Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanwyzing der hoogstwaarschynlyke reden, waarom de Katholyken zig meer aan het misbruik van Gods naam schuldig maaken, dan andere Christenen.Deeze Aanwyzing geeve ik ook niet hooger op, dan eene Proeve, zo wel als de Schryver, die het veelvuldig misbruik van 's Heeren Naam onder de Katholyken, het eerst, heeft aangetoond, zyne aanmerkingen, op die wyze, voordraagtGa naar voetnoot(*). Men ziet uit dezelve, dat hy zig niet voldoen kan, ten opzigte van de naspooring der eigentlyke oorzaak deezes kwaads, en gaarne uit andere eene waarschynlyke Reden van dit verschynsel zou willen verneemen. Ik moet dien Heer voor eerst zeggen, dat zyne opmerkingen, wegens deeze zaak, door meerder getuigen bevestigd worden, dan hy heeft bygebragt. Zo ras ik het opschrift van zyn Stukje zag, dagt ik aanstonds: ‘dit is een bekend ding’; en, om hier niet te veinzen, verwagtte ik, in | |
[pagina 29]
| |
dat geschrift, eigentlyk de reden van dat euvel, en niet zo zeer het euvel zelfs aangeweezen, juist om dat het my zo bekend toescheen. - Ik herinnerde my, op dat zelfde oogenblik, dat ik, in myne vroege jeugd, nog by myne ouders inwoonende, hen al had hooren klaagen over het vloeken, zo algemeen by de Roomschgezinden in gebruik. En naderhand heb ik zelve dat opgemerkt, by veele leden der Latynsche Kerk, dienstbaare en vrye, van beide Sexe; en, voor 't overige, gelyk de Schryver aanmerkt, van een onbesprooken wandel, en yverig in hunnen Godsdienst. Dan ik moet 'er by melden, dat ik van dat slag van Menschen, zo dikwils zy vloekten, niet anders hoorde, dan de misbruikte naamen; God, Jezus, Christus, Heilige, enz. - Deeze schynt myn Voorganger mede inzonderheid op 't oog te hebben. Onwaarschynlyk, zeer onwaarschynlyk, is het zeker, dat het misbruik van de Biegt, en het daaropvolgend ontslag van alle hunne zonden, de oorzaak zoude weezen, waarom de Katholyken, steunende op de zekere kwytschelding van alle hunne onagtzaamheden, dikwyler en onbeschroomder, dan andere Christenen, de even genoemde Naamen oneerbiedig en tot stopwoorden bezigen. - Maar zo veel waarschynlyker is het, dat het gestadig en zeer ontydig gebruiken dier woorden, door de Godsdienstigste Roomschen zelfs geschiedende, zynen oorsprong neemt uit hunne Godsdienstige gebruiken, of de voorschriften, die zy hebben omtrent hunne veelvuldige Kerk- en Huisgebeden. Die zyn verstand wel gebruikt, weet, dat ik niet zeggen wil, dat deeze voorschriften dit misbruik van Gods Naam gebieden; maar alleen, dat ze aanleiding en gelegenheid geeven, zo als de beste voorschriften vaak verkeerd worden toegepast, tot dit Misbruik. Ik moet my nader verklaaren. - Een Godsdienstig Roomschgezinde, die zig wel van zynen pligt kwyt (en van zulk eenen spreeken wy) heeft de Naamen, God, Jezus, Christus, in zynen mond bestorven liggen. Weet men niet, welk eene menigte van Gebeden hy moet uitstorten, door den dag, en dat hy by elk gebed de Naamen God, Jezus, Christus, Heilige Geest noemt, of by zig zelven verzugt? Dit doen de vroomste en yverigste Katholyken, als zy wakker worden, als zy opstaan, als zy opgestaan zyn, als zy van huis vertrekken, als zy 't een of ander werk verrigten; of zig in de minste zwaarigheid en verlegenheid bevinden.Ga naar voetnoot(*) De Lyst der Gebeden, welke zy op Zondag, | |
[pagina 30]
| |
op hunne Heilige Dagen, en by elke plegtige gelegenheid, opzeggen, is verbaazend groot, en van voren en agteren beschreeven. Duizendmaalen moeten zy de evengenoemde woorden in hun mond neemen: en wy willen niet ontkennen, dat zommige Roomschen dat met grooten eerbied doen, al verdubbelen zy dat getal in hunne Godsdienstige afzonderingen. Maar is het uit dien hoofde niet natuurljk (dat is, ontdekken wy hier geene oorzaak, geen waarschynlyke oorzaak voor het uitwerksel?) dat een ieverig Roomschgezinde, die, by de minst voorkomende omstandigheid, verlegenheid en zwaarigheid, God, Jezus, Christus, en de Heiligen aanroept, ook, in 't byzyn van anderen, zo dikwils eene sterke aandoening in zynen geest ontspringt (want dan gebruikt men tog meest die Naamen) 't zy hy verlegen, 't zy hy verwonderd is, 't zy hy schrikt, die woorden bezigt om zyne aandoeningen uit te drukken, die woorden, waar mede hy zo zeer gemeenzaam is? - Vraagt men: ‘Waarom misbruikt een vroom Roomschgezinde dan ook niet den naam van Maria, en de naamen der andere groote Heiligen? Aan deeze is hy immers even zeer gewoon, als aan de andere.’ - Maar weeten wy, wat een Katholyke, in ons afweezen, by eenen Katholyken doet? Daar is eene voldoende reden, waarom hy dat laat in de tegenwoordigheid van een Protestant. 't Is hem bekend, dat deeze in Maria, en in haar Naam, lang zo veel kragts niet stelt, als hy; en evenwel heb ik het zomtyds by een eenvoudigen en vroomen Roomschen aangetroffen, dat de een of ander Heilige uit zyn mond rolde, om dat hy verbaasd en verlegen wasGa naar voetnoot(*). Een Protestant, even deftig en vroom als de beschreeven Katholyke, en even getrouw de voorschriften zyner Kerke in agtneemende als een yverig Roomsch Christen, roept minder de Naamen van God, Jezus, Christus, en Heer aan, en daarom behandelt hy dezelve met meerder plegtigheids. Minder, om dat zyne Kerk hem lang zo veel gebeden niet voorschryft, schoon ze hem tevens zo wel door den dag in huis, als in de Kerk, vermaant te bidden. En met meerdere plegtigheid, om dat Alles, waar aan wy zeer gewoon worden, zelfs het Heiligste, minder indruk op ons maakt, en | |
[pagina 31]
| |
wy, door dien weg, gevaar loopen dat of geheel te verwaarloozen, of te misbruiken. Zulks is eigen aan der Menschen gesteltenisse. - In den tyd van twee uuren hoort de Protestant, des Zondags, den Leeraar slegts tweemaalen bidden; hy volgt hem in dat gebed, waar toe de Leeraar met veel voorbereiding en eerbied nadert. Afzonderlyk bidt hy niet, dan gemeenlyk met eene korte verzugting, by zyne komst in de Kerk. In veel minder tydstippen heeft de Katholyke wel twintig gebeden uitgestort, en wel honderdmaalen, en nog meerder reizen, de Naamen, God, Jezus, Christus, enz. gesproken. - Nog eens; geen wonder, dat die woorden in der Katholyken mond bestorven liggen! En om dat de Menschen gaarne zekere stopwoorden gebruiken, om of kragtiger, hunnes oordeels, te spreeken, of om de aandoeningen hunner ziele sterk uittedrukken, en daar toe die gezegden bezigen, welke hun het meest eigen zyn, bedienen zig de Roomschgezinden van deeze Heilige Naamen, uit het zelfde beginzel. - Byzonder, mag men wel zeggen, is dit vry duidelyk te bespeuren in Overyssel, en de daaraan grenzende oorden, in welke het misbruik van Gods Naam, onder de Katholyken, boven al in zwang gaat; zynde zulks in die streeken zelfs zo merkbaar, dat men hier uit aanstonds den Roomschen van den Onroomschen onderkennen kunne, zo ras men zig met die luiden in een gesprek inwikkelt. Geeft eenen Armen een aalmoes; is hy van de Protestantsche Kerk, hy zal aan uwe gifte beantwoorden, door eene dankbetuiging. Behoort hy onder de Katholyken; hy zal 'er byvoegen, God loone u! en zo de gifte van belang is, zal de arme bloed u met zo veele zegeningen overlaaden, en zo verkwistend weezen met de uitdeeling van Gods Naamen, als of hy, in de ryke gewesten des Hemels, daar van de uitdeeler ware. Tot bevestiging hunner gezegden, roepen de Roomschgezinden, in deeze Provincie, ook de Heiligen aan. Zy spreeken niet alleen by Jezus, gelyk de Katholyken in Holland doen, maar ook by Maria. 't Is daar Jezus! Maria! te zamen genomen; en zo, wanneer hunne aandoeningen sterk aan den gang geraakt zyn, wordt Joseph ook niet vergeeten. 't Is dan Jezus! Maria! Joseph! Een allerduidelykst bewys, myns oordeels, dat het Misbruik dier Naamen, zo wel daar, als hier te lande, onder de Katholyken, eigentlyk een Misbruik hunner openbaare en byzondere Godsdienst-verrigtingen zy. Ik kan niet nalaaten aantemerken, dat de aanwyzing dezeer oorzaak eenen vroomen Katholyken, in het mis- | |
[pagina 32]
| |
bruiken van Gods Heiligen Naam, wel niet regtvaardigt, (want hy zal zig zelven hier in moeten beschuldigen, indien hy anders met zyn hart opregt te werk gaat,) maar tog eenigzints verontschuldigt, ten minsten meer verontschuldigt, dan een ander Christen. De eerste heeft hier toe grootere aanleiding, dan de laatste. Een Protestant moet geheel andere, en slegter' wegen inslaan, om het zo verre te brengen, dat die Naamen als in zyn mond geslaagen zyn, en hy zig aan derzelver misbruik gestadig schuldig maake. En ik moet die Persoonen der Oudheid, welke der Roomsche Kerk zo veel zwaare lasten van gebeden opgelegd hebben, en hun, die deeze lasten, nog ten huidigen dage, helpen ondersteunen, regt doen, met te zeggen, dat zy een even sterken afkeer hadden van het Misbruik van Gods Naam, als eenig Protestant hebben kunne. Om het een en ander, welk ik gezegd heb, nog waarschynlyker te doen voorkomen, kan ik melden, dat de Lutherschen in Duitschland (dit is my by eigene ondervinding gebleeken) in hunne daaglyksche verkeering, zeer veel de Naamen God, Heer, Jezus, in den mond hebben, en op de losste en onagtzaamste wyze gebruiken. Ik meene wederom geene andere, dan yverige en vroome Belyders van de Augsburgsche Geloofsleere. Maar hunne openbaare en byzondere Godsdienstoefeningen hebben, aldaar, ook zeer veel overeenkomst met die der Roomschgezinden; ten minsten, meer dan met de Kerk- en Huis-gebruiken der Protestanten in ons Land. Zy storten, in 't openbaar en in het verborgen, veele gebeden uit. De Naam Heer, Jezus, enz. is dierbaar, en als een kostelyke schat, in hunnen mond. Dien leezen en zingen zy menigvuldig, op den gewoonen Kerktyd, en, door den dag, uit hunne Gezangboeken. - Zelfs heb ik aldaar, het misbruik van 's Heeren Naam niet ongewoon gevonden onder de zogenaamde Vroomen, welke en tot de Lutherschen, en tot andere Gezindheden, behoorden. Wat daaromtrent hier te Lande onder de zodanigen plaats hebbe, is my minder bekend; nademaal ik in dit Land weinig verkeering met de Fynen gehad hebbe. Deeze, die in de Kerk, of in hun eigen wooning, alleen, of met meerdere vergaderd, stemmelyk of over stil veele Gebeden uitstorten, zyn, daar door, ook aller gemeenzaamst met de uitroepingen: Myn God! Lieve Jezus. Myn Heiland! enz. En ik bespeurde, dat zommige van dat soort van Menschen, anders van een teder gewisse, by verrassing, verwondering en verschrikking, niet alleen die | |
[pagina 33]
| |
Naamen misbruikten, maar dat misbruik bezwaarlyk konden laaten, schoon zy de verkeerdheid hunnes gedrags beleeden, en daar over, door andere, niet weinig bestraft werden. - De Jooden, de deftige en vroome Jooden, maaken zig ook veel schuldig aan het onagtzaam gebruik van den Naam hunnes gods, hoe uitdruklyk het hun verboden is. En het schynt, dat zy de andere Naamen van het Opperst Weezen zo veel sterker verkwisten, naar maate de Naam Jehovah door hen met de alleruiterste omzigtigheid behandeld wordt. Dan wy weeten, dat dit volk, indien zy yverig hunnen openbaaren en huislyken eerdienst waarneemen (en wie der Jooden doet dat niet?) een zeer groot getal van gebeden des daags afdoen, en in de geringste zwaarigheid, ja, ik durf zeggen, om de kleinste beuzelingen, den God van Abraham aanroepenGa naar voetnoot(*). 't Gevolg van myne Aanmerkingen is niet, (gelyk my, misschien, of wel waarschynlyk, een spotter met een glimplag zal toewerpen) dat hy, die in 't geheel niet bidt, en nooit des Heeren Naam aanroept, dan het minste gevaar loopt van denzelven te misbruiken. Want men ziet, dat de allerlosste zielen, die genoegzaam nooit bidden, en daarom nimmer, met eerbied, God en zynen Zoon aanroepen, nogthans met die hoogwaardige Naamen hunne redenen aanvullen, of het niets betekenende woorden waren. Uit eene andere oorzaak ontspringt dit kwaad by booswigten en geheel verdoolde Menschen; uit eene andere oorzaak by persoonen van een bedagtzaamer leeven, en zelfs van een teder gewisse. De laatste bron hebben wy aangeweezen, en de eerste is gelegen in die dwaasheid hunnes harte, om aan anderen te toonen, dat zy iets zeggen en doen durven, waar van een ander zwaarigheids maakt. Langs dien weg verbeelden zy zig eene meerderheid boven de rest hunner landgenooten te verkrygen, en vermits die verbeelding zulk eenen sterken indruk op de ziel der Jeugd maakt, hoort men deeze losheid van spreeken zo schielyk door haar navolgen. - 't Gevolg myner opmerkingen bestaat eigentlyk hier in. - ‘Een vroom Christen, die weinig, maar altoos plegtig, en nooit, dan na eene korte voorbereiding, bidt, zal daar van het sterkst gevoel hebben, en geen gevaar loopen van Gods Naam te Misbruiken, vermits hy dien, in zyne gewoone verzugtingen, altoos met den grootsten Eerbied, en het diepst ontzag, uitspreekt.’ g. |
|