheid. Wyders vervat dit Deel nog drie op zich zelve staende Leerredenen, waer van de eerste, zynde de negende dezer Verzamelinge, ten onderwerp heeft Gods regeering, of opperbestuur over deze waereld, ter ophelderinge en bevestiginge van des Dichters tael, de heere regeert, Ps. XCIII. 1. Ene daeraen volgende Leerreden over Joël I. 14a is geschikt tot ene Voorbereiding tegen den Biddag, en behelst ene voorstelling van 't geen 'er in een Volk vereischt word, om zodanig een dag op ene plichtmatige wyze te houden. Laetstlyk neemt de Hoogleeraer, uit de verklaring der woorden, Openb. XXII. 5a, aldaer zal geen nacht zyn, als betreklyk tot den toekomenden staet der Gelukzaligheid, aenleiding, om ons enig denkbeeld te geven van de uitgebreidheid der kennisse der gezaligden; met aenwyzing van den invloed, welke die kennis op hun geluk hebben zal; en de gegrondheid van der Christenen hoop op dien gelukstaet: welk onderwerp zyn Hoogeerwaerde, gelyk ook omtrent alle de bovengemelde onderwerpen geschiedt, met allen ernst, ten bondigste, ter betrachtinge aendringt. |
|