| |
Proeve over de praatzugt of snappery.
- Loquácem delassare valent Fabium.
Niemand zal lochenen, dat Praatzugt of Snappery eene Ondeugd is, die schroomlyke gevolgen naa zich sleept. De slegte uitwerkzels daar van worden overal, en onder lieden van allerlei rang, gevoeld. De Ouden hebben 'er over geklaagd, en de Wyzen van vroegeren dage hunne welspreekenheid in 't werk gesteld, om, tot weering daarvan, waar- | |
| |
schuwingen en voorschriften te geeven, die tot de laate Naakomelingschap zyn overgereikt.
Dan, ondanks alle deeze afmaaningen der oude Wysheid, ondanks al den wederstand der deftigsten en braafsten van laateren tyde, vliegt 'er geene Ondeugd stouter in het aangezigt der overtuiging, of laat zich minder bedwingen. En zullen wy ons des in 't minste verwonderen, wanneer wy slegts in aanmerking neemen, de trotsheid en het zelfbehaagen der Praatzugtigen en Snapperen. Zeker gevoelen, in 't welk Menschen van eene min onbesnoerde tong niet kunnen treeden, heeft by alle Lieden van deezen stempel de overhand: te weeten, dat de hoogste verdienste, welke een Sterveling kan bezitten, gelegen is in geduurig te praaten. In dit gevoelen, moeten zy zeker overeenstemmen, schoon zy in meest alle andere stukken verschillen: en geen Menschen meer op verschil van begrippen gesteld zyn dan zy. Snapagtigheid baart Twistzugt: en met welk een vast en onwrikbaar opzet verweert elk zichzelven toejuichend Spreeker zyn geliefd stelzel! Doch, welk is het hoofdvoordeel, 't geen zy op elkander zoeken te behaalen? Ongetwyfeld het onschatbaar voordeel, het Laatste Woord.
De trotsheid der zodanigen, die met dit zielsgebrek behebt zyn, duldt niet dat zy onkundig schynen van eenig ding. Zo onverzaadelyk is hunne begeerte om voor Wyzen, en Lieden van aangelegenheid, gehouden te worden. - Hieldt de Praatzugt hier stand, ging zy geen voetstap verder, zy zou de Maatschappy weinig beledigen, en meest met schande op den kop des Praatzugtigen t'huis komen. - Maar de Praatzugt wil voorraad hebben: en, om deezen op te doen, in onze byzonderste belangen indringen; indien het mogelyk is, weeten wat wy zeggen, wat wy doen, in den kring onzer gemeenzaamste Vrienden: zy is gereed om gissingen te vormen, en, by het gebeurde, omstandigheden te voegen, die het beter doen vertellen.
Berisp- en Vitzugt staan doorgaande der Snapagtigheid ten dienste: want, hoe kan het Praatend geslacht hoope scheppen, om, ten eenigen tyde, wyzer of beter geagt te worden dan hunne Naasten, zonder het behulp van Faamrooving. De Snapagtigen berispen onze onschuldigste naalaatigheden, en maaken haatlyke aanmerkingen op onze verschoonbaarste zwakheden: ten einde zy, op de puinhoopen van onze te nedergeworpen agting, een gedenkteken van hunnen roem mogen opregten. - Trotsheid doet hun hoopen van ons
| |
| |
te zullen kunnen doen gelooven, dat hun aanzien hun zulk een onuitputbaaren schat van kundigheden vershaft; dat hun vernuft zo schitterend, hunne welspreekenheid zo inneemend en overreedend, is, dat niemand zyne verwondering kan weigeren, of zyne hoogagting te rug houden: te deezer oorzaake verheugen zy zich, eene gelegenheid gevonden te hebben om anderen te verpligten, door eene niets agterhoudende mededeeling van alles wat zy gehoord hebben, of zich kunnen verbeelden. Doch, met de daad, komt al de kundschap, welke zy kunnen zamenschraapen, uit eenen geheel anderen hoek. Doorgaans bestaat dezelve uit enkele brokken, hun gegeeven in vergelding van den vloed der nieuws tydingen, door hun (half waar, half valsch,) eerst uitgegooten. Want geen Mensch, van eenige voorzigtigheid, zal een geheim van eenig aanbelang vertrouwen aan een Snapper: en hem voor alles wat hy oplevert niets schenken, dan beuzelingen van geene aangelegenheid altoos. Ja, dikwyls worden hun dingen verteld, alleen met oogmerk, dat zy ze zullen voortvertellen. Niemand bykans is 'er of hy heeft, ten eenigen tyde, iets, 't geen hy wenscht dat op aller tongen zweeft. En wat beter middel kan hy ter hand neemen, om het der geheele wereld mede te deelen, dan dat hy het ontdekke aan persoonen, wier Tong nooit in rust is.
Ongelukkig gaan 'er twee weezenlyke ongelegenheden gepaard met deeze wyze van Gemeenmaaking. Geduurige Praaters hebben zelden een goed Geheugen, en door dit gebrek veranderen zy zomtyds de omstandigheden eener gebeurtenisse op eene verbaazende wyze: dan het ergste van alles bestaat hier in, dat zy zich nooit veel moeite geeven om een onergerlyk Geweeten te bewaaren: zy bekreunen zich der strikte waarheid in geenen deele; hunne overheerschende Praatzugt is daarvan geheel afkeerig; hier omtrent keurig te zyn, houden zy voor eene zeer beuzelagtige zaak; ook kunnen zy zich nooit tyds genoeg geeven, om eenig stuk in den grond te onderzoeken, deels door haast om voort te praaten, deels door schroom dat een ander hun zal voorkomen. Zwygen moet hun lastiger en moeilyker vallen dan vasten.
Het vermaak, 't welk zy vinden in zichzelven te hooren spreeken, vervoert hun om alle wetten van regt en voegelykheid te schenden. 't Is onbillyk, 't is onregtvaardig, dat zy zich zelven alleen alle praat aanmaatigen. Welvoeglykheid verbiedt zelfs zulk een alleenhandel. Ieder, die men in gezelschap toelaat, agt men doorgaans waardig, op zyne
| |
| |
beurt gehoord te worden. Laat de zedige, en die zich niets meer dan hem toekomt aanmaatigt, begaan; laat hy niet gestoord worden door het geraas, of verstomd door de gefronste voorhoofden en donker getrokken wenkbraauwen der fabiussen van onzen tyd, en 't zal zelden missen of zy zullen iet der aandagt waardig voortbrengen: want by Zedigheid wil de Wysheid woonen; in Zielen, met deeze Deugd vercierd, kan zy alleen vrugt van haare lessen en leeringen verwachten. Deeze Stillen mogen, met regt, niet zelden vergeleeken worden by een vat met kostbaare Waaren opgevuld, 't welk, hoe sterk ook geslaagen, weinig geluid geeft; en de Snapagtigen by een ledig vat, 't welk klinkt en bromt op het minste getik.
Daarenboven leidt de Praatzugt in de Gezelschappen tot verdrukking. De zichzelven wantrouwende verliest den klem van een goed bewys, wordt den mond gestopt, en tot schaamte gedreeven, daar hy zich niet behoeft te shaamen. De bedaardste redenen gaat men met luidrugtig geweld te keer, de gezondste en dugtigste bewyzers worden verplet door de donderslagen van ydel geraas; rammelary neemt de plaats van vernuft in, en stoutheid handhaaft de onvoegelykheden, die altoos in zulk eene verkeering heerschen: terwyl het gros der weinig oordeelkundige wereld den prys eener volkomene overwinning toekent aan hem die met styve kaaken het laatste woord heeft.
Zodanig eene handelwyze is niet alleen onregtvaardig; maar ook ongenadig, wreed. Wat verdient een' anderen naam dan ongenadig als men de tedere aandoeningen der Zedigen zo hevig eene schok geeve! dan wat een' anderen naam dan wreed, als men de kieschen en wantrouwenden dus foltert! En nogthans juichen alle Praaters en Snappers, wanneer zy zulks kunnen doen, en scheppen blykbaar een kwaadaartig vermaak, wanneer zy zagtaartige aandoeningen en welleevendheid uit de Gezelschappen kunnen verbannen.
Behalven de beledigingen, welke Snapagtigheid het gezond verstand aandoet, en den wansmaak dien zy verwekt by alle verstandigen, bepaalen haare heillooze uitwerkingen zich niet alleen tot de ziel, maar strekken zich desgelyks uit tot het Lichaam. - Onophoudelyk snappend geraas doet geweld op het geheele Zenuwgestel. Ons gehoorvlies ontvangt den eersten schok, deeze gaat voort tot het hart, en van 't zelve door 't gantsche gestel. En naardemaal Zenuwkwaalen heden ten dage veel algemeener zyn dan eertyds, moet alle luidrugtig gesnap in de verkeering voor onvrien- | |
| |
delyker gehouden worden, ja aanstootelyker voor een groot getal, zommigen zouden misschien zeggen voor het grootste getal, der verzwakte Landzaaten. Mogt, om den wil dier veelvuldige zwakken, en ligt ontstelden, de stem des Medelydens gehoord en na dezelve geluisterd worden. Hoe zeer moeten zy zich verlegen vinden, wanneer zy, uuren agter den anderen, in 't gesnap zitten, boven al, als, gelyk menigmaal gebeurt, drie of vier teffens, of, zonder tusschenpoozing, den aanval hervatten. Het Gezelschap te verlaaten zou voor onbeleefd worden uitgekreeten, doch 'er te blyven moet allerverveelendst weezen.
Eenige hebben deeze Ondeugd voor een kwaal gehouden; dan of het eene kwaal des Lichaams of der Ziele is, valt bezwaarlyk te onderscheiden; dewyl deeze zo nauw en wonderbaarlyk vereenigd zyn, dat wanneer een deezer deelen lydt het andere niet onaangedaan blyft. Misschien zou men de Snapagtigheid kunnen wyten aan eene byzondere gesteltenis der harssenen, welke zulk eene spoedige vloed van denkbeelden veroorzaakt, dat er schielyk ruimte aan moet gegeeven worden, of zy zouden geheel verlooren gaan (en welk een deerlyk verlies zou dat weezen!) of, als zy wederhouden werden, hoofdpyn en hartewee veroorzaaken. - Ook kan men ze toeschryven aan eene meerdere sterkte en werkzaamheid in de Tongspieren, die dat lid geen rust laaten - of, eindelyk, aan eene gisting in 't bloed. - Wat my betreft, indien men dit gebrek enkel als Lichaamlyk beschouwt, hel ik over tot de laatste veronderstelling; en deeze toegestaan zynde, zal men het niet onvoeglyk oordeelen een verkoelender Leefregel voor te schryven. In stede van sterken drank en wyn, alle verkoelende vogten. Ik ben geen vyand van de Distelateurs en Wynkoopers: ik wensch hun een ruim en ryklyk vertier; doch de dranken, welke zy leveren, zyn, door lange ervaarenisse, allerschadelykst bevonden voor Lieden met de bovengemelde kwaale behebt. Kunnen zy er zich niet geheel van onthouden, dat zy ze dan zelden, en die weinige reizen nog in geringe hoeveelheid, gebruiken - Thee wordt onder de verkoelende dranken gerekend; doch ik durf ze niet aanpryzen: dewyl de Theetafel het tooneel is, waar de Snapagtigheid haare hoofdrol speelt: byzonder onder de Kunne. De Broederschap der eeuwige Snappers zal, indien dezelve niet halstarrig is in 't weigeren van deezen raad, groote baat vinden by myn Voorschrift. En wat hier van ook zyn moge, ik waag het myn Geneesmiddel onder 't oog van verstandigen en opmerk- | |
| |
zaamen te brengen. Ten slot moet ik hier nog byvoegen de aanmerking van een Neger, over de uitwerking die de
wyn hadt op zyn Hart en op zyn Tong. Eenige glazen gedronken hebbende, werd hem gevraagd, voor welk een vogt hy dien drank hieldt? en antwoordde: ‘My dunkt, dat dit vogt komt van eene Vrouwe tong en een Leeuwen hart; want, wanneer iemand het gedronken heeft, kan hy altoos praaten, altoos vegten.’
|
|