Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Brieven van eenige Portugeesche en Hoogduitsche Jooden aan den Heer De Voltaire. Naar de vyjde uitgave uit het Fransch vertaald. Vierde Deel. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboel, 1782. In groot octavo, 210 bladz.In dit vierde Deel dezes Werks, bekend voor een Meesterstuk in de Critique, ontmoet men weder ene oordeelkundige behandeling van verscheiden stukken, die de Heer de Voltaire tot voorwerpen zyner schimpzugt gesteld heeft; en waeromtrent hem de Heer Abt Guenée zo vernuftig als bondig tegengaet. - Het behelst eerstlyk een Brief over Moses, strekkende ter wederlegginge van de ongegronde bedenkingen, en losse voorstellingen, waervan de Heer de Voltaire zich bediend heeft, om het Aenwezen van Moses een twyfelachtig voorkomen te geven, en dus het bestaen van dien Wetgever te lochenen. Verder verleent ons de Schryver, ene zogenaemde korte Verklaring, getrokken uit ene grootere, in welke hy verscheiden Artykels, uit verschillende Schriften van den Heer de Voltaire, nagaet; met betrekking tot Adam en deszelfs Geschiedenis, als mede tot Noach en deszelfs drie Zoonen; rakende de Joodsche Sterrekunde, enige Staetkundige, Krygs- en Burgerlyke Wetten der Jooden, en de Propheten van dat Volk; waerby ten laetste nog komen enige geestige bedenkingen over de wyze, op welke de Heer de Voltaire zich tegen deze Brieven verdedigt, en het oordeel, dat hy zelve velt, over de onderscheidene Uitgaven zyner Werken. De Heer Abt Guenée behandelt de hier aengeduide byzonderheden op de eigenste manier, welke hy voorheen gehouden heeft; en die recht geschikt is, om een Schryver te wederleggen, die zich veelal meer aen een spelend vernuft, dan aen een gezetten redeneertrant hield. Tot een duidelyk stael hier van verstrekke in dezen het geen de Heer de Voltaire op het spreken der Slange in 't Paradys aengemerkt heeft, en 't geen onze Schryver ter beantwoordinge hiervan bybrengt. - Na ene beknopte opgave van de voornaemste verschillende begrippen der Uitleggeren over dit geval, vangt hy zyne be- | |
[pagina 94]
| |
denkingen, wegens de schryfwyze van den Heer de Voltaire deswegens aldus aen. ‘'t Schynt dat gy niet al te wel weet, hoe gy hier uwen aanval zult aanleggen. Nu eens wilt gy, dat dit verhaal Zinnebeeldig is; dan beweert gy, dat het ten naauwste naar de Letter moet verstaan worden. Gy zegt:
TEXT.
‘Is de Reden niet onvermogende om te verklaaren, hoe de Slang voormaals sprak, en hoe zy eva verleidde?’ (Defense de bolingbroke.)
VERKLAARING.
Gy gevoelt, myn Heer, dat deeze zwaarigheid van zelve vervalt, door het gevoelen van hun, die hier geen weezenlyke Slang erkennen. Wat aangaat de Schriftuurverklaarders, die 'er eene stellen, deeze zullen u zeggen, dat het in de daad moeilyk zyn zou te verklaaren, hoe deeze Slang sprak, indien het niet anders dan een bloote Slang ware: maar indien zy het werktuig des Verleiders, indien het deeze Vyand des menschlyken geslagts ware, die haar deedt werken en spreeken, dan is dit verhaal niet meer zo onverklaarbaar als gy zegt. Want, om kort te gaan, zoudt gy wel kunnen bewyzen, dat de Duivel, bekleed, gelyk hy is, met een bovennatuurlyk vermogen, de zintuigen der Slange niet op zodanig eene wyze kon beweegen, dat hy daar uit verstaanbaare klanken haalde?
TEXT.
‘Ik wilde wel eens spreeken met de Slang, dewyl zy zo veel verstands heeft; maar ik wilde ook wel weeten welke Taal zy sprak. Keizer julianus vroeg het aan den grooten Heilige cyrillus, die geen voldoend antwoord op deeze Vraag geeven kon.’ (Quest. de Zapata.)
VERKLAARING.
Een laffe scherts, zullen ze zeggen, die hier geen weezenlyke Slang erkennen. Eene vry slegte scherts, zelf tegen die geenen, welke, een weezenlyke Slang erkennende, gelooven dat zy door den Verleider bewoogen wierdt. ‘Welke Taal zy sprak.’ Dewyl de Verzoeker wilde, dat onze eerste Ouders haar verstaan zouden, deedt hy haar, ongetwyfeld, hunne Taal spreeken. ‘Kon geen voldoend antwoord geeven.’ Het antwoord | |
[pagina 95]
| |
was evenwel niet moeilyk. Indien ‘de groote Heilige cyrillus’ het niet aan den Afgevallenen Keizer gaf, zou de reden daar van niet geweest zyn, om dat hy de Vraag als onvoegzaam beschouwde?
TEXT.
‘Men kan zich niet wederhouden van lachen, wanneer men eene Slang gemeenzaam ziet spreeken met eva, en God spreekende met de Slang.’ (Exemp. import.)
VERKLAARING.
‘Men kan zich niet wederhouden van lachen,’ enz. Zy, die hier geen weezenlyke Slang erkennen, zullen om u lachen, om dat zy u eene tegenwerping zien maaken, welke hun gevoelen in 't geheel niet raakt. De anderen zullen u zeggen, dat, gesteld zynde dat de Slang het werktuig van den Duivel was, hier meer stoffe is om te beeven dan om te lachen.
TEXT.
‘Veele Jooden zelve bloosden 'er over: zy behandelden vervolgens deeze Inbeeldingen als zinnebeeldige Fabels. Hoe zouden wy naar de letter kunnen opvatten, 't geen de Jooden als Vertelzels beschouwd hebben?’ (Aldaar.)
VERKLAARING.
'Er zyn Jooden geweest, wy erkennen het, die deeze gebeurtenis zinnebeeldig verklaard hebben; doch wy kennen 'er geene, die 'er over ‘gebloosd’ hebben, of ze beschouwd hebben als ‘Fabels en Vertelzels.’ Philo zelve, hoewel hy, in eene plaats van zyne Werken, daar van een zedelyk Zinnebeeld maake, zegt uitdrukkelyk, dat men haar niet moet vergelyken met de Fabels der Poeëten. ‘Zouden wy naar de letter kunnen opvatten,’ enz. Wat noemt gy, myn Heer, ‘naar de letter opvatten?’ Is het, dat men, in dit verhaal, niet dan een bloote Slang erkenne? of aldaar niet toe te staan eene bovennatuurlyke Kragt, Zinnebeeld, of Leenspreuk? Niets noodzaakt het dus te verstaan. Gy wilt het verhaal niet ‘naar de letter opvatten;’ gy geeft de voorkeuze aan het Zinnebeeld. Gy zegt: | |
[pagina 96]
| |
TEXT.
‘Indien wy philo, en veele Kerkvaders, gelooven, is de Slang eene figuurlyke uitdrukking, die onze verdorvene begeerten zigtbaar schetst. Het gebruik der spraake, welke de Schriftuur haar toeschryft, is de stemme onzer driften, die tot onze harten spreekt. God gebruikt het Zinnebeeld van de Slang, 't welk zeer gemeen was door het geheele Oosten.’ (Homélie sur l'interpret. de l'Ancien Testament.)
VERKLAARING.
Zie daar u dan een Allegorist geworden: 't zy zo, indien uw Zinnebeeld (Allegorie) niet zo willekeurig en onbepaald ware. Koom nader aan onze eerste Ouderen, behoud de groote Waarheden, die hun aangaan, en by welke hun geheele naageslagt belang heeft, en dan zal de Synagoge uwe Uitlegging kunnen verdraagen. Maar gy houdt u niet aan deeze Uitlegging; gy verlaat ze welhaast. Gy zegt:
TEXT.
‘Hier is alles natuurlyk. Dit geheele voorval is zo natuurlyk, en zo zeer ontbloot van allen Zinnebeeld, dat 'er reden gegeeven worde, waarom de Slang zedert dien tyd kruipe, waarom wy haar altoos zoeken te verpletten, en zy ons te steeken; even gelyk in de Gedaanteveranderingen verklaard wordt, waarom de Raven zwart zy.’ (Bible enfin expliq.) VERKLAARING.
Dus is deeze gebeurtenis Zinnebeeldig, en niet Zinnebeeldig. Men moet ‘haar’ niet ‘naar de letter opvatten;’ en zy is ‘geheel natuurlyk,’ en ‘van allen Zinnebeeld ontbloot.’ Gy blyft u zelven gelyk, myn Heer! Laaten wy uwe tegenstrydigheden daar laaten; laaten wy uwe redeneering zien. In dit verhaal, zegt gy, is alles natuurlyk; derhalven kan men 'er geen Zinnebeeld toestaan, en men moet daar alles ‘naar de letter’ opvatten. Gelooft gy, myn Heer, dat deeze wyze van redekavelen zeer beslissende is? Wat is natuurlyker, dan het verhaal, welk de Profeet nathan aan david doet, van dien ryken wreedaart, die het geliefde schaap des armen mans wegneemt en doodt, om het den gast, hem overgekomen, voor te zetten? Alles is daar zo natuurlyk, dat david zelve daar door | |
[pagina 97]
| |
bedroogen wordt. Hy wordt insgelyks bedroogen door het verhaal dier Weduwe, welke hem om genade verzoekt voor haaren Zoon, dien zy zeide zynen Broeder gedood te hebben, en welken zyne nabestaanden wilden doen sterven om aan zyne goederen te koomen. Hoewel alles natuurlyk schyne in een ‘voorval,’ kan het egter Zinnebeeldig zyn, en waarheden verbergen, welke de letter in 't eerst niet schynt aan te kondigen. Wilt gy 'er een voorbeeld van, getrokken uit een Ongewyd' Schryver? Herinner u den fraaijen Lierzang, in welken horatius zyne aanspraak richt tot een Schip, 't welk, reeds door een storm geschokt, aan nieuwe gevaaren wordt blootgesteld. De Dichter spreekt aldaar van wenden, van roeibanken zonder Roeijers, van de bosschen van den Pontus, waarvan dit Schip zynen oorsprong ontleende, van Cycladische Eilanden, enz. Alles is 'er zo natuurlyk, dat 'er Uitleggers zyn, die daar in niets anders dan een Schip gevonden hebben. Nogthans verzekert ons quinctilianus, dat het een Zinnebeeld is van het Roomsche Gemeenebest, met nieuwe Burgeronlusten gedreigd; en dit denkbeeld geeft belang aan deezen Lierzang, die zonder dit zeer laf zyn zou. Pas dit voorbeeld toe op het onderwerp, waar over wy handelen, en leer van een Schryver, dien gy bewondert, dat het natuurlyke het Zinnebeeld niet altoos uitsluit, en dat het belachelyk zyn zou, in een Zinnebeeld te zeer op de letter te dringen. Zeg dan niet meer, gelyk gy gedaan hebt,
TEXT.
‘'Er wordt, in dit geheel Artikel, geenerlei melding van den Duivel gemaakt. Alles is 'er natuurlyk.’
VERKLAARING.
‘Geenerlei melding van den Duivel.’ Neen, 'er wordt geene uitdrukkelyke melding van gedaan in den Text, even gelyk 'er, in den Lierzang van horatius, geenerhande melding gemaakt wordt van het Gemeenebest. Maar de Text wordt genoeg verklaard door de algemeene Overlevering, zo wel van de Hebreeuwen, als van de meeste oude Volken: eene Overlevering waaraan gy zelve getuigenis geeft.
TEXT.
‘De Pheniciërs, nabuuren der wildernissen, welke de Jooden bewoonden, hadden, zints langen tyd, het | |
[pagina 98]
| |
Zinnebeeldig verdichtzel van eene Slang, welke den Mensch en Gode den oorlog hadt aangedaan.’ ‘De Jooden, die het Boek Genesis schreeven, zyn niets meer dan naabootzers; zy mengden hunne eigen Ongerymdheden onder deeze Verdichtzels, (onder de Fabels der Pheniciërs, der Indiaanen, der Chaldeeuwen,’ enz.) (Homél. Dict. Philosophique.) VERKLAARING.
'Er bestaat dan, zedert langen tyd, onder de oudste Volken, een Zinnebeeld, ‘van eene Slang, die den Mensch en Gode den oorlog aangedaan heeft.’ Dit Zinnebeeld was gemeen in het Oosten, dit hebt gy boven gezegd: het was verspreid onder de Pheniciërs, de Indiaanen, de Chaldeeuwen, dit zegt gy uitdrukkelyk. Maar, deeze Slang, de vyand Gods en des Menschen, bekend by alle oude Volken, zou deeze niet zyn de Slang van Genesis? Gy zult 'er ten minste niet aan twyfelen, ten aanzien van de groote Slang der aloude Persen, de arimanius, dat wil zeggen, de listige, de leugenaar, vyand der eerste Ouderen van het Menschlyk Geslagt, die hen verleidt, hun tevens de onschuld en het geluk ontrooft, en die, hen in ongenade brengende by ormusd, de Eeuwige, hen in den afgrond der zonde, en der elende, dompelt. Dit Zinnebeeld en de Overlevering, welke het verklaart, waren, derhalven, in de daad zeer algemeen verspreid onder de aloude Volken van het Oosten. Hoe 't zy, het is ten minste zeer oud onder ons, hoewel gy het voor nieuw zoekt te doen doorgaan. ‘Eindelyk, zegt gy,
TEXT.
‘Eindelyk is de Slang, welke eva verleidde, erkend geworden voor den Duivel, die ons zoekt te bederven.’
VERKLAARING.
‘Eindelyk,’ enz. Deeze Leer, myn Heer, is ouder dan gy denkt, of veinst te gelooven. Wy zullen u niet zeggen, dat het, volgens maimonides, de Overlevering van onze oude Wyzen was, die, in hunnen Oosterschen styl, den Engel des doods vertoonden, als te paerd op de Slang, dat wil zeggen, of afgebeeld door dit kruipend dier, of zyne gedaante aanneemende, of het bezittende | |
[pagina 99]
| |
en deszelfs zintuigen beweegende; en dat onze Talmudisten zich even eens uitdrukken. Wy zullen u herinneren, dat uwe ApostelenGa naar voetnoot(*), dat de Insteller zelveGa naar voetnoot(†) van uwen Godsdienst, en, vóór hen, onze Targums of Uitbreidingen, den grooten Verleider, den Vyand des Menschdoms, zagen in de Slang, welke eva bedroog. De Schryver van het Boek der Wysheid geeft duidelyk genoeg te verstaan, dat hy eveneens dagt, wanneer hy zegt, dat door des Duivels nydigheid de Dood in de Waereld gekomen is. Hoofdst. II. 24. ‘Behoeft gy nog eene hooger Oudheid? Het Boek Job, 't welk gy zegt ouder te zyn dan moses, en 't geen wy gelooven, door dien Wetgeever geschreeven te zyn, spreekt insgelyks van een boozen Geest, die de Regtvaardigen zoekt te verleiden, en die, om hen te verleiden, en van God af te trekken, hen met de zwaarste geessels aantast. Hoe zouden dusdanige denkbeelden by de Hebreeuwen, by de Persen, by de Indiaanen, enz. opgekoomen zyn, dan door een algemeene Overlevering, wier oorsprong tot de vroegste tyden opklimt?’ Ten slot voegt 'er de Abt guenée nog by. ‘Hoewel gy beweert, myn Heer, dat, in dit Verhaal, alles ‘natuurlyk’ zy, en, in de daad, in den eersten opslag zich aldaar zodanig vertoone, kan men redelyker wyze niet in twyfel trekken, dat de Slang, die men aldaar ziet werkzaam zyn, geen bloote Slang was. Zou een bloote Slang gesproken, geredeneerd, en met de Vrouw hebben omgegaan? Welk belang zou een redenloos kruipend Dier gehad hebben, om onze eerste Ouders te verleiden, en hen te gelyk misdaadig en ongelukkig te maaken? Laaten wy voor een oogenblik vergeeten, dat moses een door Gods geest aangeblaazen Man was; laaten wy hem slegts beschouwen als een Oordeelkundig Schryver, een Wysgeer, een Wyze der aloudheid: gy kunt hem ten minste deeze hoedanigheden niet betwisten. Kan men onderstellen, dat een Man van dat Karakter, in een Werk zo | |
[pagina 100]
| |
gewigtig en zo beknopt, zich zou vermaakt hebben, om, op eene kinderagtige wyze, reden te geeven ‘van de afkeerigheid tusschen den Mensch en de Slang?’ Hoe! deeze Oordeelkundige Schryver, deeze wyze Man, zal een begin gemaakt hebben met ons den Allerhoogsten voor te stellen, die, naa het Heelal uit het Niet getrokken, aan het gewelf des Hemels de Starren, die ons verlichten, geplaatst; de Velden met Boomen en Planten bedekt; de Aarde, de Lucht en de Wateren met eene ontelbaare menigte van verschillende Dieren, bevolkt, en de Natuur te hebben voorbereid om haaren Koning te ontvangen; eindelyk den Mensch schept naar zyn beeld en gelykenis; hem door zynen Godlyken adem bezielt, hem met onschuld bekleedt, en hem in staat stelt, om voor altoos zyn geluk te verzekeren, door zyne onderdaanigheid en gehoorzaamheid aan de bevelen zyns grooten Scheppers? en dit geheele pragtige tooneel, alle deeze edele en verhevene denkbeelden zouden eindelyk uitloopen op de verklaaring ‘waarom de Slang ons tragt te steeken, en wy, om hem het hoofd te verpletten, even gelyk in de Gedaanteveranderingen wordt verklaard, waarom de Raven zwart is?’ Gy zegt dit, myn Heer, maar gewisselyk gy gelooft het niet; en gy vleit u zeker ook niet, om het aan verstandige Leezers diets te maaken. ‘Eene Zinnebeeldige Verklaaring, die ons de eene of andere Zedekundige Waarheid leerde, hoedanige by v: de heillooze uitwerkzels van den Wellust, van de vermetele zucht na Weetenschap, enz. zyn kunnen, zou, ongetwyfeld, minder onredelyk zyn. Maar is het gelooflyk, dat een bloot zedekundig, onbepaald, eigendunkelyk Zinnebeeld, verspreid en bewaard zou zyn gebleeven, zedert zo veele Eeuwen, onder zo veele Volken? Hoewel men in Allegoriën niet te sterk op de letter moet stilstaan, moet 'er nogthans eenige overeenkomst plaats hebben, tusschen het Zinnebeeld en het Voorwerp, welk het verbeeldt. Maar, welke overeenkomst heeft 'er plaats, tusschen den Wellust, enz. en de Slang, gedoemd om van het stof der Aarde te leeven, welke ons de hielen zal tragten te vermorzelen, en wien het naageslagt der Vrouwe den kop zal vermorzelen? Waar toe zou hier dit onbepaald Zinnebeeld dienen, en welk een verband zou het hebben met het voorgaande en volgende? Laaten wy dan erkennen, myn Heer, dat dit verhaal van moses, zo oud, zo overeenkomstig met de Overleve- | |
[pagina 101]
| |
ringe der eerste Volken, ongetwyfeld waarheden behelst van veel meerder aangelegenheid. De Schepping van den Mensch in een staat van onschuld en geluk, zyne Verleiding en Val, de Veraarting van zyn Weezen, de Dood koomende in de Waereld door des Duivels nydigheid, deeze groote Verleider veroordeeld, en betere uitzigten aan het Menschlyk Geslagt gegeevenGa naar voetnoot(*); deeze zyn de groote Leerstellingen, welke de gewyde Schryver ons aldaar leert. Laaten wy schroomen van dezelve af te wyken, en ieder Zamenstelzel verwerpen, 't geen ze zou kunnen verdonkeren, of 'er den geringsten inbreuk op maaken. Deeze Waarheden in verzekering gesteld zynde, moogt gy, boven het gemeene gevoelen der Schriftuurverklaarders, den voorrang geeven aan de Leenspreuken van kajetanus, aan de Zinnebeelden van middleton, of zelf aan de Beeldspraaken van een zekeren hedendaagschen Schryver; gy zoudt hierin kunnen dwaalen, doch de Synagoge zal u deswegen niet van ketterye beschuldigenGa naar voetnoot(†). Trouwens, daar het algemeen gevoelen niets ongegronds bevat, en deeze groote Waarheden daar door zuiverder bewaard worden, en de letter van den Text naauwkeuriger gevolgd wordt, waarom zoudt gy 'er dan van afwyken?’ |
|