Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
len dien Heer eerst laaten spreeken, en daarna onze Aanmerkingen nederstellen. Men houde ze eer als eene voortzetting en opheldering, dan als eene wederlegging van moore's gedagten, en ik zou verbaazend misgetast hebben, indien men oordeelde, dat myne Landgenooten, die zig met den Koophandel bezig houden, en daarom niet minder den Godsdienst willen behartigen, by deeze Bedenkingen over den Invloed des Koophandels op den Godsdienst, geen belang hadden. In het Vde Deeltje van moore's Brieven, op Bladz. 49. hooren wy den Reiziger zeggen; ‘In handeldryvende steden, waar elk bezigheid vindt, en als overkropt is met eene menigte van zaaken, loopen de gemoederen der Inwoonderen gevaar om dermaate ingenomen te worden met de dingen deezer wereld, dat zy bykans om de andere geheel niet denken; en noch de waare Godsdienst, noch de valsche, heeft zulk een vermogen op hunnen geest, als in plaatzen, waar men meer armoede, en minder tydlyke bezigheid vindt. Zy merken de vermaaningen van Leeraars, Priesters en Biechtvaders aan, als stoorenissen in hunne bezigheden; en zal de bezige Koopman, daar hy de openbaare Godsdienst verrigtingen niet durft veragteloozen, als een Twyfelaar en Ongeloovige, dezelve, zo spoedig als hem mooglyk is, afdoen, ten einde hy moge wederkeeren tot bezigheden, meer, strookende met zyne hebbelyke geaartheid. De Leeraars en Geestlyken mogen met luider stemme roepen, en niet agterhouden; zy mogen, uit al hunne magt, prediken over de nietigheid deezer wereld, en alles, wat de wereld geeft, of geeven kan; het is vergeefsch: Menschen, die, van hunne Kindsheid af, opgevoed zyn, om goud na te jaagen; die ongelooflyk veel moeite besteed hebben, om het te verkrygen, en al hun waarde van het zelve ontleenen, moeten, natuurlyk, eene sterk overhellende geneigdheid hebben tot deeze wereld, waar de Rykdommen zo veele streelende onderscheidingen bezorgen, en een vooroordeel opvatten tegen die, waar in de schatten geen voorrang altoos geeven. - Doch, in Steden, waar weinig handel gedreeven wordt, en veele armen zyn, waar zy veel ledigen tyd, en weinig genot van deeze wereld hebben, heeft de Geestlykheid een gemaklyker taak, en kan de aandagt der Inwoonderen gereeder op de andere wereld wenden. In Roomsch-Catholyke steden van de laatstgemelde soort, loopt het volk geduurig | |
[pagina 73]
| |
de straaten op en neder, met waschkaarsen in de hand; het luistert met onafgebrooke opmerking na alles, wat de Priester zegt wegens dat beloofde land, werwaards hunne hoop zich uitstrekt;’ enz. - Dus ver moore. Niemand zal de voordeelen ontkennen, welke de Koophandel der Maatschappy aanbrengt. Indien hy, gelyk elk weet, en de kundige reiziger ons, in 't voorby gaan, aanwyst, zo veel handen aan 't werk helpt, indien hy zo veel schatten in een land aanbrengt, en daar door den Staat, en deszelfs ingezetenen, ondersteunt en wel doet, moet geen beroep hooger geschat worden, dan dit, en de Maatschappy dient daar op den duursten prys te zetten. Maar het is niet min zeker, dat eene goede bestiering des Handels zeer veel aandagt, overpeinzing en tyd vereischt; en daar de Koopman, die zyne zaak wel behartigt, minder ledige oogenblikken heeft, dan een ander, kan hy tot leezen, bidden en Kerk gaan, zo veel tyds niet besteeden, als die man, welke genoegzaam niets te verrigten heeft; of als hy, die, daaglyks, zynen vastgestelden en eenzelvigen taak afdoet, zonder eenige hoofdbreeking, nopens den goeden of kwaaden kans, welken zyne onderneemingen kunnen vergezellen. - Ondertusschen zyn de nagedagten niet aangenaam; te weeten, dat de Koophandel, en een bezig leeven, iemand meer aftrekken van den Godsdienst en den Hemel, dan een ander beroep, of een werkeloozer stand. En, by aldien het waar zy, dat noch de waare Godsdienst, noch de valsche, zulk een vermogen op 's menschen geest hebbe, in die steden, daar Koophandel gedreeven worde, als in plaatzen, alwaar men meer armoede en minder tydelyke bezigheid vindt, diende elk waar Christen die plaatzen wel te vlieden. 't Was dan zyn pligt, om den Koophandel, en het werkzaame leeven, vaarwel te zeggen. Want, waarom zal hy, die, zo wel na dit leeven, als in zynen tegenwoordigen staat, wenscht gelukkig te leeven, zig zelven, door vlytigheid, en een beslommerend beroep, den weg sluiten tot de gewesten der Eeuwige heerlykheid? - De Koophandel, en andere werkzaame bedryven, zyn voor den Staat voordeelig, en maaken deszelfs Ingezetenen, door ondersteuning en weldaadigheid, welke deeze dingen aanbrengen, gelukkig. Dan in deeze Maatschappy, alwaar zulke Zegeningen gesmaakt worden, heeft de Godsdienst veel minder indruk, dan in eene andere, welke meerder gebrek, en minder werkzaamheid, heeft. Ziet | |
[pagina 74]
| |
daar den Godsdienst onbestaanbaar, met allen tydelyken welvaard! Men valt dikwils in het wanbegrip, (en zou het vreemd zyn, dat moore, een Geneesheer, ook door dit denkbeeld ware weggevoerd?) dat de Godzaligheid en de Godsdienst in plegtigheden, en zekere vroome verrigtingen gelegen zyn? en ondertusschen is niets onwaaragtiger dan dit. Godsdienst en deugd (want dit moeten by alle verligte verstanden, woorden van dezelfde betekenis zyn) zyn juist gelegen in een beoeffenend leeven, in de waarneeming van verscheiden pligten omtrent onze Natuur- Land- en Stadgenooten, of die door nog nauwer banden aan ons gestrengeld zyn. Die ooit, met aandagt, en zonder hardnekkige vooroordeelen, der openbaaringe raadpleegde, heeft die bepaaling kunnen opmaaken. - De devoote verrigtingen der Roomschgezinden in Italien, het bidden, leezen, en Kerk gaan der Protestanten, in ons land, hebben voor die beide Gezindheden de grootste nuttigheid. Een Godvrugtig Christen veragt, noch verwaarloost ze geheel; maar het is niet min zeker, dat men alle die dingen kan in agt nemen, zonder een greintje Godsdienst in zyn hart te bezitten, en zonder weldaadigheid, maatigheid, regtvaardigheid, en edelmoedigheid te betoonen, zonder weduwen, en weezen wel te doen. De beoeffening deezer deugden doet iemand, eigentlyk, den naam van een Godsdienstig Mensch verdienen, en ziet daar dan, of de Koophandel iemand niet eigenaartig tot de waarneeming dier pligten aanleiding geeve; vastgesteld zynde, dat de Koopman zo veel kennis bezit, gelyk die kennis gemaklyk te verkrygen is, dat hy weete zyne verpligting, welke God hem opgelegd heeft, om die deugden te behartigen. Op die vooronderstelling kan de Handelaar den beschreeven Godsdienst niet alleen zeer wel waarneemen, maar zelfs beter, dan zy, die zo veele bezittingen met hun beroep niet kunnen overwinnen. Indien hy meer tyds aan zyn beroep besteeden moet, of door winzugt, welke hem natuurlyk alle die gunstige gelegenheden, die hem daaglyks ontmoeten, inboezemen, sterker gedreeven wordt, dan andere, is zulks geen bewys van zyn ongodsdienstige geaartheid. Hy is, in andere opzigten, b.v. een verstandig Vader, een braaf Egtgenoot, een getrouw Vriend, en een goed Burger. Zyne ruime omstandigheden geeven hem gelegenheid, om nog andere pligten van den Godsdienst in agt te neemen. Uit zyne overvloedige schatten, en uit | |
[pagina 75]
| |
besef van pligt (want ik wilde wel eens weeten, waarom een welgesteld Koopman dien minder zou weeten, dan iemand, die minder bezit, en meer ledig is?) bewyst hy, met daaden, zyne goedwilligheid aan den armen. En zy, die niet zo werkzaam zyn in hun beroep, en die minder goeds bezitten, kunnen wel meerder de openbaare Godsdienst-oeffeningen, en andere vroome verrigtingen, bywoonen; maar ook minder de laatstgenoemde deugd te werk stellen. De Koopman kan alle dagen op de Beurs, of in zyn Comptoir, zyn, zyne schatten vermeerderen, den staat, en deszelfs ingezetenen, door den handel, dienst doen, slegts des Zondags te Kerk gaan, en egter het Godsdienstigste Mensch weezen, die niet meer het ééne noodige uit het oog verliest, dan zy, welke, alle de dagen hunnes leevens, Gods huis bezoeken, om Hem te looven, en te danken. - De Koopman, ik beken het, zit vaak op heete koolen, onder de openbaare Godsdienst-oeffeningen, en, terwyl de Leeraar zyne keel afschreeuwt, om de nietigheid der ondermaansche dingen te schetzen, en zyne Toehoorders de wereld, en derzelver schatten, te leeren veragten, peinst dikwils op ontwerpen, om zyne tydelyke goederen nog meer te doen aangroejen, en verlangt na het einde des gespreks, om het gevormd plan met pen en inkt nader te huis te berekenen. Maar is de Geestelykheid zelve daar van niet de oorzaak? waarom tekenen de Leeraars de aardsche schatten met zulke sterke en afzigtige verwen? wie heeft hun last gegeeven, dat zy dat doen zouden, in gewoone tyden, in dagen als wy beleeven? Voor eenige eeuwen, toen de Christelyke Godsdienst onderdrukt werdt, en niet was aangenomen door die persoonen, welke land en volk beschermen, moest men, juist om de vervolging, en nog andere oogmerken, afzien van tydelyke voordeelen en aardsche schatten. Maar, indien die reden ophoudt, indien men, door de verwerping van Eer, Rykdom, en Aanzien, die gewigtige, einden, in onze dagen, niet kan bereiken, welke zommige, by de eerste grondlegging van het Euangelie, langs dien weg, bereikten; indien wy vreedzaamer en gelukkiger tyden beleeven, gelyk wy beleeven, waarom zullen wy niet het genot, het overvloedig genot van de wereld neemen. Of zyn de aarde, en derzelver Rykdommen, geene geschenken des Hemels? dan is het ook niet waar, dat de Aarde is des Heeren, en de volheid derzelve. - Van waar zou de Geestelykheid haare | |
[pagina 76]
| |
schoone Pastoryën bekoomen, die, in vergelyking van de laage hutten hunner arme leeken, wel Paleizen gelyken; van waar zou men hun zo veele Jaarlyksche inkomsten bezorgen; wie zou hun eene bevallige wederhelft, door eenige duizenden nog bevalliger gemaakt, geeven; hoe zou, in een klein land, een Gemeenebest, en deszelfs Ingezetenen, in stand blyven, en ondersteund worden, indien andere menschen de winzugt, en de begeerte na aardsche schatten, zodanig in hunnen boezem moesten smooren als wel de lessen des Predikers luiden? - Een verstandig en braaf Koopman, alle deeze dingen nagaande, moet wel verlangen van uit het Gehoor te zyn eenes Mans, die zo onbestaanbaar met zig zelven, en het belang van den Staat, en deszelfs Ingezetenen, spreekt. En wie is verwonderd, dat hy zig verpynigt, om zulke redenen aan te hooren, en in de Kerk te blyven, op dat zyn argwaanende buurman hem niet voor een Twyfelaar, en Ongeloovige, houde. Indien de Priesters en Leeraars beweerden, dat men zyne schatten moest ondergeschikt maaken aan onze zedelyke volmaaktheid, dat is te zeggen, om het hart edeler en deugdzaamer te maaken, om onze kinderen en huisgenooten eene braave en Godsdienstige opvoeding te geeven, en hen in alle takken van nuttige weetenschap te doen onderwyzen; indien zy aantoonden, dat men den overvloed behoorde te besteeden, om de deugden van Edelmoedigheid, Vaderlandsliefde, Regtvaardigheid en Barmhartigheid te verspreiden, die rykgezegende luiden het best kunnen betoonen; - of om allerlei nuttige inrigtingen in de zamenleeving vast te stellen, voort te zetten, en uit te breiden; - Indien zy aan den eenen kant beweezen, dat de Rykdom, eerlyk vergaderd, een zegen des Hemels is, afdaalende van den oppersten Bezorger: dog aan de andere zyde met leevendige trekken afmaalden, dat standvaste ondervinding, zo veel eeuwen, geleerd hebbe, dat het overvloedig goed, noch den Mensch beveiligen kunne tegen ziekten en den dood, noch bewaaren tegen zo veel ongenoegens en verdrietelykheden, als dit ondermaansche oplevert: dat de deugd alleen, het zy iemand ryk, het zy hy arm is, by aanhoudenheid gelukkig doet leeven; indien, zeg ik, dat op, en van, den Kansel, door de Priesters, en Leeraars gedaan wierd, de Kooplieden, des houde ik my verzekerd, zouden de Geestelyken beschouwen als medewerkers van hunnen welvaard, en niet als stoorders van hun geluk, en hunner bezigheden. | |
[pagina 77]
| |
In Steden, daar weinig handel gedreeven wordt, heeft de Geestelykheid wel een gemaklyker taak, en kan misschien beter de aandagt zyner Toehoorders op eene andere wereld wenden. Dan, laat men tog wel in het oog houden, dat de zugt na een beter leeven alleen maar een drangmiddel is tot deugd, en niet de deugd zelve. En dat 'er zeer weinig Godsdienst in de begeerte tot gelukzaligheid steeke, indien dezelve (gelyk het met veele Armen gaat) ons vervult, enkel om eene vergoeding te genieten voor het gebrek, dat wy op aarde hadden, en om, in die zalige gewesten, uittemunten boven die Menschen, welke ons, in deeze weereld, overtroffen, en, na hun welgevallen, behandelden. - Ook is de vraag, of in die plaatzen, daar veel Armoede en weinig Koophandel en bezigheid is, niet zeer weinig beandwoord wordt aan de groote oogmerken van den Godsdienst, welke zyn, liefde en goedwilligheid jegens andere? In Steden, welke geen handel dryven, en weinige handen aan 't werk kunnen helpen, beschouwt men zeer nauwkeurig (juist om dat men niet ledig wil zyn) elkanders doen en laaten: en het is dikwils opgemerkt, dat Kwaadspreekendheid en laster, twee vyandinnen van het Gebod der liefde, aldaar meer in zwang gaan dan op volkryke plaatzen, waar men doorgaands van den Koophandel bestaat. In Steden, daar veel armoede, en weinig bezigheid wordt aangetroffen, alwaar eene akelige stilheid en somberheid den reiziger ontmoeten, zo ras hy binnen derzelver muuren getreeden is, vindt men de loflyke zuinigheid in gierigheid ontaard, en de spooren deezer ondeugd ook by luiden, die het anders wel doen kunnen, zelfs in de huizen, in de kleeding, in de gesprekken, in het gedrag, ja in het gelaat deezer Menschen. Men ziet daar den arbeidsman in zyn loon beknibbelen, en hem, wanneer hy buiten staat geworden is, om, voor eenen geringen prys, zyne handen ten dienste van andere uit te steeken, verlaaten; dikwils verlaaten in den dringendsten nood. En hy wordt nauwlyks geholpen van den Rentenier, welke maar al te veel, in weerwil van den grootsten overvloed, bekrompen van hart is, en zulke afgelegen en werkelooze oorden eerder schynt uitgekoozen te hebben, om zyne schatten in stilheid en rust te berekenen, dan te verteeren. Zo doende voldoet men niet alleen, niet aan de voorschriften der barmhartigheid, de voornaamste pligt des Christendoms, maar, langs dien weg, worden alle tedere, alle edele hoedanigheden, zo noodzaaklyk, om godsdienstig te leeven, en zynen | |
[pagina 78]
| |
naasten, in alle opzigten, wel te behandelen, uit het hart gerukt. Nog eens. In Steden, daar weinig handel gedreeven wordt, en minder werks is, schynt het volk wel Godsdienstiger, maar het blyft daar veel by den schyn. Ik wil niet zeggen, dat de Menschen, in die stille en eenzaame plaatzen, schynheiliger, en zedenloozer zyn, dan in die oorden, waar men sterken handel dryft, en veel gewoel aantreft. Neen; maar hun Godsdienst bestaat, doorgaans, in uitwendigheden, die de ziel laaten gelyk ze is, zonder dat ze eenen trap vordert in zedelyke volmaaktheid, welke nogthans het hoofdbedoelde is des Euangeliums, en de weg, om na dit leeven tot de grootste volkoomenheid in de deugd te geraaken. In Roomsch Catholyke landen loopt het Godsdienstig, of liever het bygeloovig, volk, met waschkaarsen in de hand, de straaten op en neder. En in die plaatzen, daar het licht der Hervorming is opgegaan, dog weinige aardsche bezigheden zyn, gaat men getrouw te Kerk, men bidt en leest vlytig, men houdt byeenkomsten en oeffeningen. En goed waren deeze dingen, byaldien men, naar evenredigheid, uitmuntte in liefde, en goedwilligheid; by aldien men, naar ontvangen vermogen, het welzyn van den elendigen, en bekommerden naasten behartigde; dat het weezen van den Godsdienst uitmaakt. - De hand des Koopmans, integendeel, schoon hy minder den openbaaren Eerdienst waarneemt, en dien nooit zo yverig waarneemen kan, als de evengenoemde, al bezat hy het Godsdienstigste gemoed, strooit uit zynen overvloed meerder uit. En al staat hy maar gelyk in braafheid en deugd met een ander, die dat beroep niet heeft, dog geen minder tydelyke middelen bezit, dan hy, zal de Koopman natuurlyk eerder van een deel zyner bezittingen kunnen afstappen, en zyne weldaadigheid tot hooger trap van Edelmoedigheid brengen, dan de ander, om dat hy, door de gewoonte van duizenden by duizenden te behandelen, minder stelt in eenige ducaaten, en losser en onverschilliger is omtrent zynen schat, dan de bezitters van groote goederen. De Koopman leent den armen, en om dat hy geduurig zyn geld uitzet, om meerder winst, en dat voordeel dikwerf afhangt van omstandigheden, waar in hy lydelyk is, kan hy dat te regt doen, met de toepassing der belofte; werpt uw brood uit op het water, en Gy zult het wedervinden na veele dagen. En waarmede besteden die luiden, welke geen Koophan- | |
[pagina 79]
| |
del dryven, en veel ledigen tyd hebben, in het algemeen, hun tyd? wat doen zy dikwils, als hunne bede-uuren en andere devoote verrigtingen zyn afgeloopen? Men kan niet altoos bidden, veel minder geheel ledig zyn. Daar van heeft de Mensch eenen afkeer. In die plaatzen van ons land, daar geen Koophandel gedreeven wordt, daar de Menschen jaar in jaar uit doorbrengen, zonder dat ze iets wezenlyks by de hand neemen, (ik zou de naamen der Steden kunnen noemen; maar wat behoef ik aanstoot te geeven?) ziet men veele luiden van den deftigsten Burgerstand, en van hooger rang, zig, op eene verregaande wyze, overgeeven aan den drank, en het spel. Tot diep in den nagt houdt men zig met die ongebondenheden bezig. En waarom zouden die liefhebbers zo vroeg van den andere scheiden, daar geene dingen van gewigt hen den anderen dag vroeg oproepen, en zy tot laat in den morgen de schade herstellen kunnen, welke hunne vereischte rust by dit nagtbraaken geleeden heeft? De Koopman slyt ook wel zynen avond met het spel, en onder een vriendelyken dronk. Dog zyne omstandigheden beletten hem die dingen zo ver te misbruiken, als menschen, die minder werks hebben. En zo men zig daaromtrent beschermt tegen misbruik, veroorzaaken deeze uitspanningen geen kwaad, noch zyn voor de belangen van den Godsdienst nadeelig. - 't Schynt, dat de beschaafdheid, welke aan den Koophandel verbonden is, en zyne bezigheden van den volgenden dag, den geenen, wiens ziel doordrongen is van den Koophandel, en vervuld met overleggingen en berekeningen op meerder voordeel, te rug houdt van die ongebondenheden, aan welke zig luiden, in stille plaatzen, welke hun weinig bezigheids verschaffen, in het algemeen, overgeeven. Alle deeze byzonderheden tegens elkanderen gewoogen, en den Godsdienst, dat is, de beoeffening van deugd en Godsvrugt, waar de Mensch zelve, en de Maatschappy, het grootst belang by hebben, wel afgezonderd zynde van vroome en devoote verrigtingen, welke goed geregeld, nogthans, nuttig kunnen weezen, zou ik, in de daad, meenen, dat de Koophandel, en een bezig leeven, den allergewenschten invloed op deezen Godsdienst, en onze voorbereiding tot een gelukkiger stand, hadde; ja meerder invloeds, dan een min werkelyk beroep, welk ons, of in bekrompener omstandigheden doet blyven, of, zelfs met grooter middelen, uit andere reeds gemelde oorzaaken, onze harten en handen doet sluiten omtrent hen, die hulp en on- | |
[pagina 80]
| |
dersteuning behoeven. En de Koophandel zou dien gewenschten invloed nimmer missen; hy zou nog meerder goeds aanbrengen, en de betoonde deugden van regtvaardigheid, weldaadigheid en edelmoedigheid eene grootere zedelyke waardy geeven, indien men wel bedagt (en daaraan is waarlyk zo veel werks niet vast) dat de betooning dier beminlyke hoedanigheden niet slegts behoort te ontspringen uit het besef, dat wy daar toe het vermogen hebben, of om daarmede onder de Menschen eer en goedkeuring te bejaagen; maar tevens uit dankbaarheid aan onzen Zaligmaaker, en uit de leevendigste overtuiging, dat zulks Gods welbehaaglyke wil zy. g. |
|