Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 115]
| |
Over het geeven van airs.De goede smaak, of de smaak van 't schoone, wordt niet ten onregte verdeeld in eenen verlichten en eenen ingewikkelden smaak, of eenen smaak by navolging. ‘De verlichte smaak, zegt een SchryverGa naar voetnoot(*), is zulk een, van den welken men reden weet te geeven. Zodanig is die van zulke menschen, die, door de beoeffening van het verstand, hunnen smaak verkreegen hebben; zy weeten te zeggen, waarom zy eene zaak fraai of lelyk vinden. Dit is de verlichte smaak. De smaak by navolging, of de ingewikkelde smaak, wordt alleen verkregen door het geduurig zien van fraaije dingen. Een mensch, hoe weinig smaaks hy ook hebbe, welke daaglyks schoone voorwerpen ziet, die hoort pryzen en bewonderen, gewent zig aan zodanige voorwerpen, en hegt aan het denkbeeld van dezelven dat van schoonheid. Wanneer hy dan diergelyke voorwerpen ontmoet, erkent hy die voor schoon, en schikt zig in zyne keuze naar dat oordeel. Andere voorwerpen, welken afwyken van dat blindlings verkregen denkbeeld van schoonheid, komen hem lelyk voor. Zyn oordeel of zyn smaak rust dan op het gezag van anderen, even als het geloof van 't gemeen op het gezag zyner geestlyken rust. Hy bezit dan eenen blinden, eenen ingewikkelden smaak, eenen smaak by navolging. Dit nu is het geval van het grootste gedeelte der menschen van de groote Wereld. Van de jeugd af aan opgebragt in het midden der pragt en weelde, hebben zy genoegzaam niets gezien, dan het geen kostbaar en uitgezogt is. Konstenaars van den besten smaak hebben tot hunnen dienst alle hunne vermogens aangewend, en hunne gewrogten hebben in derzelver bezitters eenen blinden ingewikkelden smaak geformeerd. Geen wonder dan, dat zulke lieden eenen zekeren smaak bezitten, en, in de verkiezing van hunne kleederen, huisraad, rytuigen, in 't toerusten hunner maaltyden, 't inrigten hunner huishoudingen, toonen smaak te bezitten.’ Byna op dezelfde wyze, hebben de lieden van de groote wereld eenen zekeren smaak, omtrent het waare schoone in de weetenschappen, en in het zeedlyke, verkreegen. Men | |
[pagina 116]
| |
vindt aan de hoven, en in de kringen van den eersten rang, juist niet veel eene schoolsche en diepzinnige geleerdheid; men vindt 'er egter zekere oppervlakkige kundigheden, die, door den daaglykschen omgang, volmaakt, verfynd, opgescherpt, zelfs nu en dan door de verkeering met dezen en geenen geleerden, die, van tyd tot tyd, door zynen staat, uit de eenzaamheid zyner boekery, aan het hof of in de groote wereld geroepen wordt, uitgebreid en verder volmaakt, het oordeel zelf volmaaken, verfynen, opscherpen. ‘Onderwezen,’ zegt de onderzoekerGa naar voetnoot(*), spreekende van den verwarden of ingewikkelden smaak van de lieden der groote Wereld: ‘Onderwezen in eenige weetenschappen, hebben zy van hunne meesters de fraaiste werken te leezen gekregen; en door die dikwyls te leezen, hebben zy zig de denkbeelden, de wyze van uitdrukken, alle de fraaiheden van die Schryvers, eigen gemaakt.’ Waarlyk, men vindt in de groote Wereld juist geene grootere natuurlyke vermogens dan onder de burgers; maar de verstanden zyn daar meer beschaafd, meer verfynd, en hebben zig meer verrykt met de gedagten van fraaije geesten, die hunne denkbeelden daar, of in persoon hebben medegedeeld, ‘of die, in hunne schriften, aan dit soort van menschen, te leezen aangeboden.’ Het valt gemaklyk, den Man of de Vrouw van de Wereld, den Hoveling of de Staatjuffer, van andere menschen te onderkennen. In hunne kleeding straalt iets deftigs, iets bevalligs, door, het welk den middelweg houdt tusschen den buitenspoorigen opschik van den petit-maitre of de coquette, en de al te styve puntigheid des kostbaaren borgers. In hunne houding ontdekt men eene edele deftigheid, die te gelyk met eene ongedwongene losheid gepaard gaat. Incessu patuit Dea, is een fyn gezegde van virgilius, ten opzigte van Venus. Men kon uit haaren gang zien, dat zy eene Godin was. Men kan uit zynen of haaren gang zien, dat deze Man of deze Vrouw tot de groote Wereld behoort. In den omgang blinkt het nog meer uit. Het geen men wereld en manieren noemt, is het eigenlyk, wat den man van de Wereld, byzonder den hoveling, karakterizeert. Hy drukt zig juist, bevallig, verpligtend, uit: en zonder dikwyls in de daad meer verstands, meer kundigheids, meer geests, te bezitten, dan een ander, heeft hy egter geleerd, zo te spreeken, dat men | |
[pagina 117]
| |
zeggen zoude, dat hy van dat alles meer bezat dan anderen. De waare beschaafdheid, bestaande in de konst van op de bevalligste wyze verpligtend te wezen, wordt niet ligt elders anders dan in de groote wereld, maar inzonderheid aan de hoven, geleerd. De Burger kan beleefd, en door zyn goed hert, 't welk met reden by hem vermoed mag worden, opregter dan aan het hof of in de eerste kringen te wezen, op het sterkst verpligtend zyn; maar, in weerwil van alles wat de goede man doet, ontbreekt 'er aan zyne beleefdheid iets, 't welk 'er de bevalligheid van vergrooten zoude: zyne beleefdheid wordt dikwyls door haare al te groote dringendheid lastig. Wereld en manieren te hebben is zekerlyk geen vereischte om een eerlyk man te zyn; maar het is een vereischte om een beschaafd man te weezen: en, hoe zeer wy het afkeuren, wanneer men deze volmaaktheid als het voornaamste doelwit eener goede opvoeding beschouwt, is het egter in ons oog zeker, dat de opvoeding van lieden van rang niet volkomen is, wanneer men verzuimd heeft, hun wereld en manieren te geeven. Maar, is de omgang in de groote Wereld zo kiesch, zo fyn; de taal, welke daar gesproken wordt, moet ook kiesch en fyn zyn; en, niet alleen de denkbeelden duidlyk, kragtig en juist uitdrukken, maar ook die nuances, om zo te spreeken, die overgangen van het eene denkbeeld tot het andere, die tusschendenkbeelden, welken een ongeoeffend, ongescherpt, schoon anders misschien natuurlyk goed verstand, zo ligt ontsnappen, weeten aan te wyzen en te doen gevoelen. Ook is dit aan de taale der groote Wereld eigen. Niet alleen is zy in haare uitspraak kiesch, het meest overeenkomstig met de regels, waar naar de beste vernuften de taal schryven; en, om het in 't voorbygaan aan te merken, die lieden welken in hunne uitspraak de plaats hunner geboorte wat sterk doen kennen, toonen, dat zy meer met het gemeen, dan met beschaafde lieden, verkeerd hebben. Niet alleen, zeggen wy, is de taal der groote Wereld kiesch in haare uitspraak, zy is ook ryk in woorden en spreekwyzen, welken de fyne gevoelens van het hart, de fyne overgangen der denkbeelden, te kennen geeven; gevoelens en overgangen, die door zo fyn niet opgebragte lieden, naauwlyks of geheel niet, bespeurd worden. Dit is de oorzaak, dat onze Nederduitsche taal, die zekerlyk niet dan van onkundigen veragt wordt, nogthans | |
[pagina 118]
| |
zo veele oorspronglyke woorden mist, die in eene fyne en hoofsche verkeering, na het zo zeer verfynen der gevoelens en denkbeelden aldaar, onontbeerlyk zyn; en dat wel byzonderlyk ten opzigte van alle de fyne aandoeningen in de liefde en haare trappen. Om die reden hebben wy daar toe woorden en spreekwyzen van de Franschen ontleend; die wy niet volkomen zonder omschryvingen in onze taal overbrengen kunnen. Het Fransch is, zo als men weet, de taal van alle de hoven van Europa; het is ook de taal, waar in de meeste vreemden met malkanderen verkeeren, en die, vooral in ons land, onder lieden van de groote Wereld, en op onze beschaafdste gezelschappen, het meest gesproken wordt. Het is dan natuurlyk, dat die taal byzondere uitdrukkingen voor denkbeelden heeft, welken men buiten dien kring in 't geheel niet, of niet dan zeer duister en verward, ontfangt; en dat die uitdrukkingen, of in geene andere taal zonder omschryving overgebragt kunnen worden, of, zo lang tot dat men aan haare vertaaling gewend ware, onverstaanbaar zyn zouden. Het Fransche zeggen, Se donner des airs, behoort onder die uitdrukkingen, welken niet in onze taal over te brengen zyn, en nogthans dikwyls in de groote Wereld voorkomen. Onze taalkundigen, onze opvolgers van kiliaan, ten kate, huidecoper, zullen my een groot vermaak doen, indien zy my die spreekwyze, zonder omschryving, verduitschen. Voor my, ik zie 'er geen' kans toe; want een ieder gevoelt, zo wel als ik, dat zig airs te geeven geene vertaaling is. De vraag blyft altyd, wat wil het woordtje airs zeggen? Niemand, denk ik, zal het lugtjes of lugten vertaalen; en deed hy het, zo mogt hy 'er wel byvoegen, dat wil zeggen, airs. Ondertusschen verstaan onze elegante Heeren en Dames dit zeggen zeer wel; het menigvuldige klaagen over dezen en geenen, die zig airs geeft, moet hun den zin dezer uitdrukking volmaakt hebben leeren begrypen. Eigenlyk is, want ik denk, dat 'er misschien, onder myne leezers, de een of de ander wezen zal, die niet tot de kringen, waar men zig airs geeft, behoort, en dus deeze uitdrukking niet verstaat, waarom het dienstig zal zyn, hun dezelve verstaanbaar te maaken; eigenlyk dan, is zig airs te geeven in zyne houding, in zyne woorden, in zekere daaden, of zelfs in zyn gantsche gedrag, te toonen, dat men zig verbeeldt, zekere voordeelen te bezitten boven anderen, waarom men zig ook in ze- | |
[pagina 119]
| |
ker opzigt boven anderen agt. Dit kan op zo veelerhande wyzen geschieden, dat 'er geen einde aan zou wezen, indien wy die allen wilden opnoemen. Een voorbeeld of twee dient egter tot opheldering der zaak bygebragt te worden. Daar zyn menschen, die, in gezelschap van lieden, wien het niet veel gebeurd is, aan Hoven, of met Prinssen en Ambassadeurs, te verkeeren, geduurig spreeken van het geen zy al aan het hof gezien, of van zulk' en zulk' een' Ambassadeur gehoord hebben. Wanneer dit nu meer dan eens en zonder noodzaaklykheid geschiedt, maakt men 'er uit op, dat zulke menschen zeer veel ophebben met de genotene eer; dat het hun streelt daar aan te denken, en anderen te doen weeten, dat zy zo aanzienlyke Personadiën zyn, en met de Grooten verkeeren. Onder lieden, welken die zelfde eer genooten hebben, is dit zeer geoorloofd; omdat men dan niet verondersteld kan worden, met zulke vertellingen te bedoelen, zig boven de anderen te verheffen; maar in een gezelschap, waar van weinigen ooit de eer gehad hebben van gemeenzaam met Gezanten en Vorsten te hebben verkeerd, alle oogenblik, te passe of te onpasse, te praaten, van by Ambassadeurs, met Prinssen, Generaals, Ministers te dineeren, te soupeeren, party te maaken, te dansen, beklapt zeer duidlyk, dat men zig, om die genotene eer, als iets grooters dan het gezelschap wil doen beschouwen, en zig in zynen geest boven de anderen verheft. Zo is het ook, als men geduurig praat van zyne Equipages, Domestiques, zynen Kok, zyne Repas, en dergelyken, in byzyn van menschen, die dat alles zo niet hebben. Zo kan men zig ook in zyne houding airs geeven, wanneer men, 't zy in 't spreeken, 't zy in 't groeten, in het draayen der oogen, de trekken van 't aangezigt enz., zig als eene zekere meerderheid aanmatigt; en zelfs kan het airs geeven in de verpligtendste uitdrukkingen, zelfs in wezenlyke weldaaden, insluipen, door die te vergezellen met eene houding, welke zo veel te kennen geeft, als ik beloof u myne bescherming. In hun gedrag geeven zig veelen airs, door zig op gezelschappen te laaten wagten; niemant, dan alleen zekere menschen, aan te spreeken; sommige gezelschappen in 't geheel niet te willen bezoeken, alleen maar om te schynen van eenen byzonderen of zeer kieschen smaak te zyn. Ik ken 'er zelfs, die voorbedagtlyk vergeeten, zig op gezelschappen, waar zy hun woord gegeeven hebben, te laaten vinden, alleen maar om te doen denken, dat zy zo veele gezelschappen hebben, van 'er in te verwarren; of dat een | |
[pagina 120]
| |
gezelschap eene zo geringe kleinigheid is, dat het hunne aandagt niet eens vestigen kan. Ik ken 'er, die étourdi willen schynen, alleen om zig airs te geeven: en étourdi is, op eene beschaafde manier, gezegd, wild, woest, onbedagt. Het geeven van airs gaat gemeenlyk met eene uiterlyke beleefdheid, zomtyds zelfs met beschaafdheid, gepaard; indien het dat met doet, wordt het meer dan louter airs geeven, het wordt eene eigenlyk gezegde onbeleefdheid. Zo lang nog die kleine voortrekkingen, welken men zigzelven op eene behendige wyze weet te geeven, vergezeld gaan van die oplettendheid, welke anderen lieden van rang toekomt, worden zy nog al door de vingeren gezien, ten minsten, zo zy al dezen en geenen aanstoot geeven, gelyk natuurlyker wyze moet geschieden, kan men 'er zo ligt geene gelegenheid uit neemen, van zig openlyk over zulke menschen te beklaagen. Maar wordt die oplettendheid verwaarloosd, verzuimt men anderen te geeven, het geen zy denken dat hun toekomt, zo wordt men openlyk voor onbeleefd en hoogmoedig verklaard. Het geeven van airs is een onmiddelyk gevolg van den hoogmoed, en een duidlyk blyk van een verwaand hart. Gemeenlyk is het de uitwerking van eenen hoogmoed, die zig op kleinigheden grondt; men verhovaardigt zig, om dat men iets meent te hebben, dat veele anderen missen, al is het nog zo gering. Jonge lieden, die eerst in de Wereld verschynen, en het geluk hebben, van daar in eenigen opgang te maaken, zyn het meest genegen, zig airs te geeven. Geen wonder, de overgang van den staat van Kind tot dien van Heer, of Juffrouw, heeft iets zo treffends, vertoont zulk een onderscheid, dat het niet wel missen kan, van jonge herssenen merklyk te bedwelmen. De kennis der Wereld, een ervaren oordeel, dat geleerd heeft, hoe ydel de meeste dingen, en hoe klein de meest in 't oog schitterende grootheden zyn, verstrekt tot het beste en veiligste behoedmiddel tegen de verbeeldingen der eigenliefde, wanneer die niet dan kleinigheden ten voorwerp hebben. Maar ydele slegthoofden, die geene wezenlyke verdiensten kennen of bezitten, wenschen, omdat zy menschen zyn, en gevolglyk moeten begeeren iets groots te wezen, dat het geen zy zyn, en hebben, iets groots zy, en daar voor gehouden moet worden. Zy willen dan hunne kinderagtige verdiensten en voordeelen ten toon sprei- | |
[pagina 121]
| |
den, de oogen der menschen op zig vestigen, en hen doen gelooven, dat zy weezenlyk iets groots zyn. Veelen geeven zig airs alleen maar om de zulken, met de welken zy eerst beginnen te verkeeren, te doen gelooven, dat zy gewend zyn, met eene byzondere oplettendheid behandeld te worden, en hen dus in de gedagte te brengen, dat zy wezenlyk menschen van eenen zeer onderscheidenen rang zyn. Dit gaat dikwyls zeer wel op plaatsen, waar men onbekend is. En ik heb opgemerkt, dat, hoe belachlyk ik het geeven van airs ook moge vinden, men onder sommige menschen, in zekere omstandigheden, zig meer aanmaatigen moet, dan men zelf begeeren zou; dewyl men anders met veragting wordt aangezien. Wanneer men al te nederig, al te inschiklyk, al te dienstvaardig is, wordt dat dikwyls aan gebrek van wereldkennis toegeschreeven, als ware men zo vereerd met het gezelschap, waar in men is, dat men niet weete, hoe men persoonen van zulk eenen rang zyne onderdaanigheid genoeg betoonen zal. Maar dit bewaaren van onze eigene agtbaarheid moet ook niet te ver gedreeven worden: men moet noch de beleefdheid in vleijery en laagheid, noch het bewaaren van onze agtbaarheid in trotsheid, doen ontaarten. Het gewoone uitwerksel van zig hoogmoedig te betoonen, is ook dat van zig airs te geeven, en zig daardoor belachlyk en gehaat te maaken. Zelfs maakt men zig gemeenlyk nog belachlyker door het geeven van airs, dan door den hoogmoed zelven, wanneer zig de hoogmoed ten minsten op zulke dingen grondt, die, 't zy dan met, 't zy zonder, reden, in de oogen der menschen voor iets groots gehouden worden, als Geboorte, Rykdommen, Ampten, Schoonheid, Geleerdheid. In zulke gevallen bespeurt men ten minsten eenige overeenkomst tusschen de verbeelding der menschen omtrent zig zelven en hunnen wezenlyken staat. Hunne verbeelding heeft dan dat belachlyke niet, het geen men meent te bespeuren in het gedrag van menschen, die wezenlyk niets groots hebben, maar zig airs geeven op kleinigheden, welken dikwyls zelven niet eens voordeelen zyn. Een nufje, pas der poppenkast onttrokken, dat zig airs geeft, om dat zy tot een zeker gezelschap toegelaaten, en uit den staat van kleuter tot dien van Juffrouw overgegaan is, maakt zig belachlyk; om dat het geen, waar op zy zig verheft, iets is, dat allen meisjes van haaren rang, even zo wel als haar, te wagten staat of gebeurd is, gevolglyk niets byzonders. Zo is het ook, wanneer zy zig veel in- | |
[pagina 122]
| |
beeldt op het overgaan van een gezelschap in een ander, dat in haar oog van eenige hoogere waardigheid is; een onderscheid dikwyls zo gering, dat 'er naauwlyks eenige overeenkomst te bespeuren is tusschen haare verbeelding en de verandering, waar op zig die verbeelding grondt. Maar, behalven dat men zig belachlyk maakt door zig airs te geeven, haalt men 'er zig ook, gelyk we aangeduid hebben, den haat der menschen door op den hals. Niemant kan dulden, dat een ander zig boven hem wil verheffen; wanneer hy zelf niet overtuigd is, dat, uit hoofde van Ouderdom, of Verdienste, of Geboorte, of Vermogen, of Ampten en Aanzien, zulk een persoon in de rangen der Maatschappy hooger moet geplaatst worden. Wat dan eindelyk, wanneer menschen, die, schoon misschien vol van het geen de Franschen prétention noemen, inderdaad niets wezenlyks, om zig op te verheffen, bezitten, in hun spreeken, doen, en hunne houding, toonen, dat zy met veragting op anderen nederzien! o.o. |
|