voor oogen; en te gelyk aandoeningen van eene andere natuur, die in hem ontstaan, op het verneemen der gemaakte zamenzweeringe tegen zynen Persoon, welke een van Daniëls lyfdienaaren hem ontdekt. De Vorst, op die kundigheid Hofwaards gekeerd, ontbiedt gelaaten deeze Verraaders by zig, en beveelt hen mede te gaan; daar hy, van zyne Lyfwagt vergezeld, kuilwaards treedt, om het zegel der gevangenisse open te breeken. Zulks geschiedt: de Vorst vind Daniël leevende; geen Leeuw heeft hem eenig leed toegebragt: wederzydsche aandoeningen zyn hier treffende. En zo dra is Daniël niet uit den kuil verlost, of Darius doet die Verraaders, met hunne vrouwen en kinderen, (middelerwyl ook hier by gevoerd,) voor de Leeuwen werpen; die hen terstond in hunne woede verscheuren. Darius omhelst zynen Vriend, terwyl hy den waaren God, die hem beschermd heeft, verheerlykt. En Daniël, t'huiswaards gekeerd, wendt zig, met het gansche Huisgezin, (over zyne redding vol vreugde,) tot lof-en dankzegging, met gebeden en smeekingen, voor den throon des Allerhoogsten. Vervolgens, op Koninglyk bevel, ten Hove gaande, zag hy ter zyde het hol der Leeuwen, ‘en nooit zag hij, zegt men, het zelve in den laaten loop van zijn luisterrijk leven, dan met die aandoeningen, waarmede een Held het slagveld aanschouwt, op het welk hij eene heerlijke zegenpraal bevogten heeft.’
Onze Autheur heeft dit alles met verscheiden tusschenkomende omstandigheden doorvlogten, die hy wel ter snede bybrengt; en voorts heeft hy den verschillenden aart der characters, die hy laat werken, eigenaartig in agt genomen; het welk deeze dichtkundige opschik van eene bekende Geschiedenis gevallig maakt.