Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 586]
| |
Reize na Salency in Picardye,
| |
[pagina 587]
| |
hy zich met 't zweet des arbeiders verryke. Hy wordt niet vernederd door de nabuurschap eens trotschen Rykaarts. Zyn Buurman, een Landman, gelyk hy, werkt even als hy van den vroegen morgen, is even fris, even vrolyk. Drie morgens zyn genoeg tot het sober onderhoud eener Familie. De jaarlyksche uitlevering, tot geld gebragt, beloopt twaalf Stuivers daags. 't Is weinig, maar genoeg tot het voldoen hunner behoeften. Zy zyn arm, (indien zy arm mogen heeten, die hunne behoeften voldoen kunnen,) maar zy komen nooit in verzoeking om 's nabuurs akker te berooven; nimmer vervoegen zy zich by een Regtbank om het regt van eigendom op te helderen. In geen Gedingstukkamer vindt men den naam der Salencyers: geen een vonnis is tegen hun geveld, één enkel is ten hunnen voordeele uitgesprooken in den jaare 1775, en 't was hun Heer, die hun tot het vervorderen van hunne zaak drong. Het Weeskind kan slaapen in de hut, hem door zyn Vader nagelaaten, zonder een Voogd noodig te hebben; en nooit was een Voogd verpligt een balstuurig Jongeling te straffen. Den Vorst en de Wetten kennen zy alleen by naame. De jonge Knaap vreest altoos dat een misslag van zyn kant, zyne Zuster, zyne Nigt, of eene verdere Bloedverwante, zou kunnen berooven van de Roos; de Vader neemt zich in agt voor zyne Dogter of Nigten: de Moeder, die de eere genooten heeft om de Roos weg te draagen, onderwyst haare Dogter in alles, wat zy te werk stelde om zich zulk een gedenkteken van Deugd waardig te maaken. De Roozenhoed verstrekt dus by den Salencyer voor Wet, Wetboek, en Regter. Eéne Roos is het beginzel van duizend Deugden, en plant ze voort van geslacht tot geslacht. Herinneren wy ons de geschiedenissen van alle Heerschappyen. Hoe veele ommewentelingen op deezen Aardkloot, zints den tyd van clovis! Alles is veranderd, alles deelt in het besmettend verderf. Salency heeft niets van de oorspronglyke zuiverheid verlooren. De Roos was de Beschermster van de Deugd, van het geluk, der Inwoonderen. Ontelbaare verslingeringen, van geene of slegte Huwelyken gevolgd, hebben overal strenge wetten ten dien opzigte noodig gemaakt. De Salencysche Maagd, onverbreeklyk aan 't oud gebruik gehegt, trouwt nimmer dan aan een Salencyer Jongeling, en bewaart haare goede zeden. Zes Naamen zyn de geslachtnaamen van alle de Gezinnen: dus hebben | |
[pagina 588]
| |
vierhonderd vyftig Inwoonders zes Voorvaders gehad, wier afstammelingen, de een aan de ander getrouwd, zints langen tyd, niet meer dan eene Familie uitmaaken: en op deezen heiligen Geslachtboom zyn geen vreemde takken ingeënt. ‘Ach!’ riep de Heer de caylus uit, als hy de Hetrurische, Grieksche en Romeinsche Oudheden in 't licht gegeeven hadt, ‘wie zal my de Oudheden der Galliers verschaffen? De wyze, op welke men in Frankryk leeft, zal ons welhaast buiten staat stellen eenige voetstappen van het oude te vinden!’ - Hy hadt gelyk. Waren hem de Salencyers te binnen geschooten, hy zou zich vertroost hebben over 't verlies van zo veele dikwyls noodlooze oudheden. Frankryk mag in deeze soort zyne mededingers hebben: maar het schouwtooneel, 't welk Salency aan alle Volken geeft, naa het verloop van zo veele eeuwen, behoort dat Ryk alleen, het wordt nergens vertoond, en is het schoonste gedenkstuk der Oudheid, waar op het zich mag verheffen. De Salencyers zyn arm; en, dewyl zy weinig gronds hebben, kunnen zy niet meer aankweeken dan het noodig leevensonderhoud: ondertusschen hebben zy genoeg, zelfs in schraale jaaren: en, in strenge Winters, is Ziekte het eenig ongemak waar voor zy vreezen. Ziekte vermeerdert de behoefte, en de handen blyven werkloos op het krankbedde; dan moeten zy onderstand vraagen. - By wien? By hun Priester. Ach! welk een onderstand? Geneesmiddelen. - Ik moet u bekennen, waarde Graaf, ik wist wel dat 'er een braaf Priester kon zyn; te Salency heb ik gezien dat 'er met de daad een bestondt. De Heer sauvel, dus is hy geheeten, is een aandoenlyk, opregt, verstandig en braaf Man, de Vader, de Vriend, de Geneesheer, de Beschermer zyner Gemeente. Vraagt de Hertogen de la trimoui le, de la rochefoucauld, de luynes, de brancas, de la vauguyon, den Bisschop Graaf de beauvais, zy hebben het Feest der Rooze bygewoond, en zyn wedergekeerd, vervuld van verwondering over de Salencyers, en van eerbied voor den Priester sauvel. Waarom is dit Feest zo lang onvermaard gebleeven? 't Is om dat men zeer zelden de Deugd, zonder weelde, zonder pragt, zonder aanpryzing, zoekt. 't Geval bragt 'er, in den Jaare 1766 eene verstandige Dame; en dit was genoeg om 'er den ouden luister aan by te zetten. Een geleerd Heer vergezelde haar, en heeft dit Feest aan geheel | |
[pagina 589]
| |
Europa bekend gemaakt. Misschien is het hier de plaats om den Geleerden eene eere te schenken die hun met het hoogste regt toekomt. Welke benaaming men ook wil geeven aan die Wysgeerige Schryvers, 't is zeker, dat zy met een lichtende fakkel de duisternissen hebben opgehelderd, die aan onze oogen eene menigte van heilzaame instellingen onttrokken. ‘Zy hebben,’ (ik bedien my hier van de woorden van den Heer target,) ‘eenen roem verworven, van welken men hun niet kan berooven, den roem, dat zy het oog vestigden op voorwerpen van een algemeen belang; en daaden, nuttig voor het Menschdom, uit de duisterheid der vergetelnisse hervoortbragten.’ - Nyd, ondankbaarheid en roerzels van een nog slegter aart, kunnen alleen zo veele weldaaden, door de Wysbegeerte toegebracht, lochenen. Dat het my vry staa, den Heer de sauvigny, die eerst dit Feest bekend maakte, eene hulde, hem verschuldigd, toe te brengen. Uwe verbeelding, Heer Graaf, vervoere u niet buiten de waarheid. Verbeeld u de Draagster van den Roozenhoed niet als wonder fraai opgeschikt, stel u dezelve niet voor, als eene zedige Schoonheid; zet haar de dubbele bekooring van Schoonte en Deugd niet by: dus zouden te veel voordeelen zamenloopen. Zy is dikwyls ver van Schoon; maar altoos Deugdzaam. De gedaante komt niet in aanmerking, men ziet noch na de boersheid, noch na de leelykheid, zy is met den Roozenhoed vercierd, en deeze alleen genoeg om haar te verfraaijen. De Oudsten, die de beste uitkiezen, hebben alleen ooren om het verhaal te hooren der Deugden, dat de algemeene vergadering der Inwoonderen voorstelt. Schoonheid zal nooit eene goede hoedanigheid in eene Mededingster opweegen. De Heer van Salency heeft den Inwoonderen de eer van de drie Salencyers, die naa den Roozenhoed dongen, te kiezen, willen ontneemen. 't Is hem mislukt: hy heeft alleen het regt behouden, om uit de drie, hem voorgesteld, 'er ééne te kiezen om met den Roozenhoed te praalen. Och! hoe ras zou deeze heilige Instelling ontaarten en verbasteren, indien het schenken van de Roos aan den Heer stondt! - Een jong Heer! - ik zeg 'er niets meer van - gy raadt wat ik zeggen wil. - ô, Myn Heer, gy, die in uw Landschap, dit eerwaardig Feest hebt willen volgen, gy hebt, buiten twyfel, welgedaan met het zaad der Eere te zaaijen, om Vrug- | |
[pagina 590]
| |
ten van Deugd in te oogsten, doch wagt u van 'er te veel omslags en optooys by te maaken: gy hebt de Draagsters van den Roozenhoed te zeer opgeschikt; uwe Gastmaalen zyn te pragtig, uwe Huwlyksgiften te groot, uwe Danssen te kunstig: 't Is veeleer uw Feest dan het Feest der Deugd. Laat het meer naar dat van Salency gelyken; volgt minder de Feesten der Stad: geef de Roos niet in eene Zaal, maar aan den voet der Altaaren. Ach! wist gy hoe veel roems de Salencyers 'er in stellen, dat zy een' Heilig als Grondlegger van het Feest groeten! Wist gy, welk een heilig merk deeze oorsprong op de Roos zet! Zy, die dezelve ontvangt, bloost, stort traanen van vreugde, en beeft, deeze gift aanneemende; als kreeg zy ze uit de hand van den H. medard zelve. - Deeze oorsprong is een dier plaatslyke schoonheden, welke men niet kan overvoeren, of elders zo wel naavolgen. Allen, die uwe bekranste Meisjes gezien hebben, vonden ze te schoon. Laat, indien gy buiten verdenking wilt blyven, alle jaaren geene zo bevallige met die eere pronken. - Niets heb ik te zeggen op den beroemden Advocaat, die in de Parochien van Canon, Vieux-Fumée, Meridon, het Feest der goede Lieden heeft ingesteld. 't Is niet alleen voor de deugdzaame schoonheid, dat de Heer elie de beaumont dit Feest verordende; maar ook voor den Gryzaart, die, nedergezeten op den steen, welke welhaast zyn graf zal dekken, kan uitroepen, naa een streng onderzoek zyns voorgaanden gedrags: Ik ben altoos een goed Vader, Ik ben altoos een goed Burger geweest! - Voor de braave Huismoeder, die, in haaren ouden dag, vol vertrouwen, by haaren Heer betuigt: Ik heb alle myne Pligten betragt; myn borst heeft myne Kinderen gezoogd, en alle myne Kinderen zyn deugdzaam; myn Land, door myne hand bearbeid, heeft alles, wat het kon, voortgebragt. Welk een troost brengt elie de beaumont niet aan de Grysheid toe! Hou moed, roepen de braave Lieden van Canon elkander toe, de prys wagt ons! Gelukkige arbeid, die den weg baant tot eene zo roemryke belooning! Smaak, ô Stigter van dit Feest, smaak langen tyd het genoegen om braave Lieden te bekroonen; bewyst, jaaren achter een, dat het gebruik van rykdommen, op eene edele wyze, door verstand gewonnen, van regtswege aan de Deugd toekomt. Men vindt geene Schoonheden te Salency; doch die leelykheid is een Dogter des arbeids. Ik heb gedagt, dat | |
[pagina 591]
| |
deeze Volkplanting, zich niet vermengende met vreemd bloed, klein gebleeven was, en de oorspronglyke gestalte behouden hadt. Dit den Priester voorstellende, antwoordde hy: ‘'t kan zyn; doch de arbeid heeft 'er 't grootste deel in. Ziet deeze Velden; ze zyn vrugtbaar; een zelfde grond brengt drie gewassen voort; alles is bedekt; Boomen, Vrugten, Veldgewassen, niet ligt ledig. 's Menschen hand werpt hier met de Spade den grond om: de Ploeg is hier onbekend. De Kinderen onderneemen, vroegtyds, werk boven hunne kragten; dit doet ze mismaakt en leelyk worden: doch,’ voegde hy 'er glimplachende by, ‘men heeft te Salency nooit prys op de Schoonheid gesteld, waar toe zou dezelve den Inwoonderen dienen?’ Wat de Geschiedenis der Stigting van het Feest der Rooze, en het breed verslag der plegtigheden betreft, wys ik u, myn Heer, na het Werk van den Heer de sauvigny. Ik heb 'er niets by te voegen, dan dat zy, die den Roozenhoed wegdraagt, vyf- en twintig Livres ontvangt, haar gemaakt door den H. medard, die verscheide morgen lands bestemde om die som op te leveren. Deeze Landen zyn, by de instelling der Leenen, het Leen der Rooze geheeten. De bekranste Maagd ontvangt, op 't Leen der Rooze, de verheergewaadingen, een boeket bloemen, een pyl, twee kaatsballen, twee witte ballen, een hoornen fluitje, op 't welk driemaal moet geblaazen worden eer men 't haar overreikt. Deeze plegtigheden stammen af van de zonderlinge gebruiken by het invoeren der Leenen vastgesteld. Voorts krygt zy een tafel met twee banken, een wit tafellaken, zes servetten, twee messen, twee glazen, een zoutvat vol zouts, vyftig nooten, twee brooden elk van één stuiver, een kaas van drie stuivers, twee kannen wyn en een halve kan water. De Salencysche Maagd, die ik zag kroonen, heete louise quislet, Dogter eens Kastenmaakers; ik heb deel genomen aan den Maaltyd welken zy gaf: de koekjes waren van haar eigen bakzel, en de wyn was van haar eigen wyngaard. Ik moet, eer ik deezen sluit, nog met een kort woord iets zeggen van het character der Salencyers. Zy zyn niet lustig vrolyk, zy hebben geen kennis aan de luidrugtige volksvreugde; zy zyn vreedzaam; van hunne kindsheid af, alle beweegingen van ongestuime driften bedwingende: dewyl een misslag, een enkele vervoering, hun zou berooven | |
[pagina 592]
| |
van de eere om ooit onder 't getal te komen der geenen die na den Roozenhoed dongen: zy geeven zich aan geene buitenspoorigheden over, deeze zouden eene vlek achter laaten, die vier volgende geslachten niet in staat zouden weezen uit te wisschen: zy laaten niet toe, dat de beweegingen der tederheid hun hart inneemen. Welke Salencysche Maagd zou aan de zugten van een Minnaar het oor durven leenen? De Roozenhoed vermag meer dan de Liefde; dit is de oorzaak van de bedaarde en bedagtzaame Vrolykheid der Salencyers. - Ik heb by dit alles niets tot optooi gevoegd: ik ben altoos binnen de perken der waarheid gebleeven, en ik zal steeds onbekwaam blyven u te vermelden, wat ik gevoeld heb. Ik blyf, enz. |
|