Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |
Onderzoek der oorzaaken van de opkomst, het verval en herstel der vereenigde Nederlanden. Door C. Zillesen. Vde Deel. Te Utrecht, by G.v.d. Brink, Jansz. 1782. In gr. octavo, 320 bladz.Twee by uitstek aanmerkelyke tydvakken van ons Gemeenebest doorloopt, in dit Stuk, de Geschied- en Staatkundige Zillesen, te weeten dat, zints de Utrechtsche Vrede 1713, tot aan die van Aken 1748, en vervolgens het tydsverloop, van daar, tot op den dood van Prins Willem den IV, in 't jaar 1751. Naar de gewoone inrigting van dit Werk schetst hy ons vooraf beknoptlyk de gewigtigste geschiedenissen van ieder tydperk, en hegt 'er dan voorts aan, zyne opmerkingen, zo wegens de uitwendige omstandigheden, als ten opzigte van den inwendigen toestand onzes Lands, om 'er uit af te leiden, welken invloed het een en 't ander, op 's Lands wel- of kwaalykvaaren, had. De verscheidenheid van voorvallen, de wisselende toestand van zaaken, en de groote Staatsomwenteling van ons Gemeenebest, verleenen hem hier eene ruime stof tot veelerleie gewigtige aanmerkingen; waaronder 'er ook veelen gevonden worden, die byzonder in onze dagen te stade komen. Om 'er iets van die natuur uit aan de hand te geeven, zullen wy ons bepaalen tot liet geen de Heer Zillesen ons voorstelt, by gelegenheid van 't gewaagen der Oostenryksche onlusten, in welken wy ons lieten inwikkelen; terwyl Vrankryk alles aanwendde, om ons tot de onzydigheid over te haalen; aan welk laatste wy, zynes agtens, gelyk ook de Steden Dordrecht en de Briel, nog in den jaare 1743, oordeelden, gehoor hadden moeten geeven. ‘Maar ongelukkig, zegt hy, was ons land toen, en vervolgens bij laatere tijden, in een Engelschen en Franschen aanhang verdeeld. Ieder schilderde zijn tegenpartij met de haatlijkste verwen af; het waren ontrouwe verbondbreekers, lafhartigen en landverraders, die het land aan Frankrijk verkogt hadden; men kon op de verbintenissen van dat Rijk geen vertrouwen stellen. De Engelschen waren onze natuurlijke bond- en geloofsgenooten. In het huis van Oostenrijk moesten wij de Pragmatieke Sanctie helpen handhaaven om der Barrieren wille, dan waren wij gedekt voor Frankrijks heerschzugt. De Engelsche aanhang maakte ook de Staatsregeering zeer verdagt, en | |
[pagina 28]
| |
toonde de noodzaakelijkheid van een Stadhouder aan, - daar weer omgekeerd de Fransche aanhang het schadelijke daarvan beweerde. - Dit en meer andere redenen was de harthoofdige taal, die men voerde, en in hekelen andere schriften uitte. - Maar, om ons in die geschilstukken niet in te laaten, zal ik maar eenige eenvoudige vragen doen. Zijn de belangens en oogmerken der Vorsten, door alle tijden heen, altoos een en dezelve geweest? Blijkt niet het tegendeel uit de geschiedenis? Grootbrittanje, Frankrijk en de Staat hadden, korte jaaren geleden, verdragen van onderlinge bescherming geslooten, tegen het Keizerrijk en Spanje. Waarom wantrouwde Engeland en de Staat toen Frankrijk zoo wel niet als nu? Wie was de eerste, welke met ons als een onafhanglijk volk een verbond van bescherming sloot, zelfs tegen den zin van Engeland? immers niemand dan Hendrik de IV, Koning van Frankrijk. Bewijst dit een en ander dus niet ten klaarsten, dat wij zoo wel groote voor- als vervolgens nadeelen van Frankrijk hebben genooten? - Een blijk, dat zich de staatkunde regelt naar dat de belangens der vorsten zich keeren of wenden. - Was het huis van Oostenrijk altoos zo getrouw in de naakoming der verdragen geweest? Wat verschillen hebben wij met dat hof over de Oostendische maatschappij en Barriere gehad, strijdig met de verdragen? - Van Engeland, onze zoogenaamde natuurlijke bondgenoot, is hun goede trouw al van ouds bekend. Want Koningin Elizabeth, in 't jaar 1595 door de Staaten Generaal aangemaand zijnde, om het woord, hun in 't jaar 1585 gegeven, te houden, gaf daarop dat trouwloos antwoord, dat de contracten der vorsten contracten van goede trouw waren, en dat zij daaraan niet gehouden waren, zoo die tot publiek nadeel strektenGa naar voetnoot(a). Is dit nu de taal van eene, bij de Engelschgezinde verhemelde Koningin, geen wonder dan, dat de geschiedenissen haarer opvolgende Vorsten zoo opgepropt zijn met trouwlooze daaden, en dat wel omtrent ons, die pronken met den eertijtel van hunnen natuurlijken bondgenoot te zijnGa naar voetnoot(*). Ja, is 'er wel een natie in Europa bekend, wel- | |
[pagina 29]
| |
ke onzen koophandel, die de zenuw van onzen Staat is, zulke gevoelige slagen en nadeelen heeft toegebragt als Engeland; en dat, daar zij, zedert een eeuw, altoos een voordeelige, en wij met haar een nadeelige, balans van koophandel hebben gehad? - Hadden de Engelschgezinden van die tijden veel op de staatsregeering te zeggen; het was daarmede gelijk met alle regeeringen; de Monarchaale, de Arisstocratie, de Democratie en alle gemengde regeeringsvormen, tot welk laatstgenoemde soort wij behooren, hebben alle hunne natuurlijke gebreken: - misbruik van magt tot nadeel der burgerlijke vrijheid is hun hoofdkwaal. - De beste regeering van die alle kan men zeggen, is deeze, - die de minste misbruiken | |
[pagina 30]
| |
heeft, en daar de burgerlijke vrijheid het ongeschondenste bewaard wordt. De Franschen, ziende, dat de bondgenooten der Koninginne vermeerderden, berokkenden, dat de Koning van Pruissen andermaal de bezittingen der Koningin aanviel, onder den naam van keizerlijke hulptroepen; want die schrandere Vorst vreesde, dat de Koningin, te magtig geworden zijnde, hem te eeniger dagen de vrugt zijner overwinning mogt ontweldigen. - De pretendent deedt ook eene onderneeming op Engeland, om daardoor den bondgenooten der Koningin elders werk te geven. De oorlog was nu, tusschen Frankrijk en Engeland, en tegen de Koningin, opentlijk afgekondigd. Den Staaten was kennis gegeven, van 's Konings wegen, dat hij voorneemens was de Oostenrijksche Nederlanden aan te vallen. Andermaal liet hij de vereenigde gewesten de onzijdigheid aanbieden, die afgeslagen werdt, zelfs met gevolg van den onderstand aan de koningin te vermeerderen, en waarmede men daadelijks op den Franschen bodem rukte. Strookte dit nu met de vriendschapsbetuigingen, welke wij aan 't Fransche hof deeden? - moest deeze stap ons niet in een openbaaren oorlog wikkelen? Nu leerden wij, bij bevinding, van hoe weinig nut de Barriere voor ons land ware. Die voormuuren, welke den Staat zoo veel schatten gekost hadden, geraakten nu één voor één in 's vijands handen, de aanzienlijke krijgsmagt, ter bezetting in dezelve liggende, wierdt ten deele krijgsgevangen gemaakt, of vermogt in een bepaalden tijd geen dienst doen; met gevolg, dat daar door onze legers te zwak en onbestand werden, om den vijand wederstand te bieden. Zie daar de gevolgen van het Weener verdrag, en wat voor nadeelen een zoodaanig verbond van onderlinge bescherming ons toebragt. Het was die zelve oude klip, daar wij meermaals schipbreuk op geleden hadden. - 't Is waar wij hebben daar door de eer verworven van altoos getrouw te zijn geweest, in 't naakomen onzer verbonden. - Maar met dat al, is het ook het middel geweest, dat de bronnen van 's lands welvaaren zijn opgedroogd, 's lands schatkisten uitgeput, en de belastingen en staatsschulden onnoembaar zijn vermeenigvuldigd. Was het niet beter en voorzichtiger geweest, dat de stuurlieden van ons schip van staat zich voor die gevaarlijke klip gewagt haddenGa naar voetnoot(*)? Kon het lokaas van de vernietiging der | |
[pagina 31]
| |
Oostendische maatschappij, en de vereffening van de geschillen der Barriere, opwegen tegen de nadeelen, die nood- | |
[pagina 32]
| |
wendig daaruit moesten voortkomen? - Een blijk, dat men de belangens van den koophandel wel eens te verre kan trekken, tot nadeel van het Vaderland; want uit verscheide antwoorden der Staaten, op voorstellen en aanzoeken der buitenlandsche Hoven tot verdragen van onderlinge bescherming, bleek genoeg, dat de Staaten wel bewust waren, wat daaruit volgen moest. - Doch 't was een gebrek aan de Staatsregeering wel eigen, dat de belangens van deeze of geene groote Stad, door 't winnen der stemmen van Steden, die daar geen belang bij hebben, haar oogmerk bereikten.’ |
|