| |
Missive aan de Heeren Schryveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
Wegens eenige handschriften.
myne heeren!
Lang heb ik gedagt, of het niet best ware, myn Voornemen in de Nieuwspapieren te plaatzen; doch bedenkende, dat ik het, op deze wyze, uitvoeriger en met meer vrugt aan het Publiek kon voorstellen, heb ik de vryheid genomen om het aan u te zenden. Weet dan, myn Heren, dat ik bezitter ben van eenige Handschriften, deels, door myn' Over-oud-grootvader Zaliger, deels, door andere groote mannen, van dien tyd, opgesteld. Nu was het myn plan, om de voornaamste dezer Handschriften, door den druk, gemeen te maken, zoo ik eenige aanmoediginge kan verkrygen. Ik zal u den inhoud van eenigen opnoemen.
| |
1.
Eene Verhandeling over het gewigt van den Eed, en de noodzaaklykheid om zyn woord te houden.
Dit is eene uitvoerige Verhandeling, zullende omtrent 200 bladzyden in 8vo. beslaan. De styl is manlyk, en de dorheid van het onderwerp word verlevendigd, door verscheidene voorbeelden van groote Nederlanderen, die liever sterven wilden dan hun' Eed en woord verbreken. Voorts wordt de betragtinge
| |
| |
hiervan als de grootste steun der Maatschappy beschouwd. Een myner Vrienden, die het gelezen hadt, gaf het my weder, en zeide: ‘met de tyden veränderen de zeden; zoo dit stuk eene eeuw vroeger het licht gezien hadt, zou het mogelyk lezers gevonden hebben; maar nu vrees ik dat het papier niet zal betaald worden. Verscheiden groote mannen, van dezen tyd, hebben, met woorden en daden, duidelyk bewezen, dat het houden van woord en eed, indien het tegen ons belang aanloopt, een Harssenschim is. - De speelpop van bekrompene zielen.’ Deze aanmerking bedroefde my, om dat ik de Verhandeling waarlyk schoon vinde. Ik wil 'er ook uwe gedagten wel eens over hooren. -
| |
2.
Bewys dat de Eerbaarheid der Vrouwen sieraad, en der Jonge Dochteren schoonheid, is.
Dit is een fraai Stukje; doch, om dat 'er, volgens de aanmerkinge van den zoo even genoemden vriend, eenige uitdrukkingen in zyn, die thans onverstaanbaar en belagchelyk zyn, zal ik dit niet laaten drukken. Op de vier-en-twintigste bladzyde zegt de schryver: ‘al waren de bekoorlykheden eener jonge dochter zoo veele, dat zy de harten van alle Mannen buigen konde, en zy en beminde de deugd niet, zy zoude een schandvlek zyn, in de oogen eenes verstandigen mans.’ - Agter dit Stukje volgen vier of vyf bladen, die den pligt der mannen omtrent de Vrouwen behelzen. Hier toont de schryver dat de deugd der Vrouwen veel afhangt van het gedrag der mannen; en hy noemt zulken, die altoos vuile dubbelzinnigheden, in de vrouwelyke gezelschappen, spreken, de Duivels der Vrouwen. Vooräl schynt hy het gemunt te hebben op zulke mannen, die, door hunne hooge jaaren, aanspraak hebben op onzen eerbied; doch die de Jeugd, als 't ware, voorgaan in het spreken van ongebondene redenen. - Op den tytel staat, in Multiloquio non deëst peccatum.
| |
3.
Gradus ad Parnassum.
dat is:
Aanwyzinge, hoe men, zonder eenige natuurlyke bekwaamheden, in korten tyd, een Dichter kan worden.
Eene beknopte, maar duidelyke Verhandeling, leerende de kunst van Vaarzen maken en rymen, zonder dat men eenig ver- | |
| |
nuft behoeve. Schoon ik wete dat het uitgeven van deze verhandelinge thans noodloos zy, geef ik 'er egter een berigt van, om aantewyzen, hoe men, in die tyden, over dit Stuk, dagt. - Ik weet niet, dat 'er, behalven het werk van swift, de kunst van te kruipen in dicht, eenig Leerboek over dit onderwerp geschreven is; des niet tegenstaande is die kunst, in onze dagen, tot eene ongelooflyke hoogte gestegen: zommige hedendaagsche voortbrengzels, die, als bekend genoeg, niet genaamd behoeven te worden, leeren, dat onze Landgenooten swift bestudeerd hebben: vooral heeft men in het Kinderagtige reeds meesterstukken geleverd. - Agter deze Verhandelinge volgt eene andere, doch die is niet geheel afgewerkt. Zy behelst de zelfde leerwyze, met betrekkinge tot de Muzyk. 't Is met deze kunst als met de Poëzy. Zy hangt van den gunstigen invloed der Natuur genoegzaam geheel af: de kunst geeft slegts eene hebbelykheid om de vermogens te bezigen. Om nu zulken, die zonder eenige talenten voor de Muzyk geboren worden, en zich evenwel gaarne in deze kunst zouden oefenen, te gemoet te komen, geeft de schryver eenige regels aan de hand. - Eer hy een' aanvang maakt met het geven van voorschriften, maalt hy eene afbeeldinge van eenen, door de Natuur gevormden Muzykant. ‘Deze’ zegt hy ‘heeft, even als de Dichter, een' verheven geest; - eene vrugtbaare verbeeldinge, die hem eene steeds opwellende bron van grootsche, tedere, stoute en sombere gedagten is. Zomtyds verheft hy zich, en vermengt zyne toonen met de Hallels der Engelen; dan weêr roert hy de tederste snaaren der Menschelykheid, en vervult de zielen met de zagtste weemoedigheid.’ enz. - Ik zal hem niet verder uitschryven. - Dewyl het, om Philosophische
redenen, dwaasheid zoude zyn, om van de Natuur te vergen, dat zy het grootste getal der menschen met zulke zielen beschenken wilde, moet men de zodanigen, die dit geschenk missen, wat te hulpe komen. Aan deze soort van hulpe zyn wy in onze dagen een stoet van Muzykanten, in ons Vaderland, verschuldigd. - De regels zyn kortelyk deze: men moet slegts het Speeltuig, dat men handteeren wil, op eene gevoeglyke wyze vasthouden: vervolgens de, op het papier gekenschetste, klanken leeren voortbrengen; eindelyk eenige kunstwoorden van buiten leeren, derzelver zin behoeft men niet eens te verstaan. Dit is genoeg, om, in weêrwil der Natuur een muzykant te worden. - Mogelyk, dat ik dit Fragment over de muzyk, met nog eenige ophelderende aantekeningen, zal uitgeven.
| |
| |
| |
4.
Onderzoek, of men, uit de ondervindinge, bewyzen kan, dat het woord Vriendschap eene wezenlyke beteekenisse hebbe.
Dit is een zeer geleerd Werkje, en de Schryver moet met zyn eigen hart, en dat zyner Natuurgenooten, zeer gemeenzaam geweest zyn. Hy doorloopt alle oude en latere Geschiedenissen, en besluit, dat het moeilyk te bepalen is, in hoeverre het woord Vriendschap iets wezenlyks betekene. - Dit Stukje wilde ik gaarn gemeen maken.
| |
5.
W.B.B.D.
Over het Huwelyk.
Dit zal wel een Werk van drie Deelen in kwarto zyn. - Het is tot deze groote aangewassen, door de menigvuldige aantekeningen van geleerde mannen, welken ik het ter lezinge gegeven had. Het Werk op zich zelve zou niet meer dan één Deel zyn. Ik houde my verzekerd, dat 'er nog nimmer zulk een volledig werk over het Huwelyk het licht gezien heeft. Na alles, wat het Huwelyk zelf betreft, afgenandeld te hebben, onderzoekt de schryver, in hoeverre het gezag der Ouderen en de onderwerpinge der Kinderen, in dit stuk, gaan mag, en moet. - Een myner geleerde vrienden heeft op zich genomen, om, zoo ik het Werk uitgeve, hetzelve met eene aanpryzende Voorrede te vergrooten. Deze zal ruim honderd bladzyden beslaan, schoon zy niet anders zal te kennen geven, dan dat het Werk over het Huwelyk handelt.
By nadere gelegenheid zal ik van dit Werk een uitvoerig berigt, als ook nog eenige andere berigten van, my toebehoorende, handschriften, aan u zenden. Gy zult my grootelyks verpligten, myn Heeren! zoo gy my uwe gedagten, nopens myn voorneemen, eens schryven wilt. Indien gy dezen Brief in uw Mengelwerk een plaats vergunt, zal het mogelyk den weg banen om myne handschriften gunstig te doen ontvangen worden.
myne heeren!
Uw Gedienstige dienaar,
Onder de Spreuk:
NOSCE TE IPSUM.
|
|