ter Genootschap, uit menschenliefde, om dezen prys andermaal voor het Jaar 1785 op te hangen.
De Vraag is in de daad van een onwaardeerbaar nut, en dubbel waardig, om by allen, die eenig bestuur over eerstgeboren Kinderen hebben, verstaan en begrepen te worden.
Ieder weet, dat, helaas! niet zelden, by onze Vrouwen, het zog of de melk, om haare Zuigelingen te voeden, ontbreekt. Ieder weet ook, dat dit zog, schoon een allertederst, fyn, dun vogt, waar in maar weinig Kaas en Boter gevonden word, evenwel het allernatuurlykste en eenvouwigste voedzel is. - De zogende Dieren leeren en bewyzen het zelfde. Ieder weet ook, dat deze Schepzelen in hunnen eersten ouderdom, volstrekt geen ander voedzel gebruiken nog verdragen kunnen. Een Veulen, Kalf, Speenverken, Lam, Kat nog Hond, kunnen, nog willen de gewoone broodpappen, welke aan jonge Kinderen doorgaans gegeven word, gebruiken; zy kunnen ze ook niet, dan met gevaar, verdragen. Dan helaas! het elendig menschen kind, de arme Zuigeling! schynt alleen, door den honger geperst, veroordeeld een voedzel te gebruiken waar van de geheele Natuur een afkeer heeft, en waar aan het onnozel Wicht, niet dan met gevaar des levens, gewoon word.
Ieder weet ook, dat onze gewoone kinder-pappen uit meel, kruim van tarwenbrood of beschuit, met water en koeijenmelk gemengd of gekookt, min of meer dik en gebonden zyn. Dan deze pap, voor eerstgeboren kinderen en hunne tedere ingewanden onverteerbaar zynde, raakt, door de natuurlyke warmte van hun lichaam, ras aan het gisten, ryzen en verzuuren. Hier uit alle die elendige toevallen, waar over men zo dikwils hoort klagen, en aan welke zo vele onschuldige Kinders, haastig, of, zo zy sterk zyn, langzaam uitteerende, met eenen dikken windzuchtigen Buik, sterven. Dan het is hier nog de plaats, nog myn oogmerk, om van de ziektens der Kinderen te spreken, maar alleen, om een klein en allereenvouwigst berigt mede te deelen over het beste voedzel voor eerstgeboren Kinderen.
Daar geheel of wel ten deele de zogmakende kragt by Vrouwen, ontbreekt; daar behoort de altoos gebrekkige kunst der menschen, de Natuur, zo veel immer mogelyk, eenigzins na te ademen. Ik zeg, eenigzins na te ademen, want, om, buiten de vermogende medewerking der Natuur, zog of melk te maken, is onmooglyk.
Aldus dienen onze pogingen gerigt te zyn, om een fyn, teder vogt en voedzel uit te vinden, het welk, hoe gebrek-