Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over 't zelfbehaagenGa naar voetnoot(*).(Uit het Fransch.) Menschen, die naar het vleesch in onreine begeerlykheid wandelen, en de heerschappye veragten, die stout zyn en zichzelven behaagen. Men verstaat, door Zelfbehaagen, en moet 'er door verstaan, eene geduurige opoffering van anderen aan 't geen ons voldoet: deeze opoffering van anderen aan ons zelven is eigen aan alle botgevierde Driften, aan alle Ondeug- | |
[pagina 504]
| |
den. De Driften, die ons allen geluk doen stellen in 't bezit van derzelver voorwerpen, zetten ons aan, om alles op te offeren tot verkryging van 't begeerde. De Ondeugden, laage en ongeregelde Neigingen onzer Natuure, beweegen ons desgelyks alles aan onzen smaak en hebbelykheden op te offeren. 't Schynt, derhalven, dat het Zelfbehaagen de grond uitmaakt van alle verkeerde Driften, van alle Ondeugden, van alle onze kwaade bedryven, en strafwaardige beweegingen onzes harten. Niets gaat zekerder. Elke Drift zet, door haare buitenspoorigheid en afwykingen, elke Ondeugd, door de kragt, welke de hebbelykheid daar aan geeft, ons aan, om het Geluk van anderen te stooren, ten einde wy, 't geen wy ons geluk agten, verkrygen, en maakt ons dus Zelfbehaagers. Maar dit Zelfbehaagen heeft niet dan één voorwerp, niet dan ééne wyze, waar op het zich voordoet, en werkt; het ontleent den naam van de Drift of de Ondeugd, die den meester speelt. - Terwyl het weezenlyk Zelfbehaagen zich op allerlei wyzen, en zonder eene heerschende drift, vertoont: het is eene in ons gevestigde Hebbelykheid, of een Stelzel door ons aangenomen. - Het kan eene Hebbelykheid of een Stelzel weezen; het een zonder het ander zyn; en dit is de rede, dat ik die twee soorten van Zelfbehaagen onderscheide. De eerste bestaat alleen in Hebbelykheid, en is gelegen in een buitenspoorige neiging voor onszelven, in het enkel zoeken van ons gemak en vermaak, en de begeerte dat alles, wat ons omringt, daar toe medewerke. Veel hangt dit af van ons zintuiglyk gestel, het sluit de driften uit, die de zielen verheffen en veredelen: het is in tegendeel een teken van eene laage ziel, die alle aandoenelykheid voor zichzelve uitput, en van een klein verstand, 't welk niets begrypt van die wederkeerige genegenheden en onderlinge diensten, 't geluk des gezelligen leevens uitmaakende. - Dit Zelfbehaagen is niet zelden de vrugt eener zagte en te veel toegeevende opvoeding: en treft men het daarom veeltyds aan, by Ryken en Grooten. De Sexe is 'er niet vry van; doch dit gebrek vertoont zich in dezelve zo hard en haatlyk niet: eenigermaate kan het zelfs in de Vrouwen ons behaagen; dewyl wy het aan haare zwakheid toeschryven en verschoonen; en 't zich vermomt onder den schyn van 't verlangen om bemind te worden; terwyl onze zugt om haar te believen die neiging begun- | |
[pagina 505]
| |
stigt. Maar, als Zelfbehaagen de hoofdtrek van haar character uitmaakt, wordt die Hebbelykheid ondraagelyk, en verwekt afkeer. Wy kunnen wel dulden, dat de Vrouwen zeer met zichzelven ingenomen zyn; doch niet verdraagen dat zy zich ongevoelig betoonen omtrent alles wat haar zelven niet raakt. Ik zou gaarne dit Hebbelyk Zelfbehaagen in werkzaamheid vertoonen; doch dit afbeeldzel is reeds gemaakt door een groot Meester, en ik zal niet onbeschaamd genoeg weezen om een afbeelding van bruyere te verhanselen, schoon bruyere een Turtuffe heeft durven naamaaken, ik wil liever myne Verhandeling opcieren met een schoon stuk van eene vreemde hand. ‘Gnaton leeft voor niemand dan voor zichzelven: en alle Menschenzyn, ten zynen opzigte, als of zy niet bestonden. Niet te vrede met de eerste plaats aan een tafel, beslaat hy die van twee anderen; hy vergeet dat 'er voor hem en voor 't geheele gezelschap is opgedischt; hy maakt zien meester van de hoofdschotel en laat geen toespyze staan; tot niets van 't geen op tafel staat bepaalt hy zich, eer hy van alles geproefd hebbe: hy zou wenschen alles te gelyk te kunnen proeven. Hy eet gulzig, men hoort hem smaakmonden; hy stookt de tanden uit, en valt op nieuw aan: in de Kerk, in de Schouwburg wil hy even ruim zitten als in zyn Kamer; de gemaklykste plaats op een rydtuig neemt hy in: met anderen reizende, maakt hy de eerste te weezen in de Herberg, weet de beste Kamer, het zagtste bed, te krygen; alles doet hy ten zynen gebruike strekken; zyne knegts, en die van een ander, moeten hem ten zelfden tyde ten dienste staan; hy brengt alles in beweeging om zynen wil, en bekommert zich omtrent niemand: hy beklaagt geen Mensch, en kent geen rampen dan die hem drukken: hy beschreit den dood van niemand, en vreest alleen voor zyn eigen, dien hy gaarne voor de uitrooijing van geheel het Menschlyk geslacht zou afkoopen.’ De andere soort van Zelfbehaagen is een voorbedagt Stelzel, eene bestendige genegenheid om alleen voor onszelven te leeven, en alles ten onzen gevalle te doen uitloopen. Het Hebbelyk Zelfbehaagen kan zonder dit bestaan: maar dit veronderstelt het ander noodwendig. Dit Zelfbehaagen is veel zagter in 't voorkomen, het schroomt zich te vertoonen, en beleidt alles met behendig- | |
[pagina 506]
| |
heid. - Het veronderstelt een bedaard Mensch, die zyne driften weet te regelen, en alle zyne daaden naar den maatstok zyner belangen af te meeten. - Het is niet strydig met een veelbevattend begrip, bestaande in eene gemaklyke en gelukkige verbintenis van denkbeelden; doch kragt van geest, uit welke alles, wat groot is, hervoort komt, sluit het buiten. - Men treft het niet aan in allerlei ouderdom, het vormt zich door overleg en gewoonte: het kan althans geen plooi in 't character leggen dan in een rypen ouderdom. Ondertusschen vertoont het zich dikwyls vroegtydig; dewyl het ontstaat uit dat Zelfbehaagen, 't welk, gelyk ik aanmerkte, veel afhangt van ons zintuiglyk gestel, en in de ziel vat krygt door oordeelvellingen, waar toe een Kind vroegtyds in staat is, en door voorbeelden, welke het nog rasser weet toe te passen. - Men kan niet te schielyk in de weer zyn, om het grondbeginzel van dit kwaad uit te rooijen: en 'er is maar één middel op; naamlyk een Kind lang te laaten in de beproeving van die afhanglykheid, welke de Menschen onderling hebben. Verpligt hulpe te vraagen, zal hy leeren op welke voorwaarden men die verkrygt. Ook moet men in 't zelve aankweeken die zugt tot goeddaadigheid, waar van geen Mensch geheel verstooken is. Dit voorbedagt Zelfbehaagen is veel zeldzaamer dan men denkt. 'Er is iets te dieps en te doordagts in, om voor veele Menschen geschikt te weezen. Het groot grondbeginzel der Zelfbehaaginge is, dat alle Menschen Zelfbehaagers zyn; en gevolglyk dunkt hun de Zelfzoekenheid niets anders dan eene wedervergelding. - Tot zulk een uiterste kan ons de algemeene veragting onzer Natuurgenooten vervoeren, welke wy zo ligt opvatten, wanneer wy meer aanziens dan edelmoedigheids van hart bezitten. De eerstgemelde soort van Zelfbehaagen, waar van wy gesprooken hebben, is aan alle eeuwen, aan alle landen, eigen. De tweede bespeurt men niet dan in tyden van verregaand Zedebederf der Maatschappye; doch als dan kan dezelve verbaazend sterk worden, en zich, op eene vervaarlyke wyze, uitbreiden. Overal, waar de Liefde des Vaderlands niets meer is dan eene Deugd zonder uitwerkzel, zonder voorwerp, een enkele klank; overal, waar men van de Huislyke Zeden niets meer behouden heeft dan zo veel noodig is, om onverschilligheid te vermommen, en de | |
[pagina 507]
| |
welvoegelykheid in agt te neemen; overal, waar het Geld de eenige dryfveer, het begin en einde van alles geworden is; waar de genietingen der Weelde de vermaaken der Natuur hebben doen vergeeten, en behoeften geworden zyn; waar de Eer bestaat in het bedryven van eenige zaaken, omtrent welke men overeenkomt; waar alles, Vermaak en Agting zelfs, op prys gezet wordt; waar de Menschen, voor elkander noch agting, noch vriendschap, noch vertrouwen hebbende, nogthans zamen kunnen leeven, dewyl zy genoegen scheppen in 't geen, waar in dit alles niet te pas komt, en een masker van beleefdheid aangedaan hebben, onder 't welke zy hun haat, hunne veragting en wederzydsche schurkeryen, kunnen verbergen; overal, waar dit plaats heeft, zullen Menschen gevonden worden, die deeze of dergelyk eene taal voeren. ‘Alles is bedriegery: ik zie rondsom my niets dan ondeugd en wanorde: waarom zou ik beter weezen dan de Eeuw in welke ik leef? Ik zoek myn byzonder belang, dat is geoorlofd: ik zoek het ten koste van allen: en hier in gelyk ik de rest des Menschdoms. Ik zal, derhalven, wegens niemand, dan myzelven, bezorgd zyn: en niet ten speelbal strekken van gemaakte overeenkomsten der gezelligheid, noch ten slachtoffer der neigingen van myn hart. Ik zal niet wagten tot men my myn deel des geluks geeve, ik zal het neemen. Alle andere Menschen zoeken 't zelfde einde als ik te bereiken; maar zy verwyderen 'er zich van door hunne driften; ik zal my door de zelve niet laaten slingeren, maar myn voordeel doen met de dwaasheden, welke zy door het involgen bedryven. Met voorzigtigheid kan ik my van alles bedienen, door ongevoeligheid kan ik my onafhangelyk van allen maaken; dat wy, overzulks, voorzigtig en ongevoelig zyn, en dat al die bedrieglyke toestel der Maatschappye, ten minste indien het mogelyk is, diene om één enkelen gelukkig te maaken.’ - Ziet daar de beginzels van eenen Zelfbehaager, en wilt gy zyn gedrag beschouwen, de volgende trekken zullen het u, als in schildery, vertoonen. De Zelfbehaager ziet eenig voordeel in Braafheid, hy heeft ze; doch juist zo veel als hy noodig hebbe om niet geagt te worden daar in gebrekkig te weezen. Hy oordeelt zyne beginzels de wysheid zelve; doch hy bemerkt dat ze haatlyk zouden weezen; hierom zal hy 'er niet mede pronken, noch zich gelaaten tegenovergestelde | |
[pagina 508]
| |
aan te neemen; hier in verschilt hy van den Cynischen Wysgeer en den Veinsaart. Hy heeft in zyne zeden de ruwheid niet, welke men zou verwagten van een Mensch alleen met zichzelven ingenomen; hy weet, hoe zeer hy noodig hebbe de hardheid van zyn hart onder een inneemend voorkomen te verbergen; maar zyne beleefdheid spruit niet voort uit eene begeerte om te behaagen of anderen dienst te doen; zy komt ook uit op kleine oplettenheden, die weinig kosten en hem tot niets verpligten. Hy is op vermaak gesteld; doch hy vreest voor de gevolgen; hy is geen Ligtmis. Geld te verkrygen is zyn heerschende drift; maar hy zoekt het om te gebruiken, niet om het op te hoopen en te verbergen, gelyk de schraapende Gierigaart. 't Geen hem in Ampten en Waardigheden 't meest raakt, zyn de klinkende voordeelen daar aan vast; hy zoekt ze niet met de drift eens Eer-en Staatzugtigen. Hebbelyk is hy koel, en onverschillig omtrent alles wat hem niet betreft; hy wordt wreed, als zyn belang het vordert, doch zyne wreedheid vertoont zich meer door weigeringen dan door gewelddaadigheden. Hy bedient zich, zonder medelyden, van het uiterste zyns regts; doch is niet verzekerd van strafloos inbreuken op dat van anderen te kunnen doen: en vermydt zulks. Eén enkel denkbeeld houdt hem ten allen tyde, en in alle omstandigheden, bezig, naamlyk wat voordeel hy kan trekken van zaaken, plaatzen en persoonen: dit bezielt hem ten dage van algemeenen rampspoed, dit komt by hem op in huislyk ongeluk, dit vergezelt hem by het sterfbedde van zynen Vader. Op het oogenblik dat de Grysaart den laatsten leevensadem uitblaast, treedt zyne vadermoordende verbeelding reeds in 't bezit der erfenisse. Deeze gedagte vergezelt hem in 't stuk der Liefde. Waarom zou hy, eene Vrouwe schoon en beminnelyk vindende, niet in Liefde tot haar ontbranden? 't Is een voorwerp, 't welk hem geluk belooft, waarom zou hy zyn best niet doen om het te verkrygen, en 'er zich van te verzekeren? Hy zal zich zelfs beminnelyk maaken zo veel hy kan: dewyl hy dikwyls zo moet weezen om bemind te worden, en ten opzigte van dit voordeel is hy niet ongevoelig; in tegendeel, zou dit in 't algemeen hem zeer het hart raaken, en wonderlyk vleijen: als een heerlyk middel, om al de wereld te doen zamenstemmen in zich steeds aan hem op | |
[pagina 509]
| |
te offeren. - De Zelfbehaager kan dus verliefd worden; doch hy treedt niet in den Egt. In het Huwelyk ziet hy niets dan belemmeringen, voor welke hy schrikt, en de vermaaken, welke het zelve aanbiedt, kan hy elders vinden. Nogthans zal hy trouwen, als hy 'er ryk en vermogend door kan worden; en dan moeten Egtgenoot en Kinderen zich bezig houden tot het bevorderen van zyn geluk; hy vergunt ze geene andere bezigheid. Zulk een Egtgenoot, zulk een Vader, is een Zelfbehaager. Als Vriend vertoont hy zich in geen gunstiger licht. Gy ontlast in zyn' schoot een boezem vol drukkend hartzeer: heeft hy zelve eenig leed van dien aart ooit geleden, hy zal, met een inwendige zelfvoldoening, zeggen: Ik heb my ook in die omstandigheid bevonden, maar nu niet meer! Hy schept dus genoegen uit de smert, die een ander hem, in vertrouwen, openbaart. Hy kan u wel eenige tekens van belangneeming vertoonen, eenige troostredenen toevoegen; maar verbeeld u geenzins, dat uw leed eenigen indruk van medelyden op zyn hart maakt. Hy ziet in alle daaden, die men heerlyke en fraaije daaden noemt, niet dan bedrieglyke bedryven, welke een voorzigtig man niet doet, en waar van deeze zich wel met woorden kan kwyten; in zyne Vrienden niet dan Persoonen, wier gezelschap men dan de voorkeus geeft; in zyne Bloedverwanten lieden van welke men erfenissen wagt; doch met welke men ongelukkig dikwyls moet deelen; in alle menschen geen andere weezens dan die meer of min naar hem gelyken, en van welke hy gevolglyk niets moet verwagten. Zodanig is de Zelfbehaager. |
|