kenboom behelsde in zich alle de Eikenboomen, die vervolgens groeyen, in de evenredigheid van een Eikenboom en een Eikel.
Dit Stelzel, thans bykans geheel verlaaten, zou ik hier geene plaats gegeeven hebben, indien een ander Stelzel, niet min ongelooflyk, desgelyks niet beweerd geworden was door Natuurkundigen van grooten naam, en die op het zelfde beginzel bouwen. Over de Wonderen des Heelals handelende, hebben deeze Geschiedschryvers der Natuure gezegd, dat de Microscoop-Diertjes, ten opzigte van anderen, veel kleinder zyn, gelyk als een Olyphant, ten opzigte van een Ziertje; en dat deeze tot andere nog veel kleinder in dezelfde evenredigheid staan; deeze weder tot andere, al kleinder en kleinder tot in het oneindige. Maar, dat wy, zonder ons in te laaten tot het nagaan van alle gevolgen, welke men uit dergelyk eene veronderstelling zou kunnen trekken, alleen de ondervinding raadpleegen, de Natuur vraagen ten aanzien van de orde en overeenstemming, welke zy in 't Heelal heeft vastgesteld.
De Viervoetige Dieren leeven doorgaande veel langer dan de Kruipende, deeze langer dan de Insecten, en de laatste langer dan de Microscoop-Diertjes. Dit zelfde neemen wy waar in het groeyend Ryk: Boomen duuren langer dan Heesters, deeze langer dan Kruiden, en de laatste langer dan Eendagplanten. De Leevensduur is, derhalven, over 't algemeen, geëvenredigd aan de kragt en grootheid van elk Schepzel. Ik weet 'er zyn uitzonderingen op deezen regel. De Mensch, by voorbeeld, leeft langer dan een Paard of een Koe: maar dit bewyst niets tegen de algemeene orde van den Leevensduur in elk geslacht. Dit beginzel, op waarneeming gegrond zynde, dunkt het my, dat, indien 'er Diertjes waren, klein genoeg, om, ten opzigte van de Microscoop-Diertjes, even 't zelve te zyn als een Ziertje tot een Olyphant, derzelver bestaan niet meer dan één oogenblik zou weezen: en dat eindelyk de veronderstelde nog veel kleinder Diertjes geen tyd altoos zouden hebben om te bestaan.
Wanneer de Verbeeldingskragt der Wysgeeren eens verhit is, gaat zy zo verre dat de bedaarde Reden haar niet kan volgen. Men heeft de vermetelheid gehad, om te beweeren, dat elk ondeelbaar deeltje (Atome) een Heelal kon bevatten, waarin Zonnen, Planeeten, en Inwoonders bestonden, in dezelfde evenredigheid als die Weezens bestaan in het zigtbaar Heelal, waarvan wy een gedeelte uitmaaken. - Hoe veele andere, even onredelyke, verborgen-