Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBedenkingen, over het bidden voor de wapenen van den staat.In dezen tyd, daar ons Gemeenebest in eenen Oorlog ingewikkeld is, en onze Overheden in alle, ten minsten in de meeste, plaatsen van ons Vaderland, niet alleen bevolen hebben openlyk by de gewoone Godsdienstoeffeningen te bidden om zegen over onze Wapenen, om de Overwinning, maar ook zelfs daar toe opzetlyke Bedestonden hebben ingesteld; vindt men Menschen, die zulk een Gebed afkeuren, en ongerymd agten. ‘Wat wil een Gebed zeggen, (dus redeneeren zy,) het welk lynregt strydt met het Gebed van een ander, die | |
[pagina 510]
| |
mooglyk even zo veel regt heeft om op verhooring te hoopen als wy? Terwyl wy God bidden, dat hy onze Wapenen wille zegenen, en ons doe zegenpraalen over onze Vyanden, bidt de Vyand juist het tegendeel, en roept den Hemel aan tegen ons. Zegt men, dat de regtvaardige zaak de onze is, en dat wy daarom meer regt hebben om op verhooring te hoopen, dan onze Vyanden: de zwaarigheid blyft dezelfde; dewyl de ondervinding duizend en duizendmaalen geleerd heeft, dat God, om wyze redenen, heeft toegelaaten, dat de onschuld leed, en 't onregt, ten minsten voor eenen tyd, zegenpraalde. Te bidden om de Vrede, welke beide de Volken wenschen, is goed; maar te bidden om de overwinning is ongerymd.’ Deze reden heeft, in den eersten opslag, eenigen schyn, doch ze is, by eene naauwkeuriger beschouwing, van geen gewigt ter wereld; gelyk een ieder dit nagaande terstond beseffen zal, die de beginselen wel heeft begreepen, welken wy, voor eenigen tyd, omtrent het Gebed in 't algemeen, hebben opgegeevenGa naar voetnoot(*). Dat, 'er Menschen zyn, die van het bidden om zegen en overwinning geheel ongerymde gedagten hebben; die zig verbeelden, dat men door een ieverig Gebed de Godheid op zyne zyde brengen, en van die des Vyands aftrekken konne; en dat van twee vyandige Volken dat geene, 't welk het yverigst in den gebede is, de overwinning te wagten hebbe, is zeker; en het is tevens zeker, dat zulke Menschen geene betere begrippen van het Gebed hebben dan de Heidenen. Zulke begrippen zyn de ongerymdheid zelve, en veel strydiger met het waare zamenstel van 't Christendom, dan met dat van 't Heidendom; welks meening was, dat de eene God voor een zeker Volk, en de andere God daartegen stond. Mulciber in Trojam, pro Troja stabat Apollo, is het bekende zeggen van virgilius. Maar, wanneer wy, met regte begrippen van de natuur van het Gebed, het Opperwezen naderen, en om zegen bidden over de Wapenen, die wy tegen eenen onregtvaardigen Vyand genoodzaakt zyn te voeren, verbeelden wy ons niet, dat wy om ons Gebed de Overwinning zullen behaalen: even zo weinig als wy ons met grond kunnen verbeelden, dat ons bidden ons leeven of onze gezondheid verlengen, droogte of regen geeven, of eenige verandering in de natuurlyke wereld veroorzaaken zal. Maar, gelyk ieder goed Burger de welvaart van zyn Vaderland wenscht, moet hy, daar de wet van zelfverdediging den oorlog regtvaardigt, wenschen, dat de overwinning aan onze zyde zy: en wanneer hy dan te gelyk, als een Godsdienstig Man, God voor den regeerder van 't Heelal erkent, van wiens wil en bestelling alles afhangt, moet hy noodwendig wenschen, dat Gods wil en schikking | |
[pagina 511]
| |
zodanig zy, dat wy den zegen behaalen, en dat wy onze Vyanden overwinnen mogen. Zulk een Gebed is niet anders dan de natuurlyke uitdrukking eener getroffene Vaderlandschgezinde ziel, die 't goede voor den Staat wenscht, die voor het kwaade beeft; eene uitdrukking, die dan ook plaats heeft, schoon men weete, dat deze wensch niets tot deszelfs vervulling zal toedoen. Het is niet anders, dan eene opwelling van Vaderlandsliefde, en eene erkentenis van Gods bestier over alles. Uit dit oogpunt beschouwd, dunkt my, verdwynt de geopperde bedenking geheel en al. En terwyl een Engelschman, die mooglyk ter goeder trouwe niet twyffelt, of de regtvaardigheid der zaake is aan de zyde van zyn Vaderland, God yverig smeekt om zegen over de Wapenen, die tegen ons gevoerd worden, en verpligt is zulks te doen als Vaderlander en Christen; is de Hollander even uit de zelfde gronden verpligt, juist het tegendeel te doen. Het is dan uit dezen hoofde zeer pryslyk in onze Overheden, dat ze op deze wyze blyken geeven, tevens van hunne liefde tot het Vaderland, en van hunne Godsdienstigheid, in God te erkennen voor den Bestierder van alle dingen. En het is, uit den zelfden grond, de pligt van ieder Ingezeten van ons Vaderland, zig niet te onttrekken om openlyk te gehoorzaamen aan deze Godvrugtige bevelen. Laaten wy dan, waarde Medeburgeren, in dezen tyd, zo wel in onze binnenkameren als in 't openbaar, niet aflaaten, het Opperwezen aan te loopen om zynen zegen over de Wapenen van dit Land. Laaten wy bidden, dat wel dra een einde gemaakt moge worden van alle bloedstorting en verwoesting; en dat, indien het Gode behaagt, de Volken nog eenigen tyd te straffen door hunnen eigenen arm, de rampen van den kryg toch mogen verzagt worden; maar dat ook tevens, daar wy onze regten en bezittingen met het zwaard moeten verdedigen, onze Overheden mogen vervuld worden met Wysheid, in het beraamen der middelen ter verdediging; dat zy, die de beraamde middelen moeten ten uitvoer brengen, met allen yver mogen bezield worden; en dat onze Krygshelden, waar zy den Vyand mogen ontmoeten, vol van die dapperheid, welke onze Voorouders zo roemrugtig heeft gemaakt, mogen aanvalen, stryden en overwinnen; op dat de roem van dit Gemeenebest, onder de Volken hersteld, onze regten bevestigd, onze bezittingen behouden of herwonnen, en onze koophandel en welvaard hersteld mogen worden, tot aan het laate Nageslagt. o.o. |
|