Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigt wegens den mammouth, een Groenlandsch dier, van 't welke men groote beenderen en tanden vindt in Europa, Asia en Africa.
| |
[pagina 582]
| |
want de grond, door de ontginningen beroofd van 't Geboomte, 't welk denzelven dekte, is veel meer blootgesteld aan den invloed van koude winden, aan sneeuw en bevriezing: zulks moest de verkoeling verhaasten. Eindelyk, de Aarde, aan de Poolen plat geworden, moest op die plaatzen min bevriezen dan op andere: dewyl ze veel nader zyn aan het vermeende middelpuntig vuur. De Ridder de lamanon heeft beweezen, dat de dierlyke Overblyfzels, aan den Ohio gevonden, geen deelen waren van Olyphanten. De Heer collinson hadt dit reeds medegedeeld aan den Heer de buffon, die zich in zyne verdeedigende aantekeningen dus uitdrukt. ‘Alles wat de Heer collinson zegt is zeer overeenkomstig met de waarheid, die groote Tanden verschillen geheel en al van de Baktanden des Olyphants’..... Men heeft reden om zich te verwonderen, dat de Heer de buffon, dit erkend hebbende, nog beweert dat de Slag- of Voortanden, onder deeze Kiezen vermengd, de Voortanden van Olyphanten zyn: want, indien het waarheid was, dat die Voortanden van Olyphanten waren, moest men ze by de Baktanden deezer Dieren, en niet by die van een onbekend Dier, vinden. Volgens de veronderstelling van den Heer de lamanon bestaat dit Dier, van 't welk deeze Tanden zyn, nog in Syberie en Noord-America, en hy houdt het voor een Beest van 't Walvisschen geslacht, en geen Landdier. Deeze veronderstelling krygt veel waarschynlykheids, medegedeeld door de pen van een zo bekwaam Schryver; doch gaat met onoverkomelyke zwaarigheden vergezeld. Groote Zeeën zyn 'er noodig om Walvischaartige Dieren van die verbaazende grootte te bergen en te voeden. De Meiren van zout water die men zou moeten veronderstellen in de Woestynen van Syberie, kunnen niet groot genoeg weezen om bewoond te worden, door zulke gedrogtlyk groote Schepzelen. De Caspische Zee levert 'er ons een bewys van op. Deeze Zee, veel uitgestrekter dan de Zoute Meiren van Syberie zouden hebben kunnen weezen, huisvest geene Dieren dan van eene middelbaare grootte. Plinius en verscheide andere Dierbeschryvers hebben vermeld, dat de Caspische Zee meer Zee-monsters | |
[pagina 583]
| |
bevatte dan alle andere Zeeën; maar, naa een nauwkeuriger onderzoek, blykt, dat deeze Zee-monsters Witvisschen zyn van twintig voeten lang, Zee-honden, en groote Visschen, die op zyn best in staat zyn om kleine Visschersschuitjes te doen omslaan. Het blykt, derhalven, dat de diepe valeien der bergen in Syberie geene Zoute Meiren kunnen bevatten, groot genoeg om ter verblyfplaats te strekken van Schepzelen zo groot als de Mammouth. Men voege hier by, dat deeze Walvischaartige Dieren zich niet verre van 't zout water kunnen verwyderen. Indien eenige deezer Dieren het kruid aan de oevers komen afknaagen, gaan zy weinig van de Zee af, en blyven niet lang buiten hun natuurlyk element. Hoe zou het dan mogelyk zyn dat de Walvischaartige Dieren verre genoeg gingen om op plaatzen te komen, waar men de Overblyfzels van den Mammouth nog fris, en zelfs bloedende, gevonden heeft? Deeze redenen schynen overtuigend aan te toonen, dat die groote Tanden en Beenderen aan Landdieren behoord hebben. Dit alles neemt niet weg dat de veronderstelling van den Heer de lamanon zeer gelukkig uitgedagt is, om de formeering der laagen Zeeschulpen uit te leggen, en niet verpligt te zyn tot de veelgewaagde veronderstellingen eeniger Natuurkundigen. En men kan niet zeer twyfelen, of de beide Vastelanden hebben eene menigte Zoutwater-Meiren gehad, die thans niet meer bestaan. Met reden mogt dan de Heer collinson, in een Vertoog den 10den van Wintermaand des Jaars MDCCLXVII, aan de Koninglyke Societeit voorgeleezen, zeggen, dat deeze Overblyfzels, aan de Rivier Ohio gevonden, de Overblyfzelfs zyn van een zeer groot onbekend Dier, 't welk de Slagtanden van een Olyphant en Baktanden hadt byzonder eigen aan zyn soort. Dit Dier is niet onbekend aan de Wilden van Canada, noch ook aan de Russen, onder welken eenige verklaaren, 't zelve leevende gezien te hebben. Vertellen, zo de een als de andere, veele fabeltjes, ten dien opzigte, dit bewyst niets meer, dan dat dit Dier zeldzaam is, en eene groote schrik verwekt in die het zien. Maar welk een gedaante heeft het? Wat is deszelfs voedzel? In welk gewest komt het meest voor? - Ik antwoord op deeze Vraagen. Zyne gedaante gelykt naar die der Beeren; het eet alles; het wordt in Groenland meest gevonden. | |
[pagina 584]
| |
Naa de Overblyfzels van den Mammouth in Europa, Asia en America gevonden te hebben, hadt men ten minsten de weinige beschryvingen van Groenland, die voor handen zyn, moeten raadpleegen; dewyl dit Land tusschen de drie genoemde Werelddeelen gelegen is. Ik heb my onlangs hier op toegelegd, en, zonder my des zeer te verwonderen, geleezen, dat dit Dier by de Groenlanders bekend is. Zy zeggen dat het een zwarten huid, en de gedaante van een Beer heeft, dat het zes vademen hoog isGa naar voetnoot(*). De Schryver van dit verhaal voegt 'er by, dat vrees de hoogte van dit Dier heeft doen vergrooten. Dit toegestaan zynde, zal nog overblyven, dat het zeer groot en ontzaglyk moet weezen: dewyl alle Volken, die voorgeeven dit viervoetig Monster gezien te hebben, daar door verschrikt zyn. Men kan, derhalven, niet twyfelen aan 't bestaan van een Landdier in 't Noorden, 't welk in grootte den Olyphant verre overtreft; men kan niet twyfelen of de Mammouth der Russen, de Vader der Koeijen der Wilden in Canada, en de Groote zwarte Beer der Groenlanderen, een en 't zelfde Dier zyn. - Doch waarom is dit Dier zeldzaamer in Asia en America, dan in Groenland? Om deeze vraage te beantwoorden, veronderstel ik, op goeden grond van rede, die ik in een ander Werk zal opgeeven, dat Groenland aan Asia en America vast is door twee Landengtens. Wanneer de Mammouths, door honger zich in Groenland gepraamd vinden, trekken zy na America en Asia, door 't Noorden van Syberie: als dan zich alleen vindende onder eene vreemde lugtstreek, misschien al te warm voor hunne soort, kunnen zy niet voortteelen, en komen om, verre van hun geboortegrond verwyderd. Misschien is deeze soort van Dieren reeds zints verscheide eeuwen aan 't afneemen, en kan, te dier oorzaake, onder onze Lugtstreeke, niet voortteelen. Deeze gissing is te waarschynlyker: dewyl verscheide stukken schynen uit te wyzen, dat de Diersoorten hun opkomst en verval hebben even gelyk elk Dier hoofd voor hoofd. Ziet daar, zo ik meen, het bestaan van den Mammouth beweezen. 't Ware zeer te wenschen, dat de Geleerden te Koppenhagen nadere berigten inwonnen, wegens de Gedaante en Huishouding van dit verbaazend Viervoetige Landdier: middelerwyl mogen wy gissen, dat de gestalte | |
[pagina 585]
| |
die der Beeren nabykomt, dat het, even als deezenGa naar voetnoot(*), alles tot voedzel gebruikt, of Kruiden, Visschen, Schulpen Schaal- en Landdieren verslindt. Zulk eene alles inslingerende graagte schynt zelfs noodzaaklyk voor een Dier, van zulk eene grootte in 't barre Noorden, waar het voedzel in 't Ryk der Planten zo schaars voorkomt. Ik besluit dit Berigt met aan te merken, dat de Olyphanten niet in 't Vasteland van America bestaan hebben, dat de Dieren, die het Zuiden bewoonen, niet uit het Noorden gekomen zyn; dat de Natuur niet bezwykt, onder de bevroozene Lugtstreeken: dewyl de grootste Land en Zeedieren, de Mammouth en de Walvisch, zich in Groenland onthouden. Dit zelfde heeft plaats in verscheide andere soorten, die de Zeeën en het Land onder de bevroozene Lugtstreek bewoonen. De Arend, by voorbeeld, is 'er zo groot en sterk, dat dezelve jonge Zeekalven in de hoogte opvoert, en de Schaapen, door de Deenen derwaards overgebragt, zyn grooter en sterker geworden dan in Europa. Deeze dingen zullen ons minder bevreemden, als wy in aanmerking neemen, dat de Condor, de grootste, van alle vleeschvreetende Vogelen, zich niet onthoudt in de warme streeken en laage Landen der Nieuwe Wereld en van Africa, maar op de hoogste Bergtoppen, waar men weet dat eene felle koude heerscht. De Lammer-gier der Alpische Gebergten, eene soort van Condor, levert nog een voorbeeld op. - Het blykt, derhalven, dat de Heer de buffon zich al te zeer gehaast heeft in 't bybrengen van stukken tot bewys van zyn Theorie des Aardkloots. 't Ware te wenschen, dat dit doorlugtig verstand zich voorzien hadt van betere bewyzen, om zyn Stelzel te onderschraagenGa naar voetnoot(†). |
|