bouw, 't verderf der Familien, Huislyke Oneenigheden, en bederf van Zeden.
Deeze bovenmaatige Pronkery, welke in eenige Vrouwen enkel eene veragtlyke Zwakheid is, wordt by de meesten, die haar naavolgen, een weezenlyk Misdryf; vermids zy deeze ydeltuitery niet kunnen voldoen dan ten koste van anderer bezittingen, of van 't geen bespaard en besteed behoorde te worden tot volbrenging van de weezenlyke pligten, door Vader en Moeder aan hun Huisgezin verschuldigd.
Ondertusschen heeft zyne K.H., overeenkomstig met het Stelzel, door hem aangenomen, om de Vryheid zyner Onderdaanen niet te prangen, geene Wet ter beteugeling van de Weelde willen geeven; daarenboven weet hy hoe bezwaarlyk het zou vallen, een Stuk, steeds van gedaante veranderende, aan Wetten te onderwerpen; en waarin, voornaamlyk wat de Kleeding der Vrouwen betreft, het kwaad min ontstaat uit de duurte der dingen, waar mede men zich optooit, dan uit derzelver menigte en het misbruik daar van gemaakt.
's Groot-Hertogs Goedertierenheid jegens zyne Onderdaanen, laat hem niet toe ooit Wetten te maaken, die gemaklyk kunnen verydeld worden, en tot een voorwendzel dienen van knevelaaryen; dan hy vertrouwt genoeg op hunne Liefde om zich verzekerd te houden, dat zy alle naarstigheid wel zullen willen toebrengen om zyne Vaderlyke zorgen te onderschraagen, en zyne goedkeuring te verdienen.
Naardemaal het de Adel is van welke de Hervorming moet beginnen; en deeze een voorbeeld aan de andere Burgerrangen behoort te geeven, doet de Groot-Hertog hier mede zyn welgevallen aan alle Lieden van den Adelstand verstaan.
Haare Koninglyke Hoogheden zullen, met vermaak, zien, dat de Adel van beide Sexen, op Gala-dagen, en by andere Openbaare Gelegenheden, ten Hove verschynen met Kleederen van één kleur, of zelfs in 't zwart; en met die eenvoudigheid in den opschik, welke meer overeenkomt met de waare grootheid, en voegelyke bevalligheden, dan een gezogte optooi, voor het Tooneel geschikt.
De Onderdaanen van haare Hoogheden behooren te denken, dat zy de Leden van den Adel moeten schatten, niet naar de pragt en opschik der Kleederen; maar naar de verheevenheid hunner gevoelens, de eerlykheid van hun gedrag, het goed gebruik hunner inkomsten, en hunne welverlichte weldaadigheid.
Ook zal de Groot-Hertog, in het oordeel, 't welk hy zal stryken over elks verdiensten, in aanmerking neemen, de gemaatigdheid of buitenspoorigheid in den opschik, zo voor hem zelven als voor zyne Vrouwe en Dogters, als een sterk vermoeden opleverende van de bondigheid of de beuzelagtigheid van zyn geest, van de wysheid of dwaasheid van zyn Character; en dit vermoeden zal invloed hebben op de uitdeeling zyner Gunstbe-