Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigt van de termites, of witte mieren, in Africa en andere heete gewesten.
| |
[pagina 160]
| |
stukken snyden. By deeze laatste benaaming, en die van Doorboorders, Eeters, en dergelyke, zyn ze bekend in verscheide gedeelten van de Gewesten tusschen de Keerkringen. De Termites worden door linnaeus beschreeven als de grootste plaag in beide de Indien; en, in de daad, beschouwt men ze tusschen de Keerkringen allerwegen in dat ongunstig licht, ter oorzaake van de groote nadeelen, welke zy toebrengen, met het doorknaagen en doorvreeten der houten huizen, huiscieraaden, gereedschappen, en alle soorten van koopwaaren, welke zy geheel vernielen, wanneer men het niet tydig voorkomt; want niets, of het moet zo hard zyn als metaal of steen, ontkomt hunne vernielende kaaken. Deeze Insecten hebben, in 't algemeen, den naam van Mieren gekreegen, uit hoofde van de gelykvormigheid welke zich in hunne leevenswyze opdoet, daar zy in groote maatschappyen leeven, die zeer zeldzaame Nesten vervaardigen, voor 't grootste gedeelte boven de oppervlakte der aarde, van waar zy hunne uittochten doen door onderaardsche gangen, of overdekte gaanderyen, als de nood het eischt, of de plunderinge hun aanzet om boven den grond te loopen; en, op een grooten afstand van hunne wooningen, rigten zy roof en plundering aan, op eene wyze, nauwlyks te gelooven dan voor hun die het bedryf gezien hebben. Maar, niettegenstaande zy in gemeenschappen leeven, en, gelyk de Mieren, allesverslindend zyn; schoon zy, gelyk deezen, op zeker tydperk, vier vleugels hebben, wanneer zy uittrekken en volkplantingen aanleggen, zyn ze, nogthans, in geenen deele, dezelfde soort van Insecten, noch komt hunne gedaante met die der Mieren overeen in eenigen staat van hun bestaan, welke, even als die der meest andere Insecten, verscheide keeren verwisselt. Zy gelyken ook aan de Mieren in voorzorg draagenden arbeid; doch gaan dezelven, zo wel als de Byen, Wespen en Bevers, in de Bouwkunst en Staatsbestuur, zo veel te boven als de Europeaanen de minstbeschaafde Wilden. In alle soorten van de Termites zyn drie rangen; de eerste de Werkende Insecten, die ik Arbeiders zal noemen; de tweede de Vegtende, of Soldaaten, die geenerleien arbeid verrigten; en de derde, de gevleugelde of volmaakte Insecten, Mannetje en Wyfje, bekwaam ter voortteelinge; men zou ze den Adel kunnen heeten; want zy werken | |
[pagina 161]
| |
noch vegten, zynde tot beide onbekwaam, en bykans niet in staat tot zelfverdeediging. De laatstgemelde alleen, kunnen tot Koningen of Koninginnen gekoozen worden: en de Natuur heeft het dus verordend, dat zy, binnen weinig weeken, naa dat zy tot dien staat verheven zyn, uittrekken, en of een nieuw Koningryk oprigten, of naa 't verloop van een of twee dagen omkomen. De Termes Bellicosus of Oorlogvoerende Termes, is de 1, of grootste soortGa naar voetnoot(*), en best bekend aan de Kusten van Africa. Deeze Termites vervaardigen zeer groote gebouwen, van wel gemengde klei of aarde, met zo veel kunsts zamengesteld, dat wy niet kunnen zeggen of zy meer verdienen bewonderd te worden uit hoofde van de grootheid, dan ter oorzaake van de vastheid. Zy bouwen niet alleen grooter en keuriger Nesten maar zyn ook talryker, en doen oneindig meer kwaads aan het Menschdom, dan de andere soorten. Wanneer deeze Insecten op zulke dingen aanvallen, welke wy onbeschadigd wenschen te houden, zyn ze allerverderflykst: doch wanneer zy bezig zyn omgevallen boomen en andere stukken, die tot hinder en overlast verstrekken, te vernielen, mag men ze zeer nuttig agten. In dit opzigt hebben zy zeer veel gelykheids met de gemeene Vliegen, die doorgaans voor schadelyke, en ten minsten voor nutlooze schepzels aangezien worden; doch dit is zeker uit gebrek aan opmerking. 'Er zyn waarschynlyk in de geheele natuur geen dieren van meer aangelegenheids, en het zou niet zwaar vallen te bewyzen, dat wy het gemis van een of twee groote soorten van Viervoetige Dieren, veel min zouden gevoelen, dan van een of twee soorten deezer veragtlyk voorkomende Insecten. 't Is blykbaar voor allen, die waarneemingen doen, dat zy meer dan iets anders toebrengen, tot de spoedige ontbinding van rottende stoffe. Zy zyn zo noodzaaklyk in heete Gewesten, dat, zelfs in de open lugt, een dood dier of eenig ander rottend lichaam, geen twee minuuten op den grond kan leggen, of het is vervuld met Vliegen en derzelver Eitjes, die terstond een gedeelte opeeten, en de rest in verscheide rigtingen doorbooren, 't welk het geheel blootstelt aan een schielyker ontbinding. Even zo is het gesteld met de Termites. De schielyke groei in | |
[pagina 162]
| |
heete LugtstreekenGa naar voetnoot(*) waar van men zich geen denkbeeld kan vormen, uit iets in 't groeiend ryk onder kouder Lugtstreeken, wordt geëvenaard door eene even groote maate van verderf uit natuurlyke zo wel als toevallige oorzaaken. Het schynt duidelyk, dat, wanneer eenig ding tot zyn hoogsten trap van volmaaktheid gekomen is, de Schepper gewild heeft, dat het zo schielyk mogelyk geheel verdelgd worde, ten einde het gelaat der natuure, ras vercierd worde met nieuwe voortbrengzelen in den bloei der Lente, of de schoonheid des Zomers. Indien boomen, en zelfs bosschen voor een gedeelte vernield zyn door stormen of vuur, is het wonder op te merken, hoe veele Schepzels bezig zyn om de geheele ontslooping van het overgebleevene te verhaasten; doch, in de heete Lugtstreeken, zyn 'er geene zo bekwaam, of verrigten hunnen arbeid zo vaardig en volkomen, als deeze Insecten, die, in weinig weeken, groote boomen vernielen en wegvoeren, zonder 'er iets van over te laaten; dus de plaats zuiverende dat 'er andere gewassen kunnen groeijen, die welhaast alle openingen vullen: en op plaatzen, waar, twee of drie jaaren geleden, een volkryke Stad stondt, zal, indien de Inwoonders, gelyk dit dikwerf gebeurt, verkoozen hebben dezelve te verlaaten, een digt bosch gezien worden, en geen overblyfzel van een staak, of het hout moest geweest zyn van die soort, welke, ter oorzaake van de hardheid, Yzer-hout genaamd wordt. De Nesten van de Termites Bellicosi zyn zo talryk op het Banana Eiland, en de naby gelege vaste kust van Africa, dat men nauwlyks op eene opene plaats kan staan, of men ziet een deezer gebouwen binnen de vyftig schreeden: en dikwyls twee of drie digt by elkander. In zommige streeken by Senegal, geeft derzelver getal, grootte, en nabygelegenheid, daar aan het voorkomen van de gehugten der Inwoonderen, gelyk de Heer Adanson vermeldt. Deeze Gebouwen worden doorgaans Heuvels geheeten, naar derzelver uitwendig voorkomen, 't welk even eens is als dat van kleine Heuveltjes min of meer kegelvormig, en omtrent tien of twaalf voeten boven den grond verheeven: Zie nevensgaande Plaat. Fig. 1. Geheel dor blyven deeze Heuvels, tot zy zes of acht voe- | |
[pagina 163]
| |
ten hoog zyn; doch, met der tyd, begroeit de klei, waar uit zy bestaan, in deeze vrugtbaare lugtstreek. In het tweede en derde jaar is de Heuvel, als geen boom dezelve beschaduwt, met gras of andere planten bezet, en vertoont zich, in het drooge saisoen, wanneer de brandende Zonnestraalen het groen verdorren, als een groote Hooirook. Elk deezer Gebouwen bestaat uit twee onderscheide deelen, het Uitwendige en het Inwendige. Het uitwendige is een groot overtrekzel op de wyze van een koepel, dik en sterk genoeg om het inwendige te dekken voor de veranderingen van het weer, en de Bewoonders te beschermen tegen de aanvallen van hunne natuurlyke of toevallige vyanden. Het is, daarom, altoos veel sterker dan het inwendig gebouw, of het bewoonde gedeelte, wonder geregeld, verdeeld in een verbaazend aantal vertrekken, tot het verblyf voor den Koning en de Koningin, tot kweekplaatzen voor het talryke broedzel, of tot voorraadverzamel-plaatzen, die altoos wel voorzien zyn. Deeze Heuvels vertoonen zich eerst boven den grond, door eene kleine verhevenheid of twee, in de gedaante van Zuikerbrooden, één voet of iets meer hoog. Kort daar naa, op een' kleinen afstand, en terwyl de eerste in hoogte en grootte aanneemen, werpen zy andere op, en gaan hier mede voort; het getal vermeerderende, en ze aan het voetstuk verbreidende, tot hunne werken beneden bedekt zyn, met deeze toorentjes, welke zy steeds hooger op trekken, het hoogste en grootste in 't midden: door de tusschenruimten te vullen, maaken zy 'er als 't ware één koepel van. Ze zyn zeer vast en sterk gewerkt, en, wanneer, door derzelver zamenvoeging, het dak voltrokken is, waar toe de toorentjes als steigeringen dienen, neemen zy de tusschenstaande geheel weg, uitgenomen de toppen, (die te zamen het bovenste des koepels vormen,) en gebruiken de klei tot het vervaardigen van het binnenwerk, of tot het opregten van nieuwe toorentjes, om het werk nog hooger op te trekken; derwyze, dat, ongetwyfeld, een gedeelte der klei verscheide maalen gebezigd wordt, even als de paalen en planken, waar mede de metzelaars steigeren. Wanneer deeze Heuvels de volkomene hoogte bereikt hebben, kunnen ze zeer goed tot uitkykplaatzen dienen. Ik ben 'er met drie man te gelyk op een derzelver geweest: Zie Fig. 2. Wanneer wy tyding kregen, dat 'er een schip in 't gezigt was, liepen wy terstond na de eene of de andere Bugga of Bug heuvel, gelyk men ze noemt, en klommen 'er op tot | |
[pagina 164]
| |
beter gezigt; want, op den vlakken grond, kan men, ter oorzaake van het hoogstaande gewas, zelden ver zien. De inwendige gesteltenis deezer Heuvelen is deeze: Zie Fig. 3. Het Koninglyk vertrek, 't geen ik zo noem, dewyl de Koning en Koningin 'er in woonen: het is omtrent op gelyke hoogte met 's aardryks oppervlakte, en op even grooten afstand van alle zyden des gebouws, en recht onder den top des Heuvels: Zie Fig. 3. A. 't Zelve is aan alle kanten, boven en beneden, omringd, door andere Vertrekken, welke ik de Koninglyke Kamers zal noemen: in deeze vindt men alleen Arbeiders en Soldaaten, en kunnen tot geen ander einde dienen, dan om de Termites te huisvesten, die hun gemeenen Vader en Moeder oppassen; van deezer behoudenis hangt het geluk, en, volgens het berigt der Negeren, het bestaan zelfs der geheele Maatschappye af. Deeze Kamers vormen een kronkeligen doolhof, 't welk, één voet of meer over 't kruis, zich te weder zyde van het Koninglyk Vertrek uitstrekt. Hier beginnen de Kweek- en Voorraadverzamel-plaatzen, en, van elkanderen afgescheiden door kleine ledige vertrekjes en gaanderyen, die 'er rondsom loopen, of gemeenschap met elkander hebben, aan alle kanten tot het buitenste bekleedzel voortgaan, tot twee derde of drie vierde van de hoogte; laatende eene opene plaats in 't midden onder het verwelfzel: deeze heeft veel gelykheid met het geen in oude kerken het schip genoemd wordt: het is omringd door drie of vier groote boogen, zweemende na die van de Gothische bouw-orde, zomtyds twee of drie voeten hoog, voor aan de open plaats; doch vry schielyk afneemende na achteren, even als boogen in 't perspectief getekend, en ze verdwynen welhaast geheel in de ontelbaare kamertjes en kweekplaatzen. Alle deeze Kamertjes en Doorgangen, gewelfd zynde, ondersteunen elkander; en terwyl de binnenste breede boogen beletten, dat zy in 't middelpunt storten, en het plein open houden, steunt het buitenste gebouw ze aan den buiten kant. Naar evenredigheid zyn 'er weinig openingen in het groote plein: en ze schynen meerendeels alleen geschikt, om de koesterende warmte, welke het gewelfzel ontvangt, in de kweekplaatzen in te laaten. Het inwendig gebouw, of de verzameling van Kweekplaatzen en Vertrekken, enz. heeft een platagtig dak, zonder eenige opening: dit houdt de Vertrekken beneden droog, in gevalle door eenig ongeluk de Koepel beschadigd wierd en doorlekte: het is nooit volkomen vlak en gelyk; dewylde | |
[pagina 165]
| |
Insecten altoos bezig zyn om 'er meer Kamertjes by te voegen: zo dat de afdeelingen of kolommen, tusschen de aanstaande gewelfde Vertrekken, zeer gelyken naar de uitstekken op de voorgevels van eenige oude Gebouwen, en onze byzondere opmerking verdienen, als een bewys opleverende, dat de Insecten doorgaans de boogen voortwerkende maaken, en niet, gelyk ik lang gedagt had, uithoolende: Zie Fig. 3. B. Het plein heeft ook een vlakken vloer, welke over het Koninglyk Vertrek heen ligt, doch zomtyds vry hoog daar boven, met Kweek- en Voorraad-verzamelplaatzen tusschen beiden: Zie Fig. 3. C. Deeze is waterdigt, en geschikt, voor zo verre ik kan gissen, om het water af te leiden, indien het in 't Gebouw kwam, na de onderaardsche doortochten, die, onder de laagste vertrekken des Heuvels, in verscheide rigtingen loopen, en van eene verbaazende grootte zyn. Ik heb 'er een gemeeten, volkomen rolrond van gedaante, en dertien duimen over 't kruis wyd: Zie Fig. 3. D. Deeze onderaardsche Doorgangen, of Gaanderyen, zyn zeer dik bestreeken met dezelfde soort van klei, als de Heuvel uit bestaat, en gaan aan den binnen kant van het buitenste bekleedzel kringswyze op; zich rondsom het geheele Gebouw tot in den top slingerende, snyden zy elkander op onderscheide hoogten, onmiddelyk op verscheide plaatzen in 't gewelf uitkomende, en in het binnenste van het Gebouw, of daar mede, als ook met de andere toorentjes, gemeenschap hebbende, door andere gaanderyen van onderscheide wydte, of rond, of ovaal. Allerwegen in deeze groote gaanderyen vindt men kleinder, na de onderscheide deelen des Gebouws strekkende. Onder den grond zyn 'er veele, die na beneden daalen, met een langzaam afhellende schuinte, drie of vier voet diep in het steengruis, waar van de Werk-Termites de fynste deeltjes uitkiezen, die, met hun bek tot een kalk gemaakt, vaste klei of steen wordt, waar uit hunne hoogten en alle hunne gebouwen, uitgenomen de Kweekplaatzen, bestaan. Andere gaanderyen loopen op- en zydwaarts allerwegen heen, en tot op een grooten afstand onder den grond: want, indien gy alle de Nesten, drie honderd voeten van uwe wooning af, uitrooit, zullen de bewoonders van die verder af ongemoeid gelaaten worden zich van hunne onderaardsche gangen bedienen, om uwe goederen te beschadigen, indien gy geene groote voorzorge daar tegen aanwendt. Het schynt noodig, dat deeze gaanderyen onder de Heuvels zo groot zyn: dewyl zy voor alle de Arbeiders en Sol- | |
[pagina 166]
| |
daaten ten weg strekken, als zy gaan en keeren om eenig werk te verrigten, klei, hout, water of voorraad aan te brengen: zy zyn wonder wel geschikt tot de bedoelde einden, door de kringswyze schuinte aan dezelve gegeeven: want, waren zy rechtstandig, de Arbeiders zouden niet in staat zyn, om hunnen arbeid met zo veel gemaks te verrigten: vermids zy zeer bezwaarlyk rechtstandig opklimmen, en de Soldaaten het bykans geheel niet kunnen doen. 't Is, te deezer oorzaake, dat 'er zomtyds een weg, als een rand, gemaakt is aan de rechtstandige zyde van eenig gedeelte des Gebouws binnen den Heuvel, plat aan de oppervlakte, en een half duim wyd, langzaam als een trap opklimmende, of gelyk die wegen, welke uitgehouwen worden aan den kant van anders onbeklimbaare bergen: door dit middel, en andere dergelyke schikkingen, gaan zy, met groot gemak, na elk binnenste gedeelte. Dit is waarschynlyk de rede, dat zy eene soort van brug vervaardigen met ééne groote boog, welke beantwoordt aan het zelfde einde als een reeks van trappen van de vloer des pleins, na eenige opening aan de zyde van een der kolommen, die de groote boogen onderschraagen: dit verkort zeer veel den afstand, voor de Arbeiders, die eitjes moeten brengen uit het Koninglyk Vertrek, na een der bovenste Kweekplaatzen, die, in zommige Heuvels, vier of vyf, ja meer voeten, in een rechte lyn gerekend, zouden moeten gedraagen worden, was het noodig door alle de kronkelende paden te gaan, die na de binnenste kamers en vertrekken loopen. Ik heb een stuk van zulk een brug, een half duim breed, een vierde van een duim dik, en tien duimen lang, maakende de zyde van een elliptische welgeëvenredigde boog; weshalven het te verwonderen is, dat dezelve niet viel of brak door eige zwaarte, eer ze die gehegt kreegen aan de boven zyde des koloms: beneden was deeze boog onderstut door eene kleine: de boven kant was in de geheele langte hol: 't zy zulks voorbedagtlyk gemaakt was, ten einde de Termites te veiliger daar over konden trekken, 't zy, 't geen niet onwaarschynlyk is, het veelvuldig gebruik deeze holligheid veroorzaakt hadt: Zie Fig. 3. E. Mr. smeathman beschryft, vervolgens, eenige mindere Gebouwen, door andere soorten van Termites vervaardigd; dan niets byzonder opmerkenswaardigs ontmoeten wy, eer hy komt tot de Termites Arborum of Boom-Termites. De Nesten van deeze zyn doorgaans klootrond of langwerpig | |
[pagina 167]
| |
rond, op boomen gebouwd, rondsom een tak op de hoogte van zeventig of tachtig voeten: Zie Fig. 4. De kleur deezer Nesten is zwart, van hier, en ter oorzaake van de gedaante, worden ze door onze vroegste Schryvers over de Caribdische EilandenGa naar voetnoot(*) Neger-hoofden, en by de Franschen, Tetérs des Negres geheeten. Zy bestaan uit kleine stukjes hout, en verscheide gommen en boomsappen, door deeze vlytige Diertjes tot een pap gemaakt. In dezelve zyn ontelbaare kleine huisjes van zeer verschillende en onregelmaatige gedaanten, die niets zeldzaams opleveren dan de ontelbaare menigte van Inwoonderen, jong en oud, waar van zy, ten allen tyde, krielen: men zoekt ze, om tot voedzel te verstrekken aan jong gevogelte, en byzonder aan jonge Kalkoenen. Deeze Nesten zyn zeer vast van zamenstelling, en zo hegt aan de takken vastgemaakt, dat ze 'er niet van af kunnen gekreegen worden, dan met ze in stukken te slaan, of den tak af te zaagen: en zy kunnen, zo lang de boom zelve, een storm verduuren. Niet zelden maaken deeze Boom-Termites hun nest, binnen de daken of andere deelen der Huizen, waar aan zy groote schade toebrengen, als zy niet geheel en al uitgerooid worden. - De groote soort, egter, is niet alleen vernielender, doch men kan 'er bezwaarlyker tegen op de hoede weezen: dewyl zy voornaamlyk onder den grond van daan komen, gaande beneden de grondslagen der gebouwen, verscheide voeten onder de oppervlakte; weder boven komende by de vloeren, of indringende in de posten, die de zyden der huizen uitmaaken, booren 'er geheel door heen, den draad van 't hout volgende, tot den top, of hier en daar zydgaten maakende, onder het voortwerken. Terwyl eenigen de stylen doorknaagen, klimmen anderen hooger op, en bereiken een spant van het dak. Indien zy by het riet komen, 't welk hun een geliefd voedzel schynt te weezen, brengen zy schielyk natte klei aan, en vervaardigen hunne gaanderyen door het dak, in verscheide rigtingen, zo lang het hun onderhoud verschaft: zomtyds eeten zy de palmboom bladerentakken, van welke het zamengesteld is, als mede de koorden van planten gemaakt, strekkende om de onderscheide deelen van het dak vast te binden, en aan de stylen, welke het onderschraagen, te hegten. Dus weeten zy, binnen kort, een huis te bederven door de zamenhegtende deelen | |
[pagina 168]
| |
te verzwakken, en aan verrotting bloot te stellen. De doorgeknaagde stylen zyn zo vol gaten als de dubbeling aan de scheepshuid door de wormen geknaagd, de vezel- en kwastagtige deelen, worden, als de hardste, langst overgelaatenGa naar voetnoot(*). Zomtyds vinden zy, in het voortzetten van hun arbeid, dat de styl iets te draagen heeft, en dan, indien dezelve een gevoeglyken weg tot het dak baant, of zelfs een hout, is hun aangenaam, brengen zy hun kalk aan, en vullen alle of de meeste holligheden, laatende de noodzaaklyke wegen open, en zo ras zy het hout wegknaagen, vullen zy de ledige plaats met die stoffe: dit werken zy vaster dan menschen handen zouden kunnen doen. Wanneer een Huis afgebrooken wordt, om te zien of eenige der stylen weder gebruikt kunnen worden, vindt men die van 't zagtste soort van hout, dikwyls bykans tot op het buitenste gedeelte na doorgeknaagd, en geheel, of voor een groot gedeelte, van hout in klei hervormd, zo vast en hard als verscheide soort- | |
[pagina 169]
| |
ten van steen, tot bouwen in Engeland gebezigd. Even eens gaan de Termites Bellicosi te werk, als zy in kisten of kasten komen, waar in kleederen of andere goederen zyn opgeslooten, indien de zwaarte boven groot is, of zy voor onraad dugten, en tyd hebben, maaken zy 'er gaanderyen toe, en vullen een groot gedeelte met klei. De Boom-Termites, in een kas geraakende, vervaardigen 'er menigmaal een nest, en vernielen, eens in 't bezit zynde, alles op hun gemak. Dit lot onderging het kasje van myn zamengesteld Microscoop. Het was van mahognie hout, ik had het gelaaten in het pakhuis van den Gouverneur campbell van Tabago, voor eenige maanden, dat ik een reisje deedt na de Eilanden beneden den Wind. By myne wederkomst vond ik, dat deeze Insecten veel kwaads gedaan hadden in het pakhuis, en onder anderen bezit genomen van het Microscoop, en alles daar van opgevreeten, uitgenomen het Glas, het Metaal en het plankje, waar op de standerd is vastgemaakt met de laadjes daar onder, en 't geen 'er ingeslooten was. De celletjes waren gebouwd rondsom de buis en den standerd, en aan alle zyden vastgemaakt. Alle de glaazen, die overdekt waren met de houten zelfstandigheid hunner nesten, behielden eene smeerigheid van eenen gomagtigen aart, welke 'er niet gemaklyk afging: het bruineerzel van het koperwerk, was geheel bedorven. Eene andere party van Termites was gevallen op de duigen van een vat Madera-Wyn, en hadt het zo doorknaagd dat het bykans was leedig geloopen. Indien de Termites Bellicosi zo lang een tyd in het ongestoord bezit van dit pakhuis geweest waren, zy zouden geen twintig ponden gewigts van hout des geheelen gebouws, en het houtwerk in 't zelve overgelaaten hebben. Deeze Insecten zyn niet min vaardig in het vernielen van de planken, beschotten en ander houtwerk, eens Gebouws, dan van het huis zelve. Zy booren altoos voort in allerlei rigtingen, en gaan zomtyds van den eenen styl in den naastbystaanden over, doch altoos vernielen zy de zagtste deelen eerst, en vinden byzonder smaak in dennen en vuuren planken, welke zy uithoolen, en met zonderlinge vaardigheid en list wegvoeren: want, uitgenomen dat 'er op een plank een boek of iets anders staat, 't welk deeze Insecten behaagt, zullen zy de oppervlakte niet doorvreeten, maar kunstig geheel houden, en alles van binnen wegneemen, behalven eenige weinige vezels, die de twee zyden even aan elkander houden, zodanig dat een stuk houts van een duim | |
[pagina 170]
| |
dik, 't welk volkomen en vast aan 't oog voorkomt, niet veel zwaarder zal wegen dan twee stukken bordpapier, van dezelfde grootte, indien deeze Insecten eenigen tyd daar in gehuisvest hebben. Met één woord, de Termites zyn zo listig in hunne aanvallen, dat men 'er niet te zeer tegen op de hoede kan weezen. Zomtyds zullen zy hun werk, byzonder in nieuwe huizen, by de vloer aanvangen, en als gy dat stoort, en vuur op de plaats aansteekt, het, den volgenden nagt, op eene andere plaats, hervatten: en booren zy vroeg in den avond door, in een kist, zy hebben 's morgens alles vernield. Te deezer oorzaake, zetten wy onze kisten en koffers op steenen, zo dat de bodems eenige duimen boven den grond verheven zyn. Wanneer de Termites Boomen en Takken, in de open lugt staande, aantasten, veranderen zy, by wylen, hunne handelwyze. Indien een boomstaak, aan een heining geplaatst, geen wortel heeft noch groeit, is het hun werk deezen te vernielen. Is de bast rondsom gezond, zy kruipen van onderen in, en eeten alles, behalven de bast, op; maar kunnen zy op deeze niet vertrouwen, dan overdekken zy den geheelen staak met hun kalk, welke 'er dan uitziet, als of hy in dikken modder gestooken heeft, die 'er aan gedroogd is. Onder dit bekleedzel werken zy voort, laatende niets meer van den staak en de bast over dan even genoeg is, om dien overeinde te houden, en dikwyls niets in 't allerminste, zo dat, op een klein tikje, met een wandelstok, de geheele staak, schoon schynbaar zo dik als een arm, en vyf of zes voeten lang, zyne gedaante verliest, en aan gruis voor de voeten nedervalt. - Een grooten boom, die door ouderdom omgevallen, of anders nedergeveld is, beginnen zy doorgaans aan de zyde naast den grond, en eeten op hun gemak alles van binnen weg, zonder de moeite te neemen, het aan den buitenkant te overdekken, of de opening, in het hout gemaakt, aan te vullen, als bewust dat dit overtollige arbeid zou weezen. Deeze uitgeholde boomen hebben my twee of drie keeren bedroogen, ik meende 'er op te stappen, doch viel, daar zy te eenemaal instorten, voor over. - Zomtyds, doch zelden, tasten zy nog leevende Boomen aan, doch niet, naar ik het begryp, eer 'er tekenen van versterving zich aan den wortel opdoen, dewyl het blykbaar is, dat deeze Insecten in den rang der weezens, door de Natuur, bestemd zyn, om de ontbinding van | |
[pagina 171]
| |
zulke boomen en gewassen, die hunne rypheid gekreegen hebben, te verhaasten: dewyl zy anderzins, door een langzaam verval, alleen zouden dienen om nutloos de aarde te bezwaaren. Aan dit oogmerk voldoen zy zo volkomen, dat niets verganglyks hun ontkomt, en 't is bykans onmogelyk, iets doorboorbaar op den grond te laaten, en het eenigen tyd te behouden: want het vreemdste is, werp het heen waar gy wilt, zy zullen het vóór den volgenden morgen vinden, en de vernieling is kort op handen.
(Het Vervolg hier na.) |
|