niet bidden, en geen Leeraar kan zich zodanig mynen staat verbeelden, dat hy zo boetvaardig, zo ootmoedig, zo als een doemeling bidden kan. - Gedoemd ben ik, en ik ben het met regt door den waereldlyken Regter, - en verdoemd zal ik misschien zyn...’ - Hier grypt de wanhoop het elendig schepzel aan. - Oogen vol vertwyfeling, half bedekt door het overhangend hair - een weinig geöpende mond, die even de beweeging van de op elkander knarssende tanden laat aanschouwen. - Nu schynt de onderlip te verdwynen, en de bovenste ry tanden byt verwoede wonden, terwyl de kleur van zyn gelaad, nu rood dan bleek, geene vaste plaats houdt. - Arme Lyder! hoe sluit gy uwe vuisten toe - gy kunt u zelven niet verwinnen. Al wringt gy uwe handen, - gy kunt uw hart de beschuldigende doemenissen van een ontwaakt geweeten niet ontwringen. - Nog eens vervalt hy, in de eislykste woede; maar een traanenvloed, een vertroostende traanenvloed, barst uit zyne oogen; zo gaat een zwaare regen de nog zwaardere donderbui vooruit. - Laaten wy dit houden voor traanen van berouw, schoon veelligt het uitwerkzel van onmagtige woede. - Volgt niet uwe verbeelding den misdaadigen op de strafplaatze! Wy allen zyn zondaars. - Wy allen hebben, meer of min, de Goddelyke wetten geschonden, en waardoor, myne Vrienden! waardoor: meestentyds door onbezonnenheid, door onbedagte overyling. Ziet hier uw Medeschepzel, uwen Medemensch, uwen Broeder. Hy heeft gezondigd - hy heeft door overyling gezondigd - en dit zal hem het leeven kosten! - Hebben wy, misschien, in ons hart, den zetel toch der zedelykheid van onze daaden, hebben wy misschien niet erger, ten minsten zo zwaar, gezondigd, veelligt in een ander soort; en hy moet sterven op een schavot. - Zouden wy, in zyne omstandigheden, zo veel beter, zo veel anders, gedaan hebben? - Wy, in zyne betrekkingen, zouden ook eenen moord gepleegd hebben! - Beeft myne Vrienden! De dood gaapt voor uwen schuldigen Broeder. - Ziet het slagtoffer knielen voor
den troon der Regtvaardigheid, - ziet dien angst, dat bleek gelaat. - De Regtvaardigheid reikt het zwaard den Regter, en de Regter thans hetzelve zynen dienaar toe. Deeze blinddoek dekt hem de oogen, en deeze schemering voorspelt hem den naderenden nacht des doods. Hy vouwt zyne handen te zamen, en heft ze trillende ten hoogen Hemel. Eene doodelyke stilte - slechts afgebro-