Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 492]
| |
Redenvoering over de Latynsche hekeldichters, Horatius, Persius en Juvenalis.
| |
[pagina 493]
| |
ge, daar hy verklaart, dat alle de roerzels der Menschen, de stoffe zyner Schriften uitmaakten.
Quidquid agunt, homines, votum, timor, ira, voluptas,
Gaudia, discursus, nostri & farrago libelli.
Welk eene wyduitgestrekte loopbaane! Niet af te loopen voor één Mensch, in welk een eeuwe hy ook leefde, hoe groot zyn vernuft ook moge weezen; dewyl een zelfde Tydperk niet alle voorbeelden oplevert; dewyl de veranderingen der Ryksbestuuren de Zeden en Neigingen der Volken veranderen; dewyl de bekwaamheid afhangt van omstandigheden, die invloed hebben op 't character; en, eindelyk, dewyl elk Schryver zyn eigen byzondere hoedanigheden bezit, onbestaanbaar met die van anderen. Hy, die met horatius de bedaardheid bezit om niet dan van ter zyde de heerschende Ondeugd tegen te gaan, zal geene rondborstige en treffende taal voeren, die de Dwingelanden op den Throon doet zidderen. Persius, opgetoogen in het zoeken na 't hoogste goed, sterk ingenomen met eene meer dan Romeinsche Vryheid, ik wil zeggen, met de Vryheid der Stoicynsche Wysgeeren, kon de bevalligheid niet hebben van een horatius; noch de kragt van juvenalis. Kon hy, die niets anders zag dan bloed en traanen, met een character als het zyne, iemand anders dan de Godinne nemesis aanroepen? anders dan onder haaren invloed schryven? Die loopbaane, welke ons nu zo beperkt voorkomt; dewyl wy eenen moliere hebben, was veel uitgebreider te Rome, vermids het Nationaal Tooneel niet veel betekende. Plautus en terentius vergenoegden zich om de Grieksche Zeden ten tooneele te voeren; de ondeugden en misslagen hunner Medeburgeren daar laatende. Het Hekeldicht was toen niet, gelyk tegenwoordig, door het Blyspel bepaald; en alleen aan te zien voor iet bykomends; alle stoffen van den Blyspeldichter vielen den Hekeldichter in handen; de laatste was door den eersten niet voorgekomen of den voet geligt. Boileau heeft misschien het stuk der Zeden maar zo even aangeroerd, om dat hy het tegen moliere niet durfde waagen. Horatius werd gebooren in de gunstigste tyden voor de Letterkunde. Behalven de heerlyke voorbeelden, welke hy in zyn eigen land aantrof, lag hy zich, met zyn twintigste jaar, te Athenen, toe, op de fraaije Letteren en de Wys- | |
[pagina 494]
| |
begeerte; op zyn zes-en-twintigste werd hy door virgilius en varius aan mecenas aangebooden; en, korten tyd daar naa, door mecenas zelve, aan augustus. In den schoot des nieuw verkreegen Vredes gezeten, dien Italie in 't einde genoot, had octavius, met zyn Medestanders, noodig vermaakt en opgehemeld te worden: 't was, daarenboven, hun staatkundig belang de kunsten te beschermen, en boven al de Dichters aan te moedigen, als meer dan anderen in staat om hunne oogmerken te onderschraagen: te weeten, het voltooijen van het werk der uitbanninge, en het hervormen der Burgeren in Hovelingen. De bekwaamheid, die horatius by de Grooten ingang hadt doen krygen, was op zichzelve niet genoegzaam om hem in blaakende gunste te houden: hy moest kunst en behendigheid te baate neemen; ook bezat hy eene groote maate van Voorzigtigheid, de eenige Deugd, welke men kan betragten, wanneer het ongeoorlofd is andere te oefenen. Hoe zeer wist hy zich te bedienen van Lof en Blaam, en deeze op eene waarlyk oorspronglyke wyze onder een te mengen: men zal moeten bekennen dat hy het opregt schynt te meenen, zelfs wanneer hy ten koste van iemand vleit. Hy verstondt de kunst, om zyne lofspraaken zo verleidelyk op te stellen, dat de meesten zyner Leezeren nog heden dermaate 'er door ingenomen worden, als of zy behoorden tot de aanzienlyke Familiën, die hy, bestendig, den wierook der loftuiterye toezwaait. - 't Geen dien Dichter het grootste getal van Leezeren verschaft, bestaat hier in, dat men hem niet te streng deugdzaam, noch te verregaande ondeugend vindt; de ruime toegeevenheid door hem met voordagt gebruikt, maakt dat hy veeleer een Vriend dan een Berisper schyne. Het werk eens Hekeldichters zou, naa horatius, die alles uitgeput hadt 't geen op zyne Tydgenooten kon passen, niet lang aan den gang hebben kunnen blyven, indien andere tydsomstandigheden geen nieuwe dwaasheden, of liever nieuwe gedaanten, waar in men zich verlaagde, hadden opgeleverd. De Opvolgers van augustus veranderden het Tooneel. De Staatkunde van tiberius geleek niet naar die van zynen Voorganger: hy bediende zich van andere middelen om zyne oogmerken te bereiken, dan van verzen, speelen, en schouwburgvermaaklykheden. Deeze sombere en wreede Keizer, die zichzelve geweld aandeedt om zomtyds openbaare vermaaken te dulden, toonde genoeg, door zyn ge- | |
[pagina 495]
| |
drag, dat hy geen andere eerzugt hadt, en niets anders zogt, dan het voltooijen der Slavernye des Romeinschen Volks. Het einde deezer lange Regeeringe liet Rome eenige jaaren, zonder verdeediging, over aan eenen Dolleman, van wien de Krygsgemeensman cherea het niet verloste, dan om het over te leveren aan een zwakhoofdigen: want het ombrengen van een Dwingeland is bykans nooit het verdelgen der Dwinglandye. 't Was eerst naa den dood van caligula, dat men in den Raad bedagt wierd op het herstellen van 't Gemeenebest; doch de Ondeugden der Keizeren strekten veelen tot voordeel. De Regeering van dien claudius, die zich liet bestuuren door eene schaamtlooze Hoer, en door zyne Vrygemaakten, en bovenal die van nero, vernederde het character der Romeinen ten eenemaal. De geest van Vaderlandliefde sloeg geheel aan 't kwynen. Aanzienlyke Mannen, het voorbeeld volgende van labeon, die de Vryheid van zyn Vaderland niet hadt willen overleeven, bragten zichzelven om. Dit gaf alleen voet tot die droeve en schriklyke les, om altoos gereed te weezen dit leeven zonder morren te verlaaten, wanneer, het geen men 't Noodlot noemde, doch met de daad niets anders was dan de grilligheid van een Mensch, het geboodt. Mismoedig, verslaagen, of bevreesd, begaven zich de meesten der treffelykste Mannen, en die door hun character of bekwaamheden boven anderen uitstaken, na de Schoole van zeno, min om te leeren leeven dan om te leeren sterven: eene allernoodzaaklykste weetenschap in zulke hachlyke tydsomstandigheden: 't was zo zeldzaam, een Man van adelyke herkomste, of in 't hofbewind gesteld, een hoogen ouderdom te zien bereiken, dat de Geschiedenis het optekenenswaardig keurt. Wanneer men in tacitus leest, lucius pison, schoon Priester en Overste van Rome, stierf onder tiberius eenen natuurlyken dood, gaat ons eene huivering aan: dewyl wy ons verbeelden, op het graf van één enkel Man, het Grafschrift te leezen van eene menigte voornaame omgebragte Mannen. De omstandigheden, door my bygebragt, hebben meer betrekking tot juvenalis, dan tot den Schryver van wien ik nu moest spreeken. Doch de weinige tyd welke my overig is, noodzaakt my agter te houden, 't geen persius betreft, deeze is my ook altoos voorgekomen, wat zyne Schryfwyze aanbelangt, meer zonderling dan oorspronglyk | |
[pagina 496]
| |
te weezen; en, ten opzigte van zyn Styl, eer kort dan nauwkeurig. Voor het overige heeft een ander, 't geen hy als Hekelschryver te verrigten hadt, zo wel volvoerd, dat, zints augustus, tot diens dertienden Opvolger, het Romeinsche Hekeldicht zonder gaaping blyft. Juvenalis onder caligula gebooren, en meer dan tachtig jaaren daar naa overleden, bragt drie vierde deelen zyns langen levens door met alle de trappen van Slaaverny en Zedebederf nauwkeurig na te gaan. 't Geweld, waar mede hy zich in zyne jeugd bedwongen hadt, maakte, dat hy, in een verder gevorderden ouderdom te heftiger uitborst: want zeer laat vervaardigde hy zyne Hekeldichten, waar in de oorzaaken van de grootheid der Romeinen, en boven al die van derzelver val, worden opgetekend: hy schilderde ze, en diende teffens tot een Orakel. Eeniglyk ingenomen met de verkeerdheid zyner Eeuwe, laat hy zichzelven nauwlyks zien in 't geheele beloop zyns Werks, waar in alle de beweegoorzaaken van de onbestendigheid der Menschen, in een weegschaal, met een vaste hand gehouden, worden opgewoogen: hy schryft waarheid, doch streng en onverzettelyk. De Opsteller zyns Levens zegt, dat men niet weet, of hy de Zoon dan de Kweekeling eens Vrygemaakten ware: dit is van geene beduidenis by allen, die gelooven dat in Deugd de eenige waare Adeldom bestaat. Hy heeft ons zestien Hekeldichten naagelaaten, verondersteld zynde dat hy ook de Maaker zy van het laatste, dat zeer twyfelagtig is. Zy zyn met vuur en kragt geschreeven. De manlyke en vrye toon daar in heerschende, en die ze onderscheiden merktekent, hadt geen Voorgangers, en heeft tot nog geen Naavolgers gevonden, en ik twyfel of ze zullen te voorschyn komen: behalven dat ons Ryksbestuur en Zeden veel omzigtigheids vorderen, schroomt het Gemeen te veel op zyn zeer getrapt te worden; en de Dichters ontzien, op hunne beurt, het Gemeen. Zy willen daarenboven genot van hunnen arbeid hebben; doch, zoo wel in de Kunsten als in de Zeden, schynt alles het geen niet overeenkomt met de gewoone wyze van zien en voelen, hoe uitsteekend het ook zyn moge, eer vreemd dan agtenswaardig. Ik zal de twee gemelde Hekeldichters, horatius en juvenalis, tegen over elkander stellen. Naardemaal men gewoon is juvenalis, om hem te drukken, met horatius te vergelyken, zal ik toonen, dat die twee Dichters het | |
[pagina 497]
| |
groote veld der Hekeldichten, 't welk met de zeden verandert, als 't ware onder zich verdeeld hebben: de een zoekt alleen te vermaaken, de ander is geheel ernsthaftigheid. Zy hebben beiden, getrouw aan 't oogmerk, 't welk zy zich voorstelden, met denzelfden uitslag hun loopbaan volloopen, schoon zeer verschillende en zomtyds rechtstreeks van elkander wykende wegen in slaande. Om dit te doen zien, zal 't noodig weezen, zich te binnen te brengen, in welke omstandigheden zy zeer verschillende Zeden schilderen, en in te dringen tot hunne denk- en schryfwyze. Het Werk van horatius is, gelyk die Hekeldichter van dat van lucilius optekent, een getrouw tafereel van zyn heerschenden smaak, van de aandoeningen zyner ziele, en de lotgevallen zyns leevens. Deeze Dichter, eenig in zyne soort, beminde den roem niet dan in zo verre dezelve bestaanbaar was met zyne vermaaken, met het opvolgen van alle de grilligheden zyns vernufts, en boven al met zyn trek om van zichzelven te spreeken: hierom vertoont hy zichzelven zo zeer in zyne verzen als juvenalis zich in de zyne tragt te verbergen. Dit zou een gebrek weezen, indien hy slegts gemeene begaafdheden bezeten, gemeene kennisse, en laage neigingen, gehad hadde: maar, wanneer iemand, uit het gemeene Volk afkomstig, wanneer de Zoon eens Vrygemaakten, zich boven den middelstand verheft, en eene hooge vlugt neemt; wanneer hy alle de Grooten eens uitgestrekten Ryks verrukt, en een geheel Volk genoegen schept in het ophaalen zyner Verzen, weet de Naakomelingschap hem dank, dat hy zyn leeven heeft weeten te schikken op de leest der groote Mannen, en overeenkomstig met de tyden waar in hy leefde. Men is altoos gesteld op eene menigte van berigten, betrekkelyk tot zyne Ouders, Vrienden, Tafelgenooten, Slaaven, Landgoederen en Werken. Het zou ons zelf spyten, wanneer hy hadt nagelaaten, 't geen hy zo dikwyls doet, ons eene Schildery te geeven van zyne neigingen, van zyne luimen. Hier door is het, dat hy, om zo te spreeken, onder ons leeft, en wy zo veel belangs in hem stellen, als ware hy onze Tydgenoot geweest. Juvenalis leert alles aan zyn pligten op te offeren: de weelde en de dwinglandy te verfoeijen: maar horatius is beurtlings de Zededichter en de Oordeelkundige. Deeze dubbele rol speelende, verschaft hy ons regelen in de | |
[pagina 498]
| |
kunst des leevens en in 't schryven: zyn Werk alleen kan, in zeker opzigt, de plaats van veele andere bekleeden. Ondertusschen, schoon hy zich veel meer gelaat de Wysgeer dan de Dichter te zyn, en veel meer aanpryst zich toe te leggen op 't geen in 't leeven wel luidt, dan op de welluidenheid der Verzen, is hy veel vryer en overvloediger in 't behandelen der Letterkunde dan der Zeden. Tien eeuwen roems betekenden by hem minder dan één oogenblik agtens. Wy hebben opgemerkt, dat Lof en Blaam, weezenlyk, tot het Hekeldicht behoorden; ik voeg 'er by, dat ze 'er de twee voornaamste deelen van uitmaaken, en dat, het een of 't ander weggenomen zynde, de ziel en 't doel deezer Dichtwerken geheel vernietigd wordt. Laat ons eerst van den Lof spreeken. - Juvenalis, die zyne Tydgenooten veel meer beklaagde dan agtte, heeft ze weinig gepreezen: maar den lof toegezwaaid aan alle de oude Helden van beide de Sexen, en aan alle Handhaavers der Vryheid; van brutus af, die tarquin verdreef, tot aan hem die cesar straft, wegens het verslaaven zyns Vaderlands. Hy komt zeer dikwyls tot dat stuk weder, en zyne aanspraaken aan die eerwaardige Schimmen zyn veel veelvuldiger, dan die van horatius, aan zyne magtige Beschermheeren ingerigt. Zyne lofredenen hebben met die van den Hofdichter niets gemeens. Horatius zogt bevordering: hy verkreeg ze; maar hoe, met welk een regt? Door augustus op te hemelen, en hem te beschryven als een verschynzel, 't welk men nooit gezien hadt, en nimmer weder zien zou. Hadt deeze, stervende, hem niet onder zyne Efgenaamen geteld, ik twyfel niet of hy zou zich meermaalen beklaagd hebben, dat hy zich in de noodzaaklykheid gebragt hadt, om schaamtloos een Man te pryzen, die alles voor zichzelven deedt; een Man, wiens naagedagtenis nog heden ten dage te zeer vereerd wordt, schoon het bekend is dat hy een blooden wreedaart was: want de laatste helft zyns leevens kan de gruwelen van de eerste niet boeten. Wanneer eer- en staatzugtige Vorsten beeken bloeds hebben doen stroomen, om zonder Mededinger over te blyven, zyn ze buiten staat zo veel goeds te doen als zy kwaads gedaan hebben; en ik durf beweeren, dat een eerlyk Man het nooit Deugd moet noemen, 't geen, ten hunnen opzigte, niets meer is dan | |
[pagina 499]
| |
eene altoos te kortschietende vergoeding aan de beledigde naakomelingschap. Om de eer van horatius wenschte ik wel, dat wy met augustus hier niets te maaken hadden: doch 't is genoeg hier op te merken, dat het character van deezen Dichter zich verëdelt, en dat de wierook zyns lofs zuiverder wordt naar maate hy meer verwydert van de altaaren, op welke hy dien bedoelde aan te steeken. Wy moeten het stuk nu van den kant der Blaame beschouwen. Persius zegt, dat horatius, niet dan boertende, de misslagen zyner Vrienden aanroerde; dat hy, zonder tot het hart door te dringen, aan de oppervlakte hangen bleef: wat hier van zy, wy mogen 'er byvoegen, want dit is een allerkenmerkendste trek, dat hy zich dikwyls van de Blaam bediende, op eene wyze, dat 'er Lof uit de Berisping voortkwam; of ten minsten dat deeze hem geen hinder kon baaren. Daarenboven, wanneer hy met de eene hand slaat, streelt hy met de andere: zeldzaam zult gy zien dat hy het waage zich eenen vyand te verwekken, zonder ten zelfden tyde zorge gedraagen te hebben om zich een yverig verdeediger te verschaffen. Nu en dan schuilt hy agter eenig groot Persoonadie, die schootvry was, om een pyl, op hem gemikt, te ontwyken. 't Is door deeze kunst, die juvenalis schynt versmaad te hebben, dat hy strafloos zyns gelyken kon belachen. Het ware te wenschen, dat zy, die zich van het belachelyke, met een goeden uitslag, weeten te bedienen, zo veel rechtschaapenheid van inborst, als schranderheid, bezaten: want, in het zedekundige, moet men dit middel van verbetering met niet min voorzigtigheids gebruiken, dat men zich van vergift in de Geneeskunde bedient. Het bygebragte is genoegzaam om te toonen, dat horatius, hoe men 't ook neemt, meer gezogt heeft te behaagen dan te verbeteren, en dat hy, eenmaal opgereezen uit de armoede, welke hem zyn eerste Verzen had doen zingen, alleen de gunst zogt te bejaagen van allen, die zyn leeven konden veraangenaamen, en tot zyne vermaardheid medewerken. 't Is waar, dat de bloedige Omwenteling, die de Romeinsche Vryheid den laatsten snik deedt geeven, tot nog de zielen niet geheel vernedert hadt; een overblyfzel van goede zeden vondt nog plaats: men was zo algemeen bedorven niet als in 't vervolg van tyd. Behalven dit, wist de | |
[pagina 500]
| |
wreede, doch staatkundige, octavius de wegen, die op volstrekte alleenheersching uitliepen, met bloemen te bestrooijen: de Kunsten van Griekenland, in het Capitool overgebragt, bloeiden onder zyne bescherming. Het herdenken aan zo veele burgerlyke onlusten, die steeds weder opstaken, deedt den aanbrenger deezer nieuwe kalmte aanbidden. Men wenschte zich geluk, dat men niet meer te vreezen hadt, by het ontwaaken, zyn naam op de lyst der uitbanninge geschreeven te vinden: en de Romein, in schut en scherm genomen, vergat, onder de schaduw der lauwrieren van zyne Voorvaderen in de Amphitheaters en Renspelen, de voorregten eens Burgers, waar op zyne Voorzaaten, bykans acht eeuwen lang, zo nayverig geweest waren. Nooit heeft de Dwinglandy, die zich welhaast, onwrikbaar zou vestigen, verleidelyker eerstelingen aangeboden. De begogeling was algemeen, of, indien iemand in verzoeking kwam om den nazaat van cesar te vraagen, volgens welk regt hy den meester speelde, was één oogslag des Overweldigers genoeg om hem tot zwygen te brengen. Horatius, zich van deeze omstandigheden bedienende, en het onmogelyk oordeelende de pligten van een' Gemeenebestgezinden te volbrengen, vergat de eere van onder brutus de wapenen gedraagen te hebben. Een beter Hoveling, dan hy Soldaat geweest was, bemerkte hy, hoe hoog hy, zonder moeite, het kon brengen, door het aanwenden van het groot vermogen zyns vernufts, door hoedanigheden, tot nog weinig geagt by een onrustig Volk, altoos op vermeesteringen gesteld en tot opstand genegen, Overzulks hadt de beschaafdheid, de luister, en de heillooze gerustheid dier kwynende Regeering niets haatlyks voor een Dichter, wiens geheele Zedekunde, wanneer men ze wel inziet, op wellust, zomtyds op meer dan Epicurischen wellust, uitliep: want daar janus twee aangezigten hadt, vertoonde horatius zich onder meer dan eene gedaante, nu eens was hy de Wysgeer, dan weder de Man van de Wereld, nu eens een deftig Man, dan weder een Losbol. 't Is bekend op welk eene aanstootlyke wyze augustus gewoon was hem boertende aan te duiden. Deeze Proteus, die onder zyne Vrienden en Bewonderaars telde, zelfs de zodanigen wier begrippen en bedryven hy doorstreek, sprak meest van burgerlyke Deugden of Volksgebreken, de eenige die toen strafloos konden ge- | |
[pagina 501]
| |
noemd of bestraft worden: maar het misbruik van magt en overmaat van onhed, moest in 't einde verontwaardiging verwekken, en het Hekeldicht, tegen Byzondere persoonen gemunt, in een Openbaar veranderen; hier over moeten wy nog spreeken, en zal de derde Hekeldichter zich in dit stuk zeer wel kwyten. Juvenalis, zo zeer Waarheid schryvende als de Geschiedenis, en zich zomtyds daar in ruimer bot vierende, begon zyne loopbaane in het Hekeldicht, waar de ander de zyne geëindigd hadt. Ik wil zeggen, hy deedt voor de Zeden en de Vryheid, wat horatius gedaan hadt voor den Smaak en de Welvoegelykheid: welke, gelyk bekend is, niet altoos veronderstelt, dat men zyne eigene waare agting bewaart met anderen agting toe te draagen. Horatius kon zyn hals onder 't juk van een Meester krommen en de laagste Dwingelanden vergooden. Juvenalis versmaadde alle soort van kunstenaaryen en verhief zich boven de wetten eener valsche beschaafdheid: 't niet genoeg rekenende met dezelfde roede de Edelen, die zich op het Tooneel vertoonden, en het Volk, 't welk de onbeschaamdheid hadt om hunne spelen by te woonen, geslaagen te hebben, verklaarde hy zich volmondig tegen eene aangemaatigde en misbruikte magt. Onophoudelyk herinnerde hy de schoone dagen van onafhanglykheid den verslaafden Romeinen, die voor Zelfmoord hunne oude Dapperheid verruild hadden; dit was de hoofdstof zyner verzen opgezongen voor de verbasterde Romeinen, die, zints den tyd van augustus tot op dien van domitianus, geene wraak genomen hadden wegens de verdrukking, dan met geestige slagen; en die welhaast tot Regeeringloosheid zouden moeten vervallen om de Dwinglandy te ontkomen. Zyn Character was kragt, vuur en verontwaardiging; men merkt, nogthans, op, dat hy zomtyds meer bedroefd, dan met verontwaardiging vervuld, is. Zyn eenig oogmerk was de Snooden te verschrikken, en, ware het hem mogelyk geweest, de bykans gewettigde Ondeugd te verdelgen. Manmoedig bestaan! Maar hy schreef in eene geheel ontaarte eeuw, toen men de wetten der Natuur openlyk schondt; toen de Vaderlandliefde dermaate in 't hart van bykans alle Medeburgeren was uitgedoofd, dat dit geslacht, schandelyk vernederd door slaverny, wellust, weelde, en alle misdryven, welke daar mede gewoonlyk gepaard gaan, eer beulen dan een berisper verdiende. | |
[pagina 502]
| |
Juvenalis, weetende, dat het welgevallige en haatlyke, met elkander onbestaanbaar waren, versmaadde het belachlyke zo vaak door zynen Voorganger gebezigd: hy haalde het zwaard des Hekeldichts geheel uit de scheede of liever hy vervaardigde een nieuw van geharder staal. Van den Throon tot de Kroeg, van de Poorten van Rome tot de grenzen des Ryks, bestrafte hy de Geveinsden, de Overspeelders en de Knevelaars; zonder onderscheid van Persoonen, valt hy elk aan, die de wegen der Natuur en het spoor der Eere verlaat. Hier ontmoeten wy geen Dichter gelyk horatius, die, zoetvoerig en begaafd met de valschlyk zogenaamde wysgeerige onverschilligheid, zich vermaakt met de Ondeugd uit te sluiten, of eenige misslagen van weinig aangelegenheids te bestraffen, op een toon en in een styl, die, luttel afwykende van den gemeenen, ingang vindt zonder te treffen; maar een strengen Bestraffer, die zegt het geen hy voelt, 't geen hy denkt, die het zegt voor de naakomelingschap: een Dichter, die, vervoerd en verrukt, zich zomtyds met zyn onderwerp verheft, en tot den toon van het Treurspel opklimt. De hevigheid van deezen vuurigen Hekeldichter, en de driftvervoering zyner kunste, heeft hem zomtyds te verre gebragt; maar de braafheid zyner oogmerken, de zuiverheid zyner gevoelens, en de verhevenheid zyner grondregelen, verontschuldigen hem bykans altoos. Indien hy te verre gegaan is, 't welk niet zo dikmaals gebeurde als zommigen willen, was zulks een dooling des verstands, geen misslag van het hart: was hy streng, hy was regtvaardig: dat de snoodaarts beeven, dat de braaven hem beminnen. Het valt, ondertusschen, gemaklyk te begrypen, waarom horatius meer Voorstanders gehad hebbe dan juvenalis. Men weet dat de Deugd, zints lang, zonder de inmenging van eenige andere stoffe, geen gangbaare munt geweest hebbe: dat zy, die dezelve in haare zuiverheid leeraarden, altoos meer tegenstanders dan leerlingen vonden, eer wederzin baarden dan overtuigden. Veronderstelt eens, dat dezelfde oorzaaken en nog veel slimmer dan die zo veele groote Ryken en bloeiende Gemeenebesten ten val bragten, over ons uitstorten alle rampen die uit Zelfzoekenheid en Begeerlykheid hervoortkomen; veronderstelt dat de Grooten en Ryken schaamte noch Godsdienst hadden, wanneer zulks kon dienen om nog Grooter nog Ryker te worden; dat het goud en de leevensmiddelen in stede van vrylyk om te loopen, en leeven te schenken aan alle de | |
[pagina 503]
| |
Leden van den Staat, bedriegelyk in andere kanaalen geleid wierden; alleen dienende om de onbeschaamde weelde te voeden der bedryfallen, der opgetoogenen, der Hovelingen 't zy Adelyke of uit den Burgerstand opgehevenen, wat zou, bid ik u, het lot weezen van twee Redenaaren, welker eene de zaak der Overdaad, en de andere die der Behoefte, bepleitte. 't Is blykbaar dat de eerstgemelde het zou winnen by onze cresussen, dat hy met weinig moeite een goede tafel en een jaargeld zou krygen. Maar de laatste?.... Geene dan ongelukkigen tot vrienden hebbende, zou ik voor hem beeven. Uit alle deeze bedenkingen zamengenomen, mogen wy opmaaken, dat horatius schreef als een bekwaam Hoveling, juvenalis als een volyverig Burger; dat de eene voldoet aan een geoefenden, kieschen en wellustigen geest; de ander aan een rustig en streng gemoed. - Wy mogen 'er by voegen, dat de omstandigheden, geschikt om groote Hekeldichters te maaken, zich verzetten tegen de hervorming, welke zy zoeken te wege te brengen. In de daad, wanneer de heerschappy der goede zeden uit is onder een Volk, en het zedelyk gevoel verdoofd, kunnen zy, wat ze ook mogen bestaan, niets uitvoeren: dewyl zy als dan op doode lichaamen werken. |
|