Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782

De vlieg en het paard.

(Een Fabel.)

Een Vlieg stak een Paard geweldig op het Kruis; het Paard sloeg 'er met den Staart na, maar het was by ongeluk mis.

De kleine Rover marcheerde meer naar voren, en stak nog heviger.

Ik zal u vinden! - sprak het Paard, driftig omziende.

De Vlieg zette zig aan zynen Hals neder, en deedt eenen derden aanval.

[p. 610]

Straks breek ik u den kleinen nek, - zei het Paard, de Maanen schuddende.

Edelmoedig! riep de Vlieg, en zat vrymoediglyk neder op den rand van de Kreb, omtrent tegen over den Bek van zynen Vyand.

Het Paard beet 'er na, - maar, een, twee, drie, vloog de kleine dief op, en nam zyn gemak voor eenige oogenblikken in zyn linker Neusgat.

De D .... l steeke u! - zeide het Paard, snuivende.

Ziet gy wel, antwoordde de Vlieg, triompheerende op zyne trillende vleugeltjes, dat gy, groote Hanzen, dikwyls meer moeite hebt om over kleine, dan om over groote, Dieren den baas te spelen?