Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGenees- en heelkundige gevallen en aanmerkingen over het zwellen, vergroten en uitzakken van de tong.
| |||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||
ken van eene Koorts bezogt, de Tong aan haar, langzamerhand, zodanig was uitgezet geworden, dat dezelve nu, byna vier duimen, buiten den mond, ja lager dan de kin, afhing, en in een zilveren koker, ter verberging, en ook, zo ik berigt ben, ter verzameling van de kwyl, gedragen wierdGa naar voetnoot(a). De beroemde van swieten spreekt van dit gevalGa naar voetnoot(b), en de groote gaubius pleeg het jaarlyks, in zyne Academische lessen, aan te halen. Heden, veertig jaren, na het verhaal van trioen, leeft dit Mensch nog, volgens het getuigenis van den zeer kundigen Leydschen Heel- en Hand-Arts, balthazaarGa naar voetnoot(c). Was dit geval in Hollandsch Atheen, niet gebeurd, waarschynlyk had 'er nooit iemand van gesproken. Ik meen elders, op een Dorp, een soortgelyk verouderd geval gezien te hebben. Ik zou 'er insgelyks verscheiden uit galenus, schenkius, benedictus, valesius, trincavalla, riverius, claudinus, forestus, en anderen, dog met weinig nut, konnen opgeven. Twee voorbeelden, voor de oeffenende Heelkunde van meer aangelegenheid, schoon, naar myne gedagten, wat sterk behandeld, kan ik niet stilzwygende voorbygaan. De Leydsche Hoogleeraar sandifort verhaalt een geval uit de Actis Litterariis Sueciae, anni 1732, door spöring opgegeven, van een Meisje van tien jaren, aan welke de Tong, ter lengte van vier duimen buiten den mond, door den kundigen Heelmeester h.m. hoffmann, met behulp van een daar by afgebeeld werktuig, is afgesneden, met dat gevolg, dat zy naderhand klaar en duidelyk sprak, daar zy te voren geen woord konde uitbrengenGa naar voetnoot(d). De beroemde Paryssche Heelmeester louis heeft ons, in eene Natuur- en Ziektekundige Verhandeling over de Tong, veelal ingerigt, om aan te tonen, dat men zonder Tong spreken kan, XVIII Waarnemingen, zo van zig zelven, als van anderen, medegedeeld; bestaande in haastige, langzame, goed- en kwaadaartige gebreken van de | |||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||
Tong: onder anderen zegt hy, dat, onder het gebruik van Kwikmiddelen, de Tong verbazend kan opzwellen. Slegel, een beroemd Hoogduitsch Geneesheer, zag zulks, by een Burger van Parys, wiens Tong zeer schielyk, en zo groot, opzwol, dat hy ze niet in den mond konde houden. Een Heelmeester, vrugtloos alles aangewend hebbende en voor een versterving vrezende, sneed de helft af, en de Lyder genas, sprekende als te voren. De Heer louis beschouwt deze handelwys veeleer roekeloos, dan noodzaaklyk, en zegt; in vele soortgelyke gevallen, het dringend gevaar te boven gekomen te zyn, met een of twee Aderlatingen, eenige Buikzuiverende Clysteren en verandering van Lucht; alsmede, dat het openen van de Kikvorsch-Aderen, en het aanleggen van Bloedzuigers, van veel dienst konnen zynGa naar voetnoot(e). Dan dit schynt, naar myne gedagten, alleen te pas te komen, by haastige en den dood dreigende ontsteking, zwelling en versterving van de Tong. En het is ook, dog alleen in deze gevallen, dat m. de la malle, in het zelfde WerkGa naar voetnoot(f), met j. van meekrenGa naar voetnoot(g) en anderen, aanraden, om de Tong, met twee of drie lange, vry diepe, insnydingen, te klieven, om, door de bloeding en ontlasting der Vaten, de zwelling te verminderen, en een dreigende versterving, of verstikking, voor te komen. Want, by veroude zwelling en uithanging van dit Deel, by welke de eerste toevallen reeds verdwenen, en welke aldus zonder gevaar zyn, schynt het my toe, dat deze handelwys naauwlyks kan te stade komen. - Men behoort de haastige, gevaarlyke, wel degelyk te onderscheiden, van de langzame verouderde en niet gevaarlyke uitzakking van de Tong, en zyne handelwys daar naar te rigten. De weinige Schryvers, die my bekend zyn, en over het uitzakken van de Tong geschreven hebben, spreken wel van de eerste aanleidende, maar geenzins van de twede voortbrengende, oorzaak, dat is, het kwylen, en het daar door veroorzaakte vooröverbuigen van het hoofd. En zonder de ware oorzaak te kennen, dwaalt men niet zelden in de behandeling. | |||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||
Naar myne geringe ondervinding, ontstaat deze Ziekte merendeels, of na het gebruik van Kwikmiddelen, of by kwylende Kinderpokken, Scharlaken-, Rot-, en alle soort van Kwyl-Koortzen, zeere Kelen, langdurende Sprouw, en, kortom, in alle Ziekten, by welke een hevig kwylen gepaard gaat, en de Lyders gedwongen zyn, om, tot voorkoming van verstikking, met het hoofd naar den grond de kwyl te ontlasten. - Deze twede oorzaak gaf my het eerste en het meeste licht, om dit gevreesde kwaad somwylen vry gemaklyk voor te komen, of, reeds daar zynde, spoedig te genezen. In alle deze omstandigheden zwelt en zakt de Tong, door den indrang der vogten, en verwyding van Vaten, dikwils, verbazend lang, zo als wy uit de voorbeelden gezien hebben, buiten den mond; en blyft, schoon ook de eerste oorzaak, of door de natuur, of door de konst, is weggenomen, zitten, en vooral zo de Lyder, gelyk meest altoos, met een vooröverhangend hoofd, blyft kwylen, en de Tong zelfs door een doek aanhoudend gedrukt en gewreven word: ook zakt de Tong veelal eenigzins naar die zyde, op welke de Lyder het meest gewoon is te liggen. De zwaarte van dit Deel maakt de zwelling en uitzakking noodzaaklyk. En het is zeer te verwonderen, dat dit kwaad niet meermalen gebeurt. Wanneer de Tong, eerst onlangs gezwollen, de tanden doordringt, vermeerdert daar tusschen, gelyk ik zo even zeide, de uitzetting, gedurende de eerste oorzaak, tot eene bepaalde grootte, in welke zy vervolgens schynt te blyven. En het is juist dan, dat de Geleerden vry gereed zyn, om dit verwonderlyke kwaad, aan een al te sterken groei of wasdom van de Tong, toe te schryven. Maar dat dit, naar myne gedagten, nog de reden, nog de oorzaak is, nog zyn kan, blykt, uit het voorheen gezegde, maar ook vooral uit het bekende Leydsche geval van trioen; waar van de zeer oordeelkundige Heer balthazaar de goedheid gehad heeft, my, onder meer andere byzonderheden, te melden; dat de Tong zedert veertig Jaren in grootte niet vermeerderd is, en in den gewonen zilveren koker, die zy van tyd tot tyd opligt om 'er het kwyl te doen uitlopen, gemaklyk kan bewogen worden, enz.Ga naar voetnoot(h). | |||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||
Schoon de Schryvers, zo veel ik weet, van deze laatste of twede oorzaak van het uitzakken van de Tong, niet spreken; en aldus ook niet geweten hebben, hoe zy moest worden te regt gebragt, zo meen ik nogthans, datze, schoon niet als eene eerste, ten minste als de voornaamste of volgende oorzaak, moet worden aangemerkt. Ik behoef ook, dunkt my, dit niet verder te betogen; de natuur der zaak, de reden en de allereenvouwigste geneeswys die men bedenken kan, en in de volgende versche en verouderde voorbeelden is gevolgd, kunnen, en zullen, zo ik my niet geweldig bedrieg, dit ten klaarsten tonen; en ik hoop, dat ze, ten minste voor myne Vaderlandsche Letteroeffenaren, ten spore mogen dienen. I. Geval. Aan een Man van in de veertig Jaren, voor vier, of vyf weken, in eene zware krankte en in een zeer benauwde keelziekte gevallen, zwol de Tong zo geweldig, dat hy, om vryer te konnen ademhalen, de mond wyd open, en, om een overvloedig en taai kwyl te lossen, denzelven byna altoos vooröver buigen moest. Hier door zakte de Tong, meer dan twee duimen lang, buiten den mond. Herhaalde aderlatingen, purgeermiddelen, pappen om, en inspuitingen in, de keel, geholpen door de goede natuur, namen wel de eerste toevallen weg, zo, dat de Koorts weinig, en het doorslikken vry gemaklyk was geworden; maar een aanhoudend kwylen, het welk een uitgezakte Tong altoos, zo veel ik weet, verzelt, grote honger, het niet kunnen kauwen nog verstaanbaar spreken, maakten zynen tegenwoordigen toestand wel niet meer gevaarlyk, maar niet te min elendig. In deze omstandigheid by dezen lyder gevraagd, vond ik zyne Tong, zo als gezegd is, ruim twee duimen bui- | |||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||
ten den mond; en vernam, dat dit reeds zedert 15 of 16 dagen, alzo geweest ware. De Tong was buiten den mond veel dikker en breder dan binnen denzelven, dog zagt, lopende gedurig eene dunne wateragtige kwyl, van onder de Tong langs de kin. Ik nam een bierglas met geurigen Moezelwyn, die voor de hand stond, mengde daar onder een rauwen Doyer van een Ei, en daar in een zwagteltje ter lengte van eene Elle, en twee vingeren breed, genat hebbende, omwond ik dit, redelyk styf, om de Tong. Wyders deed ik een strookje linnen, van op het hoofd tot over de ooren, afhangen, nemende daar na een twede stuk, twee duimen breed, het welk ik meest van onder en van voren tegen de Tong leidde, en op het agterhoofd vastknoopte; ligtende daarmede de Tong, by wyze van een schortband, eenigzins in de hoogte en in den mond. En, op dat deze band niet verschuiven mogt, knoopte ik de afhangende einden, over de ooren, boven op het hoofd vast; het welk den Lyder, in de eerste minuten, wel eenig ongemak scheen te baren, dan dit was ras gedaan. Wyders deed ik den zieken altoos op den rug en met het hoofd zeer laag liggen; slikkende alzo alle kwyl of speekzel naar de maag. En om zulks meer en meer te bevorderen, gelastte ik zyne Vrouw, dat ze het zwagteltje, om de Tong, alle quartier uurs, met twee of drie theelepeltjes Moezelwyn en een Doyer van een Ei, langs de bovenlip, moest bevogtigen, en hem tot het nederslikken, aanzetten; als mede, nu en dan, den Tong-Schortband, agter op het hoofd, een weinig aansluiten, zo als geschiedde. Dit verband, dien eigen avond willende vernieuwen, zag ik, dat het zwagteltje om de Tong ten deele daar van was afgeschoven, als ook, dog met geene kleine vreugde en verwondering, dat de Tong byna een duim breed, terug en in den mond was getrokken: ik besloot dan hierom op dezelfde wys voorttegaan; en zag met genoegen, dat de Tong, in minder dan twee dagen, schoon nog eenigzins styf en gezwollen, egter geheel binnen de tanden, en, na verloop van nog eenige dagen, geheel hersteld was. Ik zal over dit geval, waar van my alle omstandigheden onbekend of vergeten zyn, geene aanmerkingen maken, vertrouwende dat ieder oordeelkundige dit zelf kan en behoort te doen. De volgende waarneming is, zo ik meen, doorstekender en zal aan de voorgaande meer licht byzetten. | |||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||
II. Geval. Den 2 September, 1782, bragt men eene elendige Vrouw, eenige uuren buiten deze Stad wonende, by my, welke onder en na een aangewende kwik- en kwylbehandeling, de Tong, zedert zes-en-twintig weken, ruim drie duimen lang, buiten den mond en over de kin afhing. Het uithangende deel der Tong was, buiten den mond, veel dikker en breder, dog dezelve was niet aanmerklyk verhard, als alleenlyk ter plaatze, alwaar zy op de onderste Tanden, welke reeds door het gewigt vooröver waren gebogen, gerust had en gedrukt was geworden: ook had de Tong, welke buiten den mond breder en dikker was, op de hoogte der Tanden, als het ware, een ingetrokken kring of vernauwing; het welk, misschien, aan anderen aanleiding kan gegeven hebben, om ze, daar ter plaatze, af te snyden, en de bloeding door een brand-yzer, enz. te stuiten. Onze Lyderesse, let wel, zat altoos met het hoofd voorover, en kwylde onophoudelyk. Voor het overige was zy, gelyk men ligt denken kan, vermagerd, bleek, bol, dog anders vry gezond, zelfs hongerig; kunnende niets, waar toe zy begeerte had, kauwen nog eeten, nog ook eenigzins verstaanbaar spreken. By verhaasting van haar vertrek moest ik aanstonds raad verschaffen; en, by gebrek daar van, zo als ik naderhand verstond, had men reeds besloten, om de uithangende Tong, door iemand anders, te doen afsnyden. Dan, kennende haar ongeval en deszelfs ware reden en oorzaak, besloot ik, om haar het zelve opschortend verband, van den lyder in het voorgaande Geval, aan te doen; dog zonder het zwagteltje om de Tong. Dit verband was aanstonds, door de uitlopende kwyl, doornat; maar zo ras ik haar gelastte, het hoofd agteröver te houden, en het speekzel neer te slikken, droogde het zelve, binnen een kwartier uurs, geheel op. Wyders gebood ik haar, met aanbeveling aan die geene, welke haar verzelden, dat zy, t'huis gekomen zynde, altoos met het hoofd laag agteröver en op den rug liggen, en het speekzel doorslikken moest, en dat dit verband in dezelfde orde, van tyd tot tyd, moest worden hernieuwd; en telkens, eenigzins vaster, aangebonden. Weinige dagen daar na berigtte my de Secretaris van die plaats, dat de Tong, in drie dagen, geheel in den mond en binnen de Tanden gekomen was, dat de Lyderesse dezelve wel niet wederom kon uitsteken, bewegen | |||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||
nog kauwen, maar egter duidelyk kon spreken, zonder zelfs eenigzins meer te kwylen, enz. Vermits haar onderste kaakbeen, in 26 weken, niet merklyk was bewogen wegens de uithangende Tong, en deze, ongetwyffeld, nog dik en gezwollen was; als mede dat hare onderste tanden buiten hare gewone rigting waren gedrongen, begreep ik, dat het, naar alle gedagten, nog eenigen tyd vereischte om dezelve wederom in hare gewone beweging te brengen. Intusschen gebood ik dat men haar gedurig een weinig Mallagawyn, met een Doyer van een Ei gemengd, moest in den mond doen houden, en langzaam doen slikken, en voorts haar aansporen, om de styve kaak en Tong meer en meer te bewegen, eenig vast voedzel te kauwen, te spreken en wyders te doen als voren. Van hare bediende Geneesheren bekwam ik geen het minste naberigt, hoe zeer ik zulks met verlangen verzogt had. - Het verlies is misschien gering. - Dan, na verloop van zes weken ontfing ik, buiten hun, een brief van den Secretaris van die plaats, vriezekolk, waar in gemelde Heer tot myn grootst genoegen schreef: De Tong van Angenes van Tuyl is aan de regte zyde, op welke zy voorheen het meest gelegen heeft, nog eenigzins dik en hard; zy eet en drinkt zonder eenige verhindering, maar hetzelve moet niet zeer heet zyn. De spraak gaat hoe langer hoe klaarder: - Als de dikte van de Tong weg is, zal de spraak wezen als voorheen. Meer kan ik derhalven niet mededelen, egter geloof ik, dat ik aan haar en myn oogmerk, om namelyk de Tong, welke 26 weken den mond had uitgehangen, in denzelven wederom in te brengen, geheellyk voldaan heb.
Laat het my gegund zyn, deze Waarnemingen met de voorafgaande te vergelyken en 'er eenige leerzame gevolgen uit af te leiden.
| |||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||
Zo deze geringe Aanmerkingen, over het uitzakken van de Tong, maar eenigzins strekken konden tot Verheerlyking van hem, die de Tong gemaakt heeft, en tot heil van hun, wier pligt het is om dezelve ter zyner Eere te gebruiken, dan, ja dan, is myn wensch vervuld.
's Hertogenbosch, den 31 October, 1782. |
|