Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Het teder meisje. Ik min een zoet, een teder meisje, Maar 't noodlot doemt myn min; Ik mag, - ik kan niet met haar paaren; ô Min, wat zyt gy wreed! Zo is vriendlyk. - Als een lentemorgen, Zoo vriendlyk lacht zy ook. Gezondheid heeft de schoonste rozen Op heur gelaat gemaald. Laast ging ik met haar door het lommer Van 't digtgetakt geboomt; Een Vogeltje zat by zyn gade, En zong zyn avondlied. Hoe zalig is dat lieve beestje! ‘Dat niets zyn rust verstoor'! Myn diefje, kent gy ook de liefde?’ ‘ô Ja! - gy word bemind!’ Dus sprak zy. En ik zag een traantje Van loutre tederheid. Myn Meisje, riep ik: zulk een traantje, Is meer dan schatten waard! ô Hemel! zoo ik ooit moet paaren, Geef my dan zulk een maagd, Wier hart, het fynst vermaak der liefde, Naar eisch, gevoelen kan! J.... Vorige Volgende