Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVertoog over de dichterlyke schikking.(Ontleend uit de Essays on Poetry and Music as they affect the mind, by james beattie, L.L.D. Professor of Moral Philosophy and Logic, in the Marechal College and University of Aberdeen.)
(Vervolg en Slot van bladz. 204.)
De Schoonheden der Dichtkunde kan men onderscheiden in plaatslyke en algemeene. De eerstgemelden mogen den Dichter groote eere geeven; doch de laatstgenoemde zyn in zichzelve uitsteekender, en deeze moeten wy verondersteld worden, voornaamlyk, op 't oog te hebben, wanneer wy spreeken van de weezenlyke characters der Kunste. - Eene weluitgevonde Fabel moet, zo wel als zy een der moeilykste werken is van het menschlyk Vernuft, ook voor een der grootste schoonheden der Dichtkunste gehouden worden. Het Oogmerk, voor zo verre het onderscheiden is van de Fabel, moge Verklaarders noodig hebben om het op te helderen; doch eene weluitgewerkte Fabel wordt algemeen begreepen, en behaagt doorgaande. En, indien 'er ooit een Dichter opstaat, die by de kunst van sopho- | |
[pagina 243]
| |
cles en homerus, de nauwkeurigheid en kieschheid van virgilius voegt, en daar mede paart de kragt, verscheidenheid en natuurlyke verwen van shakespeare, zou de Wereld in de Dichtkunde iet voortreflykers zien, dan wy thans kunnen bevatten. Uit de Stelling, voorheen beweerd en beweezen, dat het einde deezer Godlyke Kunst bestaat in Vermaak te schenken, heb ik getragt af te leiden, dat het oogmerk des Dichters, 't zy hy voorhebbe de Verschynzels en Gedaanten des Heelals te beschryven, of de werkingen van 's Menschen Ziel na te gaan, en de verscheidenheden der Characters te schetzen, of in een groot Werk veele stukken van verschillenden aart zamenvoegt, - zich moet voorstellen de Natuur af te beelden, niet zo als dezelve is, maar in dien staat van volmaaktheid, in welken zy, bestaanbaar met den aart des werks, en de wetten der waarschynlykheid, verondersteld mag worden zich te vertoonen. Zodanig is, over 't algemeen, de aart dier Dichtstukken, welke verwondering, medelyden, en andere ernstige aandoeningen zoeken op te wekken. Maar, in deeze Kunst worden, gelyk in alle andere, verschillende maaten van voortreflykheid gevonden; en wy hebben, tot dus verre, ons meest tot de hoogste bepaald. Alle ernstige Dichters betoonen zich niet even bezorgd om de Natuur te verfraaijen. Euripides wordt gezegd de Menschen verbeeld te hebben zo als zy zyn; sophocles dichterlyker, zo als zy zouden kunnen weezenGa naar voetnoot(*). Theocritus voert (in zyne Herderszangen) eene taal, en bedient zich van denkbeelden, die nader aan het Onbeschaafde LandGa naar voetnoot(⁎) komen, dan virgilius. In een Geschiedkundig Tooneelspel, moeten de Characters en de Gevallen met de Geschiedkundige Waarheid overeenstemmen; of althans 'er zo verre niet van afwyken, dat men tot eene verregaande misvatting van het gebeurde vervoerd worde. In een Geschiedkundig Heldendicht, als de Pharsalia van lucanus, wordt de Geschiedkundige Schikking boven de Dichterlyke gesteld; als der waarheid nader komende. Nogthans wordt ze, zelfs in deeze Dichtstukken, eenigzins verbeterd. De Persoonen in shakespeare's Geschiedkundige Spelen, en de Helden in de Pharsalia, spreeken in Versen, overeenkomstig met hunne Characters, met eene vaardigheid, schoonheid, en | |
[pagina 244]
| |
keur van taal, die men in het daadlyk leeven, ja zelfs in de Geschiedenis, niet aantreft. Aanspraaken worden 'er bedagt, en, om de Beschryving te verfraaijen, Omstandigheden, in menigte, 'er bygevoegd; weezenlyke Gebeurtenissen stelt men beknopter en schielyker op een volgende voor; vercierde voegt men 'er in, om de Characters op te helderen, en het Verhaal verandering by te zetten. Hoe meer de Dichtkunst de Natuur verbetert, door te schilderen naar algemeene denkbeelden, opgemaakt uit veelvuldige en uitgestrekte waarneeming, hoe dezelve, (volgens aristoteles) meer van de Wysbegeerte hebbe; hoe grooter kragt van verbeelding en waarneeming dezelve in den Kunstenaar vordert, en hoe meer kans hy heeft om algemeen te behaagen. Een gemeen Schilder kan de afbeelding geeven van een schoon Gelaad; maar uit een aantal zulke weezens een algemeen denkbeeld van Schoonheid te verzamelen, volmaakter dan men by een éénig in 't byzonder aantreft, en dan bestaan te geeven aan dat denkbeeld, door het op doek te brengen, (gelyk men wil dat zeuxis gedaan hebbe, toen hy het heerlyk meesterstuk, de Schildery van helena, vervaardigde,) is een werk waar toe iemand Vinding en Oordeel, zo wel als bekwaamheid in het uitvoeren, moet bezitten. Want zodanig eene Schildery wordt niet gemaakt, door de Oogen van de eene Dame, de Neus van een tweede en de Lippen van eene derde te neemen - eene zamenvoegzel van deezen aart zou waarschynlyk belachlyk weezen: dewyl een zekere gelaadstrek aan 't eene gelaad voegt, welke aan een ander niet zou passen; - maar het is, door verscheide schoone Monden, (by voorbeeld) met elkander te vergelyken, en het byzonder bekoorelyke van elken mond op te merken, en dan een denkbeeld daar van te vormen, misschien verschillend van alle, en volmaakter dan eenig opzichzelven: dus voortgaande tot alle gelaadstrekken, met oogmerk, niet alleen, om de kleur, de gedaante, en evenredigheid van elk deel te krygen; maar ook de zamenstemming van 't geheel. 't Gebeurt zeldzaam, dat één enkel voorwerp zo volmaakt is in alle hoedanigheden, als wy verlangen; en schoon het zo ware naar zommiger gevoelen, zouden allen 'er het zegel niet aan hangen. Een Minnaar moge zyn Beminde als een voorbeeld van volmaaktheid aanzien; zy moge vlekken, rimpels in 't aangezigt en een ongevalligen opslag van 't oog hebben, hy zal het alles fraay vinden; doch een ander beschouwt haar in een geheel ver- | |
[pagina 245]
| |
schillend licht, ontdekt misschien veele gebreken, en weinige bevalligheden, keurt haar te vet of te mager, te kort of te lang. Wat nu zou het gevolg weezen, indien het Portrait van deeze Juffrouw, onder het Character van venus of helena in Schildery kwam? De Minnaar zou het bewonderen; doch de rest der wereld versteld staan over den smaak des Schilders. Groote Kunstenaars zyn, nogthans, tot deeze dwaaling vervallen. Rubens schynt, terwyl hy eenige zyner stukken schilderde, maar twee denkbeelden van Vrouwlyke Schoonheid gehad te hebben: en deeze twee waren ontleend van zyne twee Vrouwen: al de Wereld keurt het in hem goed, dat hy zo partydig omtrent zyne Egtgenooten dagt: doch allen gevalt zyn smaak in vrouwlyke Schoonheid niet. Byzondere Voorwerpen zyn 'er, ongetwyfeld, in de Natuur, die aller bewondering verdienen. 'Er zyn veele Vrouwen in Engeland, wier Schoonheid al de Wereld zal erkennen: ja, misschien zyn 'er zodanige onder alle Volken: want hoe grillig onze smaak voor Schoonheid ook moge voorkomen aan zommige hedendaagsche Wysgeeren, men heeft my verzekerd, dat, in de West-Indiën, een Zwartin zelden onder de Zwarten voor eene Schoonheid gaat, of zy is die ook naar 't denkbeeld der Blanken. 'Er zyn, in 't daadlyk leeven, Characters, die, met weinig of geen byvoeging, in een Heldendicht zouden passen: men vindt Landschappen zo fraay, dat men ze niet fraaijer kan wenschen. Maar dit is niet gemeen: en het mag, derhalven, schoon de Regel niet zonder uitzonderingen zy, nogthans als een Regel worden aangenomen, dat de Dichter of Schilder, die ten oogmerke heeft zich naar den algemeenen Smaak te voegen, zyne schetzen moet maaken naar algemeene denkbeelden, uit eene veel bevattende waarneeming der natuur gevormd. Doorgaande zyn de byzonderheden van enkele persoonen alleen aangenaam voor eenige weinigen, de Zeden der Franschen behaagen aan de Franschen, de Kleeding van de Mode aan Heeren en Juffrouwen van de groote Wereld, de denkbeelden en de taal van Roskammers aan Liefhebbers der Harddraaverye. Maar Zeden en Gevoelens, Kleedingen, en Gelaadstrekken, kan men zich verbeelden, welke aangenaam zullen weezen voor allen die waardig zyn voldaan te worden; deeze uit te vinden, deeze te vertoonen, is het werk van een Kunstenaar. Enkele Portraiten zyn nuttig en aangenaam in de Dichtkunst, zelfs wanneer zy te kort schiet, ten opzigte van de | |
[pagina 246]
| |
Wysgeerige Volmaaktheid, kunnen zy groote verdiensten hebben als een middel om onderwys en vermaak te verschaffen. Eenige Zielen bezitten geene geschiktheid tot afgetrokke bespiegeling, en vinden meer smaaks in het begrip van een enkel byzonder weezen, dan in het denkbeeld van eene soort; zy scheppen meer genoegen met in een Geschiedkundig Tafereel of een Heldendicht, de Afbeeldingen of Characters te zien van hunne bekenden, dan het zelfde gelaad of geaartheid tot een algemeen denkbeeld gebragtGa naar voetnoot(*). By de meeste Menschen is de eenvoudige en onopgepronkte natuur, op zekere tyden, en in zekere opstellen, aangenaamer, dan de uitgewerktste kunst; even gelyk eene eenvoudige korte tusschenrede, zonder stemverheffing voortgebragt, eene aangenaame verscheidenheid aan eene Redenvoering byzet. Veele zodanige Afbeeldingen van de eenvoudige natuur vindt men in de mindere gedeelten der Dichtwerken van homerus en virgilius; en zy hebben eene allerheerlykste uitwerking en waarschynlykheid aan de Verciering by te zetten, zo wel als om 's Leezers verbeelding te streelen met onderscheide leevendige en ligtbevatbaare Beelden. De Geschiedkundige Spelen van shakespeare voeren ons medelyden of onzen schrik niet op tot zulk eene hoogte als lear, macbeth of othello; dan zy houden ons, egter, gaande, en schenken ons onderwys. De ruwste Herderskouten van theocritus zyn, door eenige Schryvers, boven die van virgilius verheeven; dewyl zy meer hebben van het daadlyk Leeven. Men weet dat corneille de Pharsalia boven de Eneis stelde, misschien om dat dezelve der Waarheid nader kwam; of mogelyk uit hoofde van de verheevene gevoelens der Stoicynsche Zedekunde, daar in zo kragtig en opgesmukt ten toon gespreid. De Dichters kunnen de natuur zo wel te veel als te weinig verfynen; want gemaaktheid en boersheid zyn beide even verre van het waare fraaije verwyderd. Dé styl en de ge- | |
[pagina 247]
| |
voelens, in een Tooneelspel, behooren, buiten twyfel, zuiverder en treffender te weezen dan men hoort in de beschaafdste verkeering; maar elken Knegt tot een vernuftigen Knaap, en ieder Heer of Juffrouw geestig te maaken, gelyk zommigen gedaan hebben, is te verre verfynd. Menander en terentius wisten dit midden te treffen, gelyk ook shakespeare in zyne gelukkigst uitgevalle stukken. - De Liefde met zo weinig kieschheids te beschryven, als zommigen, is onverschoonelyk; maar dezelve in eene louter Platonische aanbidding te veranderen, is in een ander uitersten loopen, min misdaadig in de daad, maar al te zeer afwykende van de waarheid in 't algemeen, om doorgaande te behaagen. Ovidius maakt zich aan 't een, petrarcha aan 't ander schuldig; virgilius heeft beide de uitersten gelukkig vermyd; maar milton heeft deeze drift, zo onderscheiden van alle anderen, geschilderd, met zo veel waarheids en schoonheids omkleed, dat voltaire's lofspraak niet te hoog klinkt, als hy zegt, dat Liefde by alle andere Dichters eene zwakheid schynt, maar in het Paradys Verlooren eene Deugd is. Theocritus is, in zyne Herderskouten, dikwyls, tot volstrekte aanstootlykheden vervallen. De Italiaansche Herders-dichten van tasso en guarini, en de Fransche van fontenelle, daarentegen, schilderen, (schoon zommige plaatzen allerschoonst eenvoudig zyn,) de zeden der Landlieden zo teder, zo gemaakt, dat ze tegen alle waarschynlykheid aanloopen. Ik zou my tegen het oordeel veeler Mannen van naam in de Dichterlyke Oordeelkunde verzetten, indien ik beweerde, dat virgilius ons de volmaaktste Herders-konten geleverd hebbe; en, nogthans kan ik niet nalaaten, dit te denken. Dan 't is hier de plaats niet om 'er myne redenen voor op te geeven. In de daad, schoon het Middelmaatige in de Uitvoering van Dichtstukken de veroordeeling verdient, door horatius daar over uitgesprookenGa naar voetnoot(*), zal men, nogthans, bekennen moeten, dat, in deeze Kunst, zo wel als in veele andere zaaken, het punt van Uitmuntenheid tusschen twee Uitersten gelegen, en alleen bereikt is door de zodanigen, die de Natuur zogten te verbeteren, zo ver de aart huns werks gehengde: op een even grooten afstand blyvende van boersheid aan den eenen, en gemaaktheid aan den anderen, kant. Indien men vroeg, welke uitwerkzels eene beschouwing | |
[pagina 248]
| |
der vernederde Natuur, of der Natuur min volmaakt dan ze met de daad is, in de Dichtkunst zou voortbrengen? zou ik ten antwoord geeven: Dezelfde, welke het geen men Caricatura noemt in de Schilderkunst - het stuk zou 'er belachlyk door worden. In meest elk gelaad zyn 'er eenige berispelyke trekken: met de wanstaltigheid derzelven te vergrooten, kan men gereed eene belachlyke afbeelding geeven van een goed aangezigt. By de meeste Menschen kan men redelyke, verstandlyke of lichaamlyke gebreken vinden: door deeze tot zekere maat te vergrooten, vormt men het Comicq Character: gelyk men, door de deugden, bekwaamheden en persoonlyke hoedanigheden te verheffen, Characters voor 't Heldendicht of Treurtooneel vervaardigt. Ik zeg tot zekere maat: want, indien zy, door hunne ondeugden, mangel aan verstand, of lichaams gebreken, wederzin, medelyden of eenige andere geweldige gemoedsbeweeging verwekken, zyn ze niet langer de voorwerpen van het belachlyk Comicque; en 't is een groote misslag in een Schryver, zyn best te doen om ze zo te maaken. 't Is een misslag, dewyl hy daar door eene verkeerdheid van oordeel betoont, en zyn arbeid strekt om de aandoeningen te verkeeren, en de zeden des Menschdoms te bederven. Doch wordt de Natuur altoos vernederd in 't Comicque? Ik zeg, neen. Dit heeft zo min plaats, als dat zy altoos, gelyk wy reeds aanmerkten, verheeven wordt in ernstige stukken. Eenige menschlyke Characters zyn zo waarlyk heldhaftig, dat zy bewondering verwekken, zonder dat de Dichtkunst ze ophemelt: andere zyn uit den aart zo belachlyk, dat de Comicque Schryver niets te doen hebbe dan ze af te beelden gelyk ze waarlyk zyn. Daarenboven is het verwekken van gelach niet altoos het bedoelde van het Blyspel of Drama: zomtyds worden 'er verheevene gemoedsbeweegingen, en grootsche Characters ingevoerd: deeze mag de Dichter tot zulk eene hoogte brengen als hy tot zyn oogmerk dienstig vindt, mits hy zyn styl tot geen heldentoon doe zwellen: en het bedryf zyner Persoonen zodanig zy, als men waarschynlyk in het Leeven zou aantreffen. Wat de Fabel betreft, en de orde der gevallen, eischt alle Tooneelspel zo groot eene volmaaktheid als het Heldendicht zelve, of is 'er althans voor vatbaar. |
|