Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve, wegens de uitwerkingen en nuttigheden van lugt en water op den groei der planten.(Uit het Engelsch.)
Dat de Lugt zeer veel toebrengt tot den Groei is een algemeen aangenomen beginzel. De Natuurkundigen hebben, zints lang, en dikwyls, waargenomen, dat geen Zaaden uitschieten, geen Planten wassen, op plaatzen van de buiten Lugt beroofd. 't Gaat ook even vast, dat ieder Plant zekere hoeveelheid van inwendige Lugt bevat. De Lugt, op zichzelve beschouwd, bevordert den Groei, door haare Veerkragt; en boerhave is van gevoelen, dat zuivere Lugt alleen werkt in zo verre zy veerkragtig is: dewyl zy van zichzelve geene zwaarte heeft: het gewigt alleen afhangende van de hoeveelheid der dampen daar in opgetoogen. Hy bevestigt dit denkbeeld, met by te brengen, ‘dat de Ademhaaling gemaklyker valle op de toppen der hoogste bergen dan in gewoone lugt, door kunst even ligt gemaakt: want de Dieren sterven meest al onder de Lugtpomp, wanneer een derde gedeelte des ge- | |
[pagina 314]
| |
wigts is weggenomen; en nogthans leeven de Dieren op de bergtoppen, waar de lugt een derde ligter is, zeer wel.’ Hier uit besluit hy, ‘dat de vermindering van het gewigt in de Lugt omhoog vergoed worde door derzelver veerkragt: want dat anderzins de Longen niet genoegzaam zouden worden uitgezet; dit versterkt zyn denkbeeld, dat de zwaarte der Lugt uit de dampen ontstaat; maar dat de veerkragt in de Lugt huisvest.’ Men zou hier kunnen aanmerken, dat Planten, groeijende op de toppen der Bergen, kleinder zyn dan die van dezelfde soort, welke in vlakten of valeien voortkomen: dan dit is, misschien, niet zo zeer toe te schryven aan de meerdere veerkragtigheid der Lugt op de bergen, of de grootere zwaarte in de valeien, dan aan gebrek van hette en schaarsheid van dampen op zulk eene hoogte. In de volgende bedenkingen zullen wy de Lugt aanmerken, als eene vloeistoffe des Dampkrings, vervuld met verscheide deeltjes, of uit Aardsche zelfstandigheden uitgewaassemd, of in de Lugt gebooren, die alle mogelyke veranderingen van hette en koude ondergaat. De zuiverste Lugt des Dampkrings is nooit zonder eenig inmengzel. Dezelve behelst altoos eene hoeveelheid van uitwaassemingen, geëvenredigd aan derzelver daadlyke hette, en eene zamenwerking van oorzaaken, welker kragt het onmogelyk valt te bepaalen. Deeze dampen zyn een mengzel van water, brandbaare en zoute uitwaassemingen: en daar zy geduurig van de Aarde zelve, of van zelfstandigheden op aarde, opryzen, kunnen zy geene andere weezen dan die ligter zyn dan de Aarde. Die beweeren, dat Salpeter, Zwavel, of andere vaste zout- of zwavelagtige deeltjes in de lugt huisvesten, tasten zeker mis: dewyl die lichaamen in zelfstandigheid niet opwaassemen. Desgelyks kunnen geene loutere aarddeeltjes, hoe fyn ook, in de lugt opgeheeven en daar vast gehouden worden: want, schoon door de hette of door brandbaare stoffe opgevoerd, vallen zy welhaast weder nederwaards. Het is ligt te begrypen, dat deeze uitwaassemingen zullen beneden komen, wanneer de Lugt, welke ze bevat, ze niet langer door derzelver zwaarte kan ophouden, of eene verandering in haare maate van hette ondergaat. Hier uit worden mist, regen, sneeuw en hagel gebooren. Het hoofdbeginzel deezer verschynzelen is water, door de onderscheide maate van hette, door de hoeveelheid en hoedanigheid der dampen, in deeze verschillende gedaanten gevormd. | |
[pagina 315]
| |
De ontleedkundige beschouwing der Planten, en de herhaalde Proeven met de lugtpomp op dezelve genomen, bewyzen ten vollen, dat alle Planten zekere maat van inwendige Lugt in zich behelzen: die, door welk middel ook ontvangen, steeds werkt, en de veranderlyke drukking des Dampkrings opweegt. Hier uit ontstaat eene beurtlingsche werking en wederwerking tusschen de vaste en vloeibaare deelen der Planten, welke niet min noodzaaklyk is tot de beweeging en bereiding der sappen, dan tot het uitdryven der verderflyke en nutlooze deelen. Deeze hoeveelheid van inwendige Lugt kan, egter, van de Planten gescheiden worden, zonder derzelver deelen te sloopen, als door de lugtpomp; maar behalven deeze is 'er een vloeistof van een dikker natuur, onveerkragtig, schynbaar vast, die 'er niet van afgescheiden kan worden, dan met de geheele verdelging van de Plant en het behulp der gisting. Wanneer de gisting tot die hoogte gekomen is, dat ze de deeltjes der vaste Lugt afscheide, vereenigen zy zich weder, en dampen uit in de gedaante van eene veerkragtige vloeistoffe, in welken nieuwen staat, de ruimte, die deeze zelfstandigheid vervult, tot de voorgaande is als 48 tot 1. In hoe verre deeze vaste, onveerkragtige zelfstandigheid daadlyk den Groei bevordere, kan niet bepaald worden: dewyl het nog onbeslist is, of de Lugt, deezerwyze uit de Planten getrokken, niet veel eer moet aangemerkt worden als een nieuw voortbrengzel of een veerkragtige damp, dan een uitgehaalde Lugt. - Uit de groote uitgebreidheid deezer zelfstandigheid, naa de gisting, mogen wy besluiten, dat de kragt dier deeltjes vóór derzelver ontbinding, of wederhouden of vernietigd was; en dat de daaropvolgende veerkragtigheid niet natuurlyk is; by gevolge, (indien deeze zelfstandigheid vaste Lugt zy,) dat de veerkragt van de Lugt eene toevallige hoedanigheid is, welke dezelve bezit terwyl ze op een gehoopt blyft, maar verliest wanneer ze verspreid of verzwolgen wordt. Een besluit geenzins overeen te brengen met het aangenomen stelzel over de Lugt. Eene soort van Lugt kan men haalen uit verscheide Lichaamen, als rype vrugten, gistende en opbruischende vogten, uit de verrotting van dierlyke en groeiende zelfstandigheden: deeze, nogthans, verschilt van de gewoone Lugt: dewyl zy terstond eene vlam uitdooft, en dieren, welke dezelve inademen, doet sterven. Of deeze vloei- | |
[pagina 316]
| |
stoffe dezelfde is met de bovengemelde, en een weezenlyk deel der Planten uitmaake, of in welk opzigt zy verschillen, moeten volgende Proefneemingen uitwyzen. De voorgaande aanmerkingen geeven ons grond, om te besluiten, dat de Lugt, als eene zamengestelde zelfstandigheid, den groei der Planten en stoflyk en werklyk bevordert. - Stoflyk, door daar aan de voedende deeltjes, 'er in opgedampt of gebooren, mede te deelen: dezelve zo verdunnende, verdeelende en zamenvoegende als ze bekwaam maaken, tot een geschikt voedzel des groeijenden leevens. - Werklyk, door de onderscheide en onophoudelyke veranderingen, welke nu den omloop der sappen bevordert, dan weder vertraagt: de voedende stoffe wordt gezuiverd en in de vaten gedreeven, en het schadelyke voor de Plant uitgeworpen. De hette verdunt de vogten in de vaten der bladeren, welke zich, naar evenredigheid, niet kunnen uitbreiden: de vogten, dus uit de vaten gedreeven, worden in zekere verzamelplaatzen, van welke ieder Plant een zeker getal heeft, gevoed: deeze sappen, naderhand, door de koude verdikt, beslaan minder plaats: dit wordt aangevuld door andere vogten, door de geduurige drukking des Dampkrings in de porien der bladeren gedrongen. Die nieuwe vloeistoffe vereenigt zich met de oude: zy breiden zich uit, dryven het sap na de takken en wortels, en herstellen de kragt der Planten, uitgeput door de doorwaasseming. De koelte des nagts herstelt het verlies door de hette des daags veroorzaakt. - En dus bestaat het groeijend leeven der Planten, niet in een omloop van vloeistoffen, gelyk aan die in de dierlyke Lichaamen, maar in eene beurtlingsche in- en doorwaasseming, te wege gebragt door de onderscheide Lugtsgesteltenissen. Wy moeten, nogthans, niet denken, dat de Lugt, ten allen tyde, en op alle plaatzen, even zeer vervuld is met deeze voedende deelen: want deeze veranderen naar de Lugtgesteltenis heet, koud, of gemaatigd is: - naar de hoogte der plaatzen boven de oppervlakte der zee: - naar den afstand der plaatzen van de zee of andere groote waterplassen, of van bosschen en onbebouwde landen - en den aart des gronds beneden. Met één woord, het blykt, uit al het voorgaande, dat de hoofdstoffen, waar uit de Planten zyn zamengesteld, in den Dampkring bestaan; en dat alle Planten te beter | |
[pagina 317]
| |
tieren naar gelange de Lugt een vryer toegang hebbe tot alle derzelver deelen, de wortels niet uitgezonderd. Water behoort niet min weezenlyk dan Lugt tot den Groei der Planten; en wy bevinden derzelver aanwas doorgaande geëvenredigd aan de hoeveelheid des Regenwaters, welke zy ontvangen: en hier uit hebben zommige Natuurkundigen beslooten, dat Water alleen den Planten tot voedzel diende. Men houdt van helmont voor den eersten, die, door een merkwaardige en nu welbekende proeve, poogde te bewyzen, dat de Aarde niets tot het voedzel der Planten toebragt. Naa hem, deedt boyle eene dergelyke proeve met denzelfden uitslagGa naar voetnoot(*). Andere Wysgeeren sloegen eenen anderen weg in, en bevonden, dat de Planten groeiden zonder aarde, mits zy overvloed van Water en geen gebrek aan Lugt haddenGa naar voetnoot(†). Herhaalde waarneemingen toonden hun dat Planten in Mosch, in Spons of op Glazen gezet, en van Water voorzien, wel tierden en bloeiden. Du hamel nam bykans dezelfde Proeven: eene nauwkeurige opmerking en scheikundige ontbinding der Planten, in water gegroeid, weezen uit, dat zy bestonden uit dezelfde deelen als andere Planten van dezelfde soort, in de aarde groot geworden: 't geen hem, met regt, deedt besluiten, dat deeze deelen door 't Water 'er in gebragt waren. Deeze en andere Proefneemingen, met de grootste zorgvuldigheid gedaan, door bekwaame Mannen, met alle omzigtigheid herhaald, en altoos van denzelfden uitslag gevolgd, wyzen uit, dat 'er genoegzaame grond is om te besluiten, dat de Aarde, op zichzelve, geen weezenlyk voedzel aan | |
[pagina 318]
| |
de Planten verschaft: doch dat zy alle voedende vogten van het Water en den Dampkring krygen. Water bevordert den Groei werktuiglyk door langzaam in de Aarde in te dringen, zonder de tusschenruimten, noodig tot het doorlaaten van de Lugt, te sluiten; ontbindende de voedende deeltjes, voorheen uit den Dampkring getrokken, of daar gebragt door nederdaalende Dampen: dus een geschikt voedzel voor de Planten bereidende: en staat den Groei daadlyk by, door het verleenen van een volstrekt noodzaaklyk voedzel, door middel van iets uit de Lugt daar aan toegevoegd. Ten einde het Water zyne voedende en werkzaame kragt oefene in den Groei, is het noodig, dat het eene zeer dunne damp worde: anderzins kan het niet in de opsturpende vaten indringen. - Dat het eene geschikte maate van warmte hebbe, op dat de warmte de indrinkende vaten verwyde, en de lymerige dikke zelfstandigheden verdund worden: want die vaten worden geslooten door koud water en koude dampenGa naar voetnoot(*) - en, eindelyk, dat het geëvenredigd zy aan de benoodigdheid van ieder Plant: dewyl schaarsheid en overmaat even nadeelig bevonden worden. Water, op den grond blyvende, belet de Planten het einde der groeijing te bereiken: te weeten het volkoomen maaken der Zaaden: want het geen zy dan voortbrengen, is, gedroogd zynde, ledig; en de koude bederft de Plant ligt. - Daarenboven ontstaat, uit een overmaat van Water, een dun bedorven voedzel, 't welk rot of zuur wordt, door de hette der zon, gelyk wy zien in stilstaande wateren: hier om zyn zulke plaatzen schaars van Planten. Deels mag hier aan worden toegeschreeven, dat Planten, groeijende in een al te vogtig oord, bloot staan voor eene kwaal, zeer gelykende naar het koudvuur in dierlyke lichaamen: dit veroorzaakt, waarschynlyk, de hobbeligheid en kronkeling van stam en bladeren. Zwaare Stortregens zyn nadeelig, door het verminderen van de warmte des Aardryks en in de vaten der Planten: natte jaarsaisoenen brengen doorgaans schraale oogsten voort; | |
[pagina 319]
| |
en de Planten worden, in stede van dat leevend groen te vertoonen, 't welk derzelver gezondheid uitwyst, bleek van kleur, en zyn kleinder: boven al wanneer koude den Regen vergezelt. Gebrek aan Water is schadelyk: vermids de grond te droog en te brandende wordt. Warmte verdryft de vogtigheid des Aardryks; door de zonnestraalen sterk bescheenen, worden de wortels der Planten geschroeid. Landen sterk gemest, of met niet genoeg gerotte mest gestrooid, staan hier voor 't meest bloot. Dit zyn de Uitwerkzels, dit de Nuttigheden dier twee Hoofdstoffen, in het bevorderen van den Groei. Wy moeten, ten slot, nogthans, aanmerken, dat de vier Hoofdstoffen, die de Scheikunst ons als enkelvoudig leert beschouwen, zeker nooit zuiver en onvermengd gevonden worden. De Lugt, gelyk wy reeds te kennen gaven, is vol vreemde deeltjes; het zuiverste Water, 't welk wy kunnen bekomen, is vervuld met vreemde stoffe, door menigvuldig overhaalen daar van niet te zuiveren. Uit alle Planten, scheikundig onderzogt, haalt men aarddeeltjes: en, schoon de Aarde op zichzelve daadlyk den Groei niet bevordert, behelst ze, ongetwyffeld, zekere zelfstandigheden, die, door water ontbonden, los gemaakt, en, ingezwolgen, in het gemengde voedzel der Planten komen. |
|