Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet vraagstuk, waarom zyn wy de nuttigste uitvindingen aan de eeuwen van onkunde verschuldigd?
| |
[pagina 489]
| |
Noodzaaklyke Kunsten, dan op die van Weelde en Vermaak. Ik antwoord, dat, zints den val des Romeinschen Ryks, tot de herleeving der Letteren in Europa, de gedenkstukken der Kunst en der Geschiedenisse getuigenis draagen, dat de nutte en aangenaame Kunsten beoefend zyn. Tot verklaaring hier van dient, dat de Schilder- en Beeldhouwkunst, als mede die om in Edelgesteente te graveeren, enz. hunne Kunstenaars gehad hebben; zonder deezen zouden de werkstukken der Oudheid voor de Naakomelingschap verlooren geraakt zyn. Daarenboven is 'er geene vergelyking te maaken tusschen de voortbrengzels dier eeuwen, met die der beste dagen van Griekenland en Rome: eeuwen, waar in de Kunstenaars de schoone Kunsten verrykten, met alles wat Vernuft en Smaak konden opleveren. De trekken hier van vertoonen zich nog in de Gedenkstukken, welke wy voor oogen hebben, en op welken men dit heerlyk zeggen van een der Ouden kan toepassen: De stem des Vernufts dringt door den nagttyd heen, en laat zich verre in het toekomende hooren. - Om de Kunstenaars der Middeleeuwen te kentekenen, is het genoeg op te merken, dat hunne Werken een verbaazend mengzel vertoonen van ruwheid en beschaafdheid, van onkunde en kennisse. Eene zonderlinge strydigheid, in de daad; ondertusschen is deeze zeer geschikt om te bewyzen, dat de Eeuwen van Onkunde, Mannen van vernuft in de werktuiglyke kunsten kunnen hervoortbrengen: maar de Kunsten, die de naavolging der Natuure beoogen, maaken geene spoedige voortgangen, dan wanneer Vernuft en Smaak elkander vergezellen. Dus doen de Schoone Kunsten geen eer aan 's Menschen Geest, dan in de Eeuwen van alexander en augustus. - Wat hier van ook zyn moge, men zal misschien tot het ontknoopen van het Vraagstuk zeggen, dat men, aan 't Geval, de Uitvindingen der Middeleeuwen te danken hebbe. 'Er zyn, buiten twyfel, gelukkige Gevallen; doch deeze zyn alleen geschikt voor groote Vernuften en zonderlinge bekwaamheden: en het geval heeft zeker veel deels in 't ontdekken van 't Werktuigkundige. Slaan wy het oog op het Vraagstuk, dan heeft het Vernuft, door alle tyden heen, plaats gehad; vestigen wy 't zelve op de oude en hedendaagsche Geschiedenis, deeze getuigt, dat 's Menschen geest niet dan langzaam voortgaat in uitvindingen, wier geboorte en volmaaking in 't zelfde | |
[pagina 490]
| |
tydperk vallen. Hier uit besluiten wy dat de Vernuften, geschikt om de grenzen der Kunsten uit te breiden, niet dan op zekere tydsafstanden te voorschyn komen. In de daad, welk eene tusschenruimte is 'er niet tusschen den eersten Uitvinder der Handmolens, tot hem die ze door Water deedt gaanGa naar voetnoot(*)! Welk een afstand weder, tusschen deezen, en die de Windmolens vervaardigdeGa naar voetnoot(†)! Hoe veel heeft men, van eeuw tot eeuw, niet gedaan om den tyd af te meeten! Met één woord, hoe veele poogingen hebben de menschen, in alle landen, niet te werk gesteld om Raderuurwerken te maaken, ondertusschen komt ons deeze Uitvinding de eerste keer voor in de Twaalfde EeuwGa naar voetnoot(§); en 'er verliepen omtrent drie eeuwen, na deeze uitvinding, tot onze SlingeruurwerkenGa naar voetnoot(⁎). - Deeze bewysstukken toonen, dat de overeenkomst eene ryke bron van uitvinding geweest hebbe, en men ziet, dat de zamengesteldste werktuigen afgeleid zyn van de eenvoudigste; zy draagen ook getuigenis, dat, indien veele ontdekkingen den Ouden onbekend bleeven, zulks daar uit ontstondt, dat zy de eerste stappen niet gedaan hadden; de eerste vinding baant den weg tot eene andere. Men mag vrylyk zeggen, dat wy, zonder het koussen breijen, de kunst om dezelve te weeven niet zouden bezitten, nogthans komt de eerste vinding met de tweede nauwlyks in vergelyking. Het breiwerk is op zich zelve eene vernuftige vinding; maar het weeven, op dezelfde wyze als breijen, vertoont ons een zamengesteld werktuig, zo kunstig als misschien ooit menschen handen maakte. Het voert bykans alles zelfs uit, en maakt, in één oogenblik, alle de onderscheide beweegingen, die de breinaalden op verscheide tyden verrigten. Deeze, gelyk ook veele andere uitvindingen, zyn wy aan de Landlieden verschuldigd. De Natuur brengt, van tyd tot tyd, Mannen met buitengemeene be- | |
[pagina 491]
| |
kwaamheden voort, begaafdheden, door beoefening, vlyt of geleerdheid niet te verkrygen. De verlichtste Eeuwen hebben versteld gestaan over zulke zeldzaame verschynzels. Heeft in deeze Eeuw Rome zich niet verwonderd over zabaglia, een ongeletterd Man, die de verbaazendste werktuigen uitvondt, tot het volvoeren van verrigtingen, die de Bouwkundigen als onuitvoerelyk aanzagen; maar, van alle vernuften, door de natuur alleen gevormd, evenaart mogelyk geen aan rennequin, den uitvinder van het Waterwerktuig te Marly, die niet kon leezen. Uit alles wat wy gezegd hebben, mogen wy dit besluit trekken, dat eene Eeuw niet verlicht behoeft te weezen om die zonderlinge Vernuften voort te brengen, welke de Natuur, in alle tydperken, ten nutte van het Menschdom, verwekt heeft. De Geschiedenis der Kunsten levert ons eene opmerkenswaardige zaak op, te weeten, dat veele Uitvindingen der Ouden blyk geeven van de paalen, binnen welken 's Menschen geest zich schynt te beperken: want men ziet, dat dezelve staan bleef op een punt waar nog maar een enkelen stap te doen stondt, om te komen tot Uitvindingen, die de Eeuwen van Onkunde beroemd gemaakt hebben. - 't Zal geenzins onnut weezen in gedagten te houden, dat verscheide Volken van Europa, naa den Val des Romeinschen Ryks, gebruik maakten van eene menigte behulpzels waar aan zy voorheen geene kennis hadden, en, men weet dat het nieuwe treft, en, in Menschen van vernuft, tot gelukkige ontdekkingen aanzet. Als men hier by voegt, dat de Kunstenaars, die zekere kunst hanteeren, altoos de geschiktsten niet zyn om 'er ontdekkingen in te doen, zal men eenigermaate rede kunnen geeven, waarom wy verscheide gewigtige ontdekkingen aan de Eeuwen van Onkunde hebben dank te weeten, als mede welke hinderpaalen de vordering der menschlyke kundigheden belet hebben. |
|