Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen over den aard der uitwaassemingen van bedorven water.
| |
[pagina 439]
| |
men vooraf aanmerken, dat buiten den staat des geschils moeten worden geslooten, zommige der zogenoemde epidemique Ziekten, die eene meer of min algemeene verwoesting aanrechten, en door besmetting van den een' tot den anderen overgaan. Zodanige kwaalen hangen immers dikwerf af van een onzichtbaar vergif, het welk, uit meestentyds geheel onbekende oorzaaken gesprooten, zyne kwaadaardigheid als op een oogenblik openbaart, en dikwerf, in de gezondste Jaargetyden, en in de gezondste Gewesten, zeer besmettelyke en doodelyke Ziekten veroorzaakt; terwyl nabuurige en minder gezonde plaatzen, weinig of niets, door zulk eene heerschende kwaale worden aangedaan. Hoewel ook meermaalen, ja meestentyds, het tegendeel wordt waargenomen. Tot het voorgestelde geschil behooren derhalven voornaamelyk die Volkziekten, welke men morbi endemici noemt, en die jaarlyks, veelal op gezette tyden, verschynende, een onmiddelyk verband hebben met de levenswyze, de ligging en de luchtsgesteldheid der plaatzen; hoedanige hier te lande, behalven de gemeene anderendaagsche en derdendaagsche Koortzen, de niet volkomen afgaande Galziekten zyn, die, hoewel doorgaans niet kwaadaardig, echter op zommige tyden en plaatzen in gevaarlyke heete Gal-, of Rotziekten, of ook in Zenuwkoortzen overgaan. Ook ziet men dikwils gelyktydig het Bort, den galachtigen Loop en zomwylen den Roodenloop, hoewel doorgaans zeer verschillende in kwaadaardigheid van de epidemique Roodeloopen, die uit een byzonder vergif ontstaan, en eene geheel andere geneeswyze vorderen. De uitmuntende pringle heeft, in zyne keurige Verhandeling over de Legerziekten, den aard en loop der gemelde Ziekten, met groote naauwkeurigheid, en teffens bondig, beschreeven. Onder anderen merkt hy aanGa naar voetnoot(a), dat deeze Ziekten zich schikken naar den loop der Zaisoenen: dat, indien de Zomersche hitte vroeg begint, en lang aanhoud, geduurende den Herfst, zonder gemaatigd te worden door winden en regens, de Ziekten zich vroeg vertoonen, heevig zyn en gevaarlyk worden: dat, indien de Zomer laat begint, en door veel winden en regens wordt gemaatigd, of de Herfst, vroeger dan naar gewoonte, koud en onstuimig weder oplevert, insgelyks minder, goedaardiger en lichter geneesbaare Ziekten te voorschyn komen. | |
[pagina 440]
| |
Dat de drooge en heete Zomers zeer gevaarlyk zyn, dewyl zy eene groote menigte van rottige dampen in de Lugt verzamelen; terwyl insgelyks geweldige regens, gevolgd door hitte, zeer menigvuldige en kwaade Ziekten doen verschynen; dewyl het Water, dus den grond sterk bevogtigende, veel gelegenheid geeft tot kwaade dampen, welke in de Lugt opgeheeven, door hunnen rottenden aard, de natuur der gewoone kwaalen veel verergeren. De genoemde Ziekten, (gaat hy voort) beginnen nooit, dan na dat de hitte lang genoeg heeft aangehouden, om eene genoegzaame uitwaasseming van rottend Water te veroorzaaken: waarom men het tydperk van het begin deezer Ziekten kan bepaalen tot het laatst van Hooimaand, of 't begin van Oogstmaand; terwyl zy wederom afneemen met het vallen der bladeren, en met het begin der vorst verdwynen. Schoon de hitte in Herfstmaand vermindert, houden echter dezelfde Ziekten noch aan, dewyl de dagen heet, doch de nachten koud en mistig zyn, waar uit voor allen, die zich eenigzins moeten bloot stellen, licht eene belette uitwaasseming, een vruchtbaare bronader van allerleye kwaalen, volgt, welke in dit geval de uitdryving der opgeslurpte rottige dampen belet, ja zelfs gelegenheid geeft tot derzelver vermenging met het bloed, door de werking van de inslorpende adertjes van het vel en der longen. Eindelyk, moet ik met den Heer pringle aanmerken, dat het hooge Land van Vlaanderen, over de Lis en Schelde, zeer gezond is; terwyl het nabuurig laag en moerassig gedeelte, en vooral Voorne en Sluis, zeer ongezond wordt gevonden: ook dat men op de binnenkusten van Zeeland, gelyk teffens op die van Staats-Vlaanderen en Braband, een byzonderen stinkenden damp bespeurt, welke zig in de laage getyën verheft boven de slykige boorden, en zo veel geschikter is tot het bederf, dewyl het Verswater zich hier met het Zeewater vermengt: zynde het gevolg hier van, dat de Bewooners deezer plaatzen aan allerhande Ziekten onderheevig zyn; terwyl die van Oostende, eene plaats aan den Oceaan gelegen, doorgaans zeer gezond zyn, dewyl zy geene moerassen in hunne nabuurschap hebben. Deeze en gelykzoortige Aanmerkingen van den Heer pringle zyn geene losse stellingen, maar waarheden, door eene langduurige ondervinding bevestigd, en geeven reeds een zeer ongunstig denkbeeld van het gevoelen van hen, | |
[pagina 441]
| |
die de dampen van bedorven water voor onschadelyk, of zelfs voor heilzaam willen doen doorgaan: dan eer ik my hier over verder uitlaate, zal ik vooraf onderzoeken de redenen, welke doorgaans voor zodanig een gevoelen worden te voorschyn gebragt. Voor eerst zeggen de voorstanders van dit gevoelen, dat de Gal- en Rotziekten doorgaans hun begin neemen ten platten lande, en van daar tot de Steden overgaan; waar uit zy deeze gevolgtrekking maaken. In de Steden heeft men doorgaans een bedorven en stinkende lucht, terwyl ten platten lande doorgaans een meer zuivere wordt ingeademd: beginnende des niettegenstaande de gevaarlyke Herfstkwaalen laater in de Steden dan op het Land, zo blykt het, dat de genoemde kwaade dampen niet onder de medewerkende oorzaaken, maar eerder onder de voorbehoedende middelen, tegen zodanige Ziekten moeten worden gesteld. Hoe zeer ik de waarheid der voorgestelde waarneeming erkenne, zo sterk ontkenne ik de gevolgtrekking daar uit afgeleid, en wel om de volgende redenen. 1. Hoewel de Lugt ten platten lande in de meeste plaatzen onzes Lands gezonder moge schynen, dan wel in de Steden, zo heeft dit echter in der daad geen plaats; het is waar, men bespeurt op het luchtige veld geenzins zo klaarblykelyk de rottige dampen, dan wel op eene Amsterdamsche gragt, alwaar het stinkend water beslooten is tusschen twee ryen van hooge gebouwen; maar dit neemt derzelver tegenwoordigheid niet weg: het Land is immers overal vervuld met meer of min modderige Slooten, men ziet meenigvuldige meer of min groote uitwaassemende plassen, die eene genoegzaame meenigte van rottige dampen kunnen geeven om de Lugt te vergiftigen. 2. De dampen der rottende wateren in de Steden, verspreiden zich met de winden in eene genoegzaame hoeveelheid over het platte Land, om aldaar nadeel te doen; wil men derhalven de gezondheid op het platte Land met die der muffe Steden vergelyken, zo moet men ten dien einde nagaan, den loop der gelyktydige Ziekten in de hooge Dorpen van de Veluwe, van Twente, 't Kleefsche, enz. alle plaatzen, in welke men, buitengewoone besmettingen uitgezonderd, weinige Ziekten vindt. 3. De Luchtsgesteldheid en Levenswyze, ten platten Lande, geeft eene natuurlyke reden, waarom de Ziekten, welke uit het climaat voortkomen, zich aldaar eerder, dan in de Steden openbaaren. Het is immers eene bekende zaak, | |
[pagina 442]
| |
dat 'er tot het verwekken eener heete Ziekte, behalven de voorbereidende oorzaaken, noch daarenboven doorgaans eene toevallige noodig zy, welke veeltyds in de verhindering der onzichtbaare uitwaasseming bestaat. Zulks heeft nu veel lichter plaats op het Land, dan in de Steden, dewyl de wisselvalligheid van warmte en koude veel grooter is in de eerste, dan in de laatste, plaatzen; zynde de Morgen- en Avondluchten op het veld veel koeler, en dus veel gevaarlyker. Dit voordeel der Steden is voorzeker van het uiterst belang voor derzelver Inwoonders, en waarschynelyk een der voornaamste, of de eenige reden, waarom de schadelyke aanleidende oorzaaken der Ziekten aldaar veel minder uitwerking doen, dan men anderzins met reden zou mogen verwagten. Hoe grooter de Steden zyn, zo veel te aanmerkelyker is dit verschynzel; dus zegt de Heer j. fothergillGa naar voetnoot(b), dat de Lucht, buiten London, geduurende de schraale Noordelyke Voorjaars-winden, veel gelyker en zagter is aan den Zuidkant, dan aan den Noordkant dier groote Stad, door het overwaajen der luwe dampen, die eene geduurige rookkolom boven dezelve maaken: zo dat die anderzints schraale en beledigende wind byna al zyn vermogen verliest, om, door het verhinderen der uitwaasseming, kwaad te doen. De uitwerking is volgens zyn Ed. zelfs zo zichtbaar, dat de dubbele Amandelboomen dikwils twaalf dagen eerder bloeijen te Chelsea, dan buiten den Noordkant der Stad, op plaatzen anderzints even goed gelegen. 4. De levenswyze der Stedelingen met die der landlieden vergeleeken. De eerste zyn 's morgens zelden vroeg uit het bed, of werken binnenshuis; terwyl de laatste met of voor het krieken van den dageraad uit het bed komen, en met een open en dikwils zweetend lichaam zich in de morgenlucht begeeven, die by hen door 't verhinderen der onzichtbaare uitwaasseming eene vruchtbaare moeder is van allerleye rampen. Ik weet wel, dat, door een gemeen vooroordeel, de morgenlucht voor zeer gezond word gehouden, doch ook dat het tegendeel door den Heer lind in zyne Middelen, tot bewaring der gezondheid van het Scheepsvolk aangepreezen, zeer klaar is aangetoond; zynde hem door menigvuldige waarneemingen gebleeken, dat die vroege morgenwachters doorgaans in 't best van hun leven sterven | |
[pagina 443]
| |
of, geduurende het overschot van hetzelve, met zinkingen en jigtziekten worden geplaagd. Het tweede bewys, 't welk de voorstanders der stinkende wateren voor hun gevoelen bybrengen, is eene verzekering, dat in die Steden, in welke eene geweldige stank wordt waargenomen, dikwerf geen meerder ziekten of sterfgevallen voorkomen, dan in plaatzen, op het oog gezonder en beter gelegen. Onder anderen zegt men, by voorbeeld, men hoort dikwerf meer van ziekten en sterfgevallen te Haarlem, dan in 't nabuurig Amsterdam, welks modderige graften geduurende den geheelen Zomer stinken. Hier op dient tot antwoord, vooreerst het reeds aangehaalde voorrecht der bewooners van groote Steden, boven die van kleinere plaatzen en van 't vlakke veld, waar door zy, hunnen warmen dampkring langer behoudende, minder gevaar loopen van de verhindering hunner ongevoelige uitwaasseming, door welk voordeel alleen een groot gedeelte der ziekte verwekkende oorzaaken by hen zyne kragt verliest. Doch, in de tweede plaats, valt het niet bezwaarlyk te bewyzen, dat hier omtrent veel bezyden de waarheid wordt verzekerd. By voorbeeld Amsterdam bevat, volgens de telling in 1748 gedaan, 41,561 Huisgezinnen en dus door eene vermenigvuldiging met 3¾ nagenoeg 155,853 inwooners: daarentegen sterven aldaar jaarlyks, volgens veertigjaarige doodlysten, 8038 menschen, waar uit volgt, dat er jaarlyks ongeveer een uit de negentien komt te sterven; terwyl, volgens naauwkeurige Rekeningen, het getal der levende tot dat der jaarlyks stervende te Haarlem is als 24 tot 1, gelyk de reekeningen van den Heer struik aantoonenGa naar voetnoot(c). Amsterdam is derhalven veel ongezonder dan Haarlem, en ik twyffel niet, of zulks moet meerendeels aan het rottend Amsterdammer binnenwater worden toegeschreeven. Thans, zo ik meene, de bewysredenen voor de onschadelykheid der dampen van stilstaand en rottend water genoegzaam hebbende ontzenuwd, zal ik nu verder derzelver groot nadeel, uit onwraakbaare bewyzen, zoeken aan te toonen. Reeds boven sprak ik van de schadelykheid der vermenging van Zout- en Zoetwater, en de daar uit voortkomende rottende uitwaassemingen. Indien myne gedagten daaromtrent waar zyn, zal er noodzaakelyk uit volgen, dat, | |
[pagina 444]
| |
indien drie plaatzen aan een vaarwater leggen, wiens water aan 't beneden einde door genoemde vermenging altoos bedorven is, doch in 't midden veel minder en zeldzaamer die ontaarding ondergaat, en aan het boveneinde alleen voor korten tyd en in byzondere gevallen; de uiterste plaats steeds de ongezondste, de middelste veel gezonder, en de bovenste de gezondste van Drieën zal zyn. In zodanig eene plaatzing liggen nu Harlingen, Franeker en Leeuwarden. Te Harlingen is het binnenwater, door gemelde vermenging van Zout- en Zoetwater, altoos bedorven, te Franeker gebeurt zulks dikwils door zwaare droogte in den Zomer, of wanneer men het binnenwater der Provintie, tot onherstelbaar nadeel der binnenlandsche Scheepvaart, Vischvangst en Fabryken, doch zonder iemands billyk voordeel, door de Engwierumer sluizen te veel doet uitstroomen, en dus, door een noodwendig gevolg, de meeste binnenwaters van Westergo, door het te Harlingen binnenloopend Zoutwater, laat bederven. Te Leeuwarden eindelyk gebeurt het voornoemde bederf zeldzaamer en in minder maate, en zo er in Herfstmaand wat regen valt, is deeze Stad, door het toevloeyend Zoetwater uit de nabuurige wouden, ook veel rasser van dit nadeel ontslagen. Dan de Hoog Geleerde en Wydberoemde Heer p. camper heeft onlangs uit verscheiden vergelykingenGa naar voetnoot(d) beweezen, dat indien de inwooners van Harlingen worden gereekend op 7320, die van Franeker op 3500 en die van Leeuwarden op 12000, dan jaarlyks sterft te Harlingen 1 van de 25; te Franeker 1 van de 35, en te Leeuwarden 1 van de 38⅓ zo men voorts de naauwkeurige volktellingen van de Jaaren 1744 en 1748, die op bevel der Edele Mogende Heeren Staaten zyn gedaan, raadpleegt, zal men bevinden, dat het gemiddeld getal der inwooners dier jaaren is geweest in Harlingen 7273, in Franeker 3582 en in Leeuwarden 13866, in welk geval er, volgens de doodlysten van den Heer camper te Leeuwarden jaarlyks maar 1 van de 44 zou sterven. Waar uit zeker volgt, dat Franeker gezonder dan Harlingen, en Leeuwarden weder gezonder dan Franeker moet zyn. Zo dat deeze waarneeming volkomen met myne redeneering overeenkomt. Maar mogelyk zal een voorstander van stank en verrotting zeggen, Franeker legt nader aan Zee dan Leeuwarden, | |
[pagina 445]
| |
Harlingen is eene Zeeplaats, en het verschil der gezondheid deezer plaatzen is niet toe te schryven aan het meer of min bedorven water; doch aan de ongezondheid der Zeelucht. Ik antwoorde hier op, dat Oostende, volkomen aan de Noordzee geleegen, altoos voor eene zeer gezonde plaats is gehouden, en vraage, waarom de Zeelucht, indien zy schadelyk is in Vriesland, insgelyks niet van denzelfden kwaadaardigen aard aan de hooge Vlaamsche Kusten wordt gevonden? Maar om noch verder te gaan, neeme ik aan, wiskonstig te bewyzen, dat de Zeelucht in de nabuurschap van ongezonde plaatzen op zich zelve zeer gezond zy, en dan eerst ongezond word, wanneer de landdampen haare zuiverheid besmetten, zullende ik ten dien einde alleenlyk eenige der overtuigendste plaatzen aanhaalen uit het keurig Werkje van den Heer lind, genoemd Middelen ter bewaaring der gezondheid op de Oorlogschepen, uit het Engelsch vertaald en met Aanteekeningen vermeerderd door den Heer p. de wind. De geheele inhoud van dit werkje bewyst ten klaarsten, dat men op Zee zo gezond kan leven, dan te lande, in de gezondste gewesten, mits men de volgende zaaken genieten moge: een bejaard en bevaaren Schip; zindelyk volk en niet te veel manschap, op dat aan een ieder eene zuivere lucht en plaats moge gebeuren; dagelyksche beweeging; verversching van spyzen en goed water. Dan om de zaak nader aan te dringen, dient inzonderheid des Schryvers getuigenis op p. 34. ‘Dat de kwaadaardigheid der lucht, waar van wy nu spreeken, dikwils haaren invloed niet laat voelen op een' aanmerkelyken afstand, wordt door menigvuldige ondervinding bevestigd. In 't jaar 1747, wanneer eenige Britsche Troupen in Zeeland in 't veld leggende, en eenige andere in de Dorpen geplaatst, meestal ziek waren, door de kwaade moerassige lucht, in zo verre, dat het zevende deel dier manschap niet in staat was om dienst te doen, lag het Esquader van Commandeur mitchel, op den zelfden tyd, tusschen Zuidbeveland en het eiland van Walcheren, in beide welke plaatzen de ziekte woedde, en had echter deszelfs manschap noch koorts noch buikloop, maar genoot, tusschen alle die ziekten in, eene volmaakte gezondheid’. Kan men derhalven op de rhede van een ongezond Zeestrand veilig leggen, zonder door de aldaar heerschende ziekten te worden aangedaan, zo blykt zonneklaar, dat de ongezondheid der kust | |
[pagina 446]
| |
niet aan de kwaade hoedanigheden der Zeelucht, maar aan de nadeelige eigenschappen des lands zelve, dat is aan zyne moerassige gronden en stinkende waters, zy toe te schryven. De gegrondheid deezer waarneeming word noch nader bevestigd, door de aanmerking van den Heer j.j. andriessen, M. Doctor te Veere, hebbende Z. Ed. opgeteekendGa naar voetnoot(e) dat Veere, veel hooger gelegen dan Middelburg, en dus minder aan moerassige dampen onderhevig, insgelyks veel gezonder zy. Zo dat, wanneer te Middelburg de Epidemique ziekten huis aan huis rondgaan, Veere dikwerf in 't geheel niets, of ten minsten weinig, heeft te lyden. De Heer lind verhaalt op de aangehaalde plaats, dat terwyl Commandeur long's Esquader in 1744 in den mond des Tybers lag, eenige weinige Schepen, die het naast aan den wal lagen, door de aldaar heerschende ziekten werden aangetast, terwyl de overige Schepen zonder zieken waren, 't geen wederom onwederspreekelyk bewyst, dat die ziekten niet uit de Zeelucht, maar uit de rottende uitwaassemingen van het ziltig slyk voortvloeiden. Dikwils, zegt lind, zyn de Engelsche Esquaders op ongezonde rheden ten anker leggende, door ziekten vernield, terwyl de uitleggers op Zee zich volmaakt wel bevonden. Niet minder aanmerkenswaardig is ook het geval, door den Heer de windGa naar voetnoot(f), uit titzing's Geneeskonst ten dienste der Zeevaart, aangetekend. Het Schip van Oorlog, Middelburg, kwam in 1750 met gezond volk op de rhede van Curacao, doch was naauwlyks aldaar, of het bootsvolk werdt door Roodeloop, Chocolaadziekte, enz. aangetast. Men stak met die kwaalen in Zee, en dezelve verdweenen, doch kwamen met groote hevigheid te rug, zo ras men op de rhede te rug keerde, tot dat eindelyk de frissche winden en regens van Zomermaand, de rottige dampen verdreeven hebbende, de gezondheid herstelden. De Zeelucht, hoewel de vochtigste van allen, is derhalven, op zich zelven beschouwd, gezond; terwyl de plaatzen, aan den wal geleegen, hoe vogtiger, zo veel te ongezonder zyn; waar uit men recht kan opmaaken, dat de ongezondheid, daar ter plaatze, niet afhanglyk zy van de | |
[pagina 447]
| |
vogtige uitwaassemingen, op zich zelven beschouwd, maar van de rottige en stinkende deelen, welke het uitwaassemende water met zich sleept. Indien derhalven eene Stad gelegen op eene vogtige, doch anderzints zuivere, plaats, gezond is, zal dezelve oogenblikkelyk ongezond worden, zo ras haare waterachtige uitwaasseming, door de kwaade dampen van een opkomend moeras, bedorven wordt. De zekerheid deezer gevolgtrekking blykt wederom wisskonstig uit den toestand van Batavia. Deeze Stad, hoewel vogtig, gelegen aan eene snelvlietende zuivere Rivier, was wel eer eene der gezondste plaatzen in het Oosten; doch toen, door een zamenloop van oorzaaken, de rivier bedorven, en in derzelver mond een uitgebreid moeras gevormd werdt, veranderde zy in eene der ongezondste plaatzen, en werdt tot een Kerkhof voor de Europeaanen. Dat zulks alleen aan het moeras zy toe te schryven, blykt hier uit, dat de nabuurigste straaten aan den haven, de ongezondste zyn, staande de huizen aldaar thans by hoopen ledig. Het zelfde wordt ook uit den toestand van het guarnizoen beweezen: want zy, die by de Vierkantspoort en het Kasteel de wagt hebben, moeten, zo ras hun taak geëindigd is, meerendeels naar het Ziekenhuis; terwyl zy, die aan de Diest- en Nieuwe Poort, dat is aan den Landkant, het verst van het stinkend moeras, wagt houden, doorgaans gezond blyven. Een nieuw en allerovertuigendst bewys van het nadeel der stinkende dampen, zal ons wederom uitleveren de beschouwing der betrekkelyke gezondheid van de Britsche troepen, in hunne verschillende kwartieren, geduurende den oorlog van 1742 en volgende jaaren, in Braband en Vlaanderen, door den Heer pringle naauwkeurig aangetekendGa naar voetnoot(g). Te Gend lagen, geduurende den nazomer van 1742, Britsche troepen, gedeeltelyk in 't hoog, gedeeltelyk in 't laag gedeelte der Stad, alwaar de rioolen geene geschikte uitwatering hadden, en de Soldaaten dus in vogtige en stinkende plaatzen moesten huishouden. Het gevolg hier van was, dat de Soldaaten in de Bovenstad volmaakt gezond bleeven, terwyl de overige door zwaare Ziekten bezogt werden. Te Cortryk was insgelyks een Bataillon wel, en een ander kwaalyk gehuisvest, waar door het laatste onder- | |
[pagina 448]
| |
worpen aan de dampen van stilstaand en vuil water, steeds tweemaal zo veel Zieken had, dan het eerste. Na de overgave van Oostende, in 't einde van Oogstmaand 1745, werdt de bezetting geleid naar Mons, toen ter tyd zeer ongezond, door de nabuurige inundatien; 't welk ten gevolge had, dat de troepen, welke in Oostende maar tien Zieken agter lieten, in hun nieuw kwartier, binnen drie weeken, reeds 250 telden, welke men daar moest agter laaten, dewyl de bezetting verlegd werdt naar Brussel. De bezetting van 't Kasteel van Antwerpen, 't geen zeer naby aan een stinkenden en moerassigen oever gelegen is, had ook veel te lyden, terwyl alles te Brussel, en in de nabuurige hooge landen, in eene volmaakte gezondheid was. 's Hertogenbosch wordt gehouden voor eene gezonde plaats; en met reden, want het getal der Zieken is aldaar, volgens de beste berichten, doorgaans maatig, en 'er sterft jaarlyks ongeveer een van de 33 of 34 leevende Persoonen. Ondertusschen werdt deeze plaats, en vooral haare nabuurschap, in den veldtogt van 't jaar 1748 een toneel van Ziekten, door den Heer pringle in 't breede beschreeven. De oorzaak derzelve was ook kennelyk, als zynde alleen te vinden in de uitgebreide inundatien, welke men door geheel Hollandsch Braband had gemaakt, en uit welke een kwaadaardige stinkende damp oprees: inzonderheid werdt dezelve en daarna ook het getal der Zieken, aanmerkelyk, toen men, in aanmerking des naby zynden Vredes, het water midden in den Zomer liet wegloopen; dewyl de stinkende modder toen alomme boven kwam, 't welk ten gevolge had, dat men, om de verdere onheilen, zo veel mogelyk was, voor te komen, de moerassen wederom met water moest opvullen. De Hollandsche troepen campeerden, toen ter tyd, te Gilsen, op een' grooteren afstand van de moerassen en op een open Heidveld, alwaar zy zich zeer wel bevonden. De Engelschen daarentegen, het digtst aan de moerassen gelegen, ondervonden de grootste schade: zodat dikwils de helft, of noch meerder, der Bataillons ziek was. Alleen was een Regiment leggende te Helvoet, eene halve myl van de Vuchtsche moerassen, doch op een hoogen zandgrond, byna bevryd van de toen anderzins zo menigvuldige en kwaadaardige Koortzen. Met de waarneemingen van den Heer pringle, en alles, wat wy daar reeds over deeze stoffe gezegd hebben, komt | |
[pagina 449]
| |
eeer naauwkeurig overeen met het bericht van den Heer j. dachsGa naar voetnoot(h), ten opzichte van 't beloop der Ziekten te Philippine, geduurende het jaar 1779. Daar ter plaatze zyn eene enkele en eene dubbele Caserne. De enkele is aan den Oostkant der plaats, tusschen een stinkend moeras en hoog geboomte, doch de dubbele is aan den Westkant, ziende de eene naar binnen, tegen een boomgaard, en de andere naar den wal, die zonder boomen is, en over welke doorgaans een zuivere wind speelt, zo dat met recht de eerste Caserne zeer nadeelig, de tweede maatig, en de derde zeer gezond kan genoemd worden: gelyk ook de uitkomst bevestigde, want by de Compagnie, welke de eerste Caserne bewoonde, was alles in den Herfst dood ziek, terwyl de Compagnie der tweede Caserne ook veel, doch merkelyk minder, had te lyden, en by de Soldaaten, welke in de gezonde Caserne logeerden, alwaar men genoegzaam tegen den damp der moerassen beveiligd was, in de ergste Maanden nooit boven de 7 Zieken werden gevonden. Iets diergelyks heeft men ook meermaalen te Franeker waargenomen, de zogenoemde voorstraat, aldaar, is de ruimste der geheele Stad, loopende Oost-en Westwaards, zo dat de winden dier richting, en vooral de Weste winden, door dezelve eene ruime speeling hebben. De bewooners dier graft zyn meerendeels vermogender lieden, en het doorloopend water is daar wyder, dan elders in de Stad, zodat hier minder rotting en stank plaats heeft, dan in haare andere straaten en grasten. Oude lieden hebben my verzekerd, dat 'er, in de Epidemie van 1728, byna geen Zieken op die graft zyn geweest. Ook is het zeker, dat toen in 1765 eene kwaadaardige Rotkoorts, by ons, veele Persoonen wegrukte, zeer enkele lieden door die kwaale op deeze graft werden aangetast, en dat nog meerendeels zeer kennelyk door sterke besmetting. Wy hebben boven reeds gezien, dat de waterachtige dampen, op zich zelven beschouwd, onschadelyk zyn; zo dat 'er geen reden van twyffeling overblyft, of het nadeel van moerassige dampen moet alleen afhangen van de bedorven deelen, welke het water met zich voert. Doch wil men in tegendeel stellen, dat zodanige moerassige uitwaassemingen heilzaam zyn, zo moet dit voordeel alleen uit de rottende | |
[pagina 450]
| |
deeltjes zyn oorsprong neemen: maar is 't bederf heilzaam voor de gezondheid, dan moet het, hoe sterker, zo veel te vermogender zyn. Nergens zal het dan in den Herfst ongezonder zyn, dan op de hooge Veluwe, in 't Kleefsche, in 't hoog gedeelte van Vlaanderen en Braband, en in gelykzoortige gewesten, alwaar onze hevige Herfstziekten byna onbekend zyn. Daarentegen zal het nergens gezonder zyn dan te Sluis, en hoe nader aan de slikkige en stinkende boorden der Schelde, hoe beter! Niet minder heeft dan de ondervinding de Italiaansche Geneesheeren bedroogen, door hen te doen opmerken, dat zy, die te na aan de Pontynsche moerassen woonen, of by Ostia, aan allerhande Rotziekten onderhevig zyn. De tegenwoordig regeerende Paus doet dan ook zeer verkeerd, met deeze moerassen op te droogen: hy behoorde ze dan eerder te vergrooten, en door eene dagelyksche vermenging met zout water nog stinkender te maaken! Is 'er by stank en bederf voordeel te behaalen, zo zullen wy, geduurende den Nazomer, de gezondheid moeten gaan zoeken in Heirlegers, gelegerd aan vuil water en stinkende moerassen, alwaar de Rotziekten en Roodeloopen grooter slagtingen aanrechten, dan dikwils de hevigste Veldslagen hebben kunnen doen! Is eindelyk de uitwaasleming van een vuilen en stinkenden grond nuttig voor de gezondheid, zo moeten wy deezen heilzaamen schat gaan zoeken op de Kerkhoven en in de Kerken, alwaar dagelyks een groot aantal van Lyken wordt begraaven! Is eindelyk een stinkende en bedorven lucht heilzaam, zo moeten wy dezelve op onze Oorlogschepen vooral niet door Luchtwentelaars zuiveren; maar dezelve in tegendeel meer en meer zoeken te bederven.
Franeker, den Augusti. 1782. |
|