| |
| |
| |
Tafereel van Minorca, of algemeene en byzondere beschryving diens eilands, met een berigt van de zeden en gebruiken der inwoonderen, van den aart des gronds, van de voortbrengzelen, van den koophandel, de oudheden, de burgerlyke en natuurlyke historie, benevens een breedvoerig verslag van de stad en haven Mahon, het kasteel St. Philippe, enz.
‘Naardemaal wy 'er altoos op uit zyn, om onze Leezers, zo veel mogelyk, te onthaalen op Stukjes, die, door de byzondere tydsgelegenheid, hun niet wel anders dan kunnen smaaken, hebben wy het volgend verslag van Minorca, zo ras het ons in handen kwam, en wy het der Vertaalinge dubbelwaardig vonden, voor hun gereed gemaakt, en deelen het, zo spoedig ons mogelyk is, mede. Het oorspronglyke is in 't Fransch geschreeven, en in 't laatst des voorleden Jaars te Parys uitgekomen. Het bevat al het weezenlyke, te vinden in Capt. armstrong's History of Minorca, welke wy daar mede vergeleeken hebben. Een Kaartje, uit een Engelsch Werk genomen, zullen wy, wanneer het gereed is, geeven, om het by deeze keurlyke Beschryving te voegen.’
Het Eiland Minorca ligt in de Middellandsche Zee, veertig mylen van de Spaansche Kust, en twee-en-tachtig mylen zuid-zuid-west van de Haven van Toulon: op twee en twintig graaden lengte, en negen en dertig graaden, veertig minuuten, breedte.
't Is een der Eilanden, den Ouden bekend, onder den naam van Baleares. Een ander Majorca, als grooter, heette Balearis Major: en Minorca in tegenstelling Balearis Minor. Deeze Eilanden waren in 't bezit der Pheniciers en Carthagers, voor dat de Romeinen dezelve vermeesterden, toen zy aangevoerd werden door metellus, daarom balearicus bygenaamd. Met den val des Romeinschen Ryks maakten de Alanen, Vandalen en Sueven zich meester van dezelve: en hielden ze in bezit van den Jaare CCCXXI tot
| |
| |
DCCXC. De Mooren, of Saraceenen, bragten ze, na lang oorlogen, onder, en verjaagden ze op hunne beurt. De Pisaanen kreegen 'er eenigzins voet; doch moesten welhaast het gewonnene weder verliezen. Carel de groote, een magtig Vorst, onderwierp in den Jaare DCCCI deeze Eilanden aan zyne Heerschappy. De Mooren ontweldigden ze hem weder omtrent het Jaar DCCCVIII. Ongelukkig in Spanje, en genoodzaakt dat Ryk te ruimen, door de vereenigde Magten der Huizen van Castilie en Aragon, viel het veel bezwaarlyker hun op de Balearische Eilanden aan te tasten: zy vertrokken derwaards uit de Spaansche Landschappen, welke zy moesten verlaaten. Zich haatlyk gemaakt hebbende, door hunne aanhoudende Zeerooveryen, beraamde jacob, de Oorlogzugtige, Koning van Aragon, het plan om hun te beteugelen: en landde, met een Legermagt van 20,000 man, op hunne Eilanden. Majorca bukte, en de overgave van Minorca volgde kort daar op. Don jacob, Zoon van Jacob den Oorlogzugtigen, verwierf van zyn Vader de Oppermogenheid over Majorca, Minorca en Yvi a; hy maakte 'er een klein Koningryk van, onder den tytel van 't Koningryk van Majorca. Maar Don pedro, zyn Broeder, jalours over deeze afscheiding van het Vaderlyk erfgoed, verzamelde eene groote Krygsmagt, ving de vermeestering dier Eilanden aan, welke zyne Opvolgers voltooiden. Toen werden de Mooren, die ze meer dan vyf honderd jaaren bezeten hadden, van daar verdreeven. Omtrent het Jaar MCCCXLIII nam het Koningryk van Minorca een einde, onder de regeering van petrus den III. Koning van Aragon,
die 't zelve aan zyne Heerschappy hegtte. De Staaten van Castilie en Aragon, vervolgens één enkele Monarchy geworden zynde, welker Vorsten den tytel van Koningen van Spanje voerden, maakten deeze Eilanden een gedeelte van hunne Heerschappy uit.
Dit zyn kortlyk de Lotgevallen van Minorca, tot het Tydperk, dat het een gedeelte uitmaakte van de Spaansche Monarchy. De veranderingen van Opperheeren, die het naderhand ondergaan heeft, zyn bekender en gewigtiger. In den Jaare MDCCVIII bemagtigden de Engelschen 't zelve, aangevoerd door Lord stanhope, voor het Huis van Oostenryk; doch zy vestigden 'er zich zo wel, dat het hun, by den Vrede van Utrecht, werd afgestaan. Zy versterkten het, en maakten het tot eene beschermplaats huns handels in de Middellandsche Zee. De Franschen ontweldigden het hun in den Jaare MDCCLVI, dan 't werd, by den Vrede van
| |
| |
MDCCLXIII den Engelschen weder gegeeven. Een Spaansch Leger, onder bevel van den Hertog de crillon, heeft thans den voet op dit Eiland gezet, en deeze Krygsheld, die, door zyne dapperheid wakkerheid en gemeenzaamheid, het vertrouwen en de liefde der Krygsknegten heeft, is, op dit oogenblik, bezig met zyne vermeestering te voltooijen, door het beleg van het Fort St. Philippe.
Het Eiland Minorca is omtrent twaalf mylen lang, en haalt in de grootste breedte vier mylen. De Noordkust wordt steeds bestookt door noorde winden, die met een ongelooflyk geweld op dezelve woeden. Door den geduurigen aanloop der geweldig gedreeven zeebaaren, vertoont deeze kust niet anders dan een reeks inhammen, bogten, uitkolkingen, gemaakt door het wegneemen des afgeknaagden gronds. De Zuidkust is veel effener en geregelder, een bedaarder, stiller en min opgeruide zee stroomt 'er langs. De diepte der zee vermindert aan den oever, en vormt 'er droogten, waar men tuinen aanlegt.
De Grond op Minorca is niet vrugtbaar, het Water schaars en rauw: geen Rivier bevogtigt het zelve: de Inwoonders moeten zich met Regenwater, Putwater en eenige Fonteinen behelpen: weinig Koorns wordt 'er ingeoogst, voor het overige is het kweeken des Wynstoks daar op een goeden voet, en eenige streeken leveren uitsteekenden Wyn. Op dit Eiland valt Wol, Honig, Wasch en Gerst. De Inwoonders maaken eene soort van Kaas, die in Italie voor een hoogen prys verkogt wordt. De Kappers groeijen 'er aan de muuren; men moest zich meer op het aankweeken daar van toeleggen, als mede op dat van Olyf- en Katoenboomen, dat 'er, nogthans, bezwaarlyk zou gelukken. - Het Eiland is vol Konynen, de kusten zyn Vischryk, de Thonynen komen 'er in menigte: de Trekvogels, die dikwyls door derzelver menigte de lugt verdonkeren, verschaffen den Inwoonderen een leevensonderhoud; met voor een weinig moeite, en voor nog minder kosten, krygen zy het noodige Zout. Zy vullen de holligheden der rotzen aan den oever met zeewater, 't zelve laat door de zon, uitgedampt op den grond, meer of min zouts over, 't geen de Vrouwen en Kinderen 's avonds gaan inzamelen. - Zy teelen ook Tabak, doch minder dan zy gebruiken. De Honig der Byen is alleraangenaamst, uit oorzaake der groote menigte van geurige kruiden, die, het geheele Eiland over, groeijen. Daarenboven zyn 'er Yzer- en Lood-mynen, en ryke Steengroeven van schoon Marmer: ook vindt men
| |
| |
'er roode en witte Granit, met zwart, wit en geel gevlekt, anderen Steen, Ley, enz. Hier groeijen desgelyks geneeskragtige Kruiden, en Palmboomen, doch die, door gebrek in 't aankweeken, geene vrugten draagen: de Muskaat- en Water-Meloenen zyn 'er uitmuntend; de witte Moerbezieboom slaagt hier niet, en de Eikenboomen blyven klein: een groote overvloed van Koornstekken levert voedzel op aan 't gemeene volk. De Noordewinden beletten het groeijen der Sparreboomen op 't gebergte, en doen veel kwaads aan de Olyfboomen: door het geweld deezer wind hangen ze alle na het zuiden over, gelyk in Turkye alle de Minarets, uit eerbied voor mahometh, na Mecca hellen.
Doch waarom wordt dit Eiland zo zeer geteisterd door fel woedende Noorde winden, waar van het Eiland Majorca geheel vry is? - Majorca, meer Westwaards gelegen, vindt zich daar voor beschut door de groote keten van het Pyreneesche Gebergte, en de Bergen in Catalonie, die dezelve breeken. Minorca, integendeel, ligt aan de Noordzyde tegen over ongedekte landstreeken, en is blootgesteld aan de woede der winden, die tusschen de Alpen en de Cevennes, heen waaijen. Van hier ook het gevaarlyk vaaren in dat gedeelte der Middellandsche Zee, 't welk de Golf van Lion genaamd word.
De Minorcaanen zyn groote liefhebbers van dansen. Des Zomers dansen zy 's nagts by lamplicht, en 's winters in hunne huizen: de Vrouwen, schoon zeer op minnaaryen verslingerd, dansen, als nergens oplettende, en met neergeslaage oogen. De Cyther is het geliefde Speeltuig der Minorcaanen, Mannen en Vrouwen handteeren denzelven. De heerschende kleur der Inwoonderen is bruin, zy hebben zwarte oogen, witte tanden en geregelde gelaatstrekken. De Vrouwen prangen het lichaam niet in styve Keurslyven; zy zyn alle recht, men vindt 'er geen mismaakte: zy trouwen zeer vroeg, 't is niet zeldzaam Moeders te zien van dertien of veertien jaaren; zy zoogen haare Kinderen zomtyds tot twee jaaren; doorgaans houden ze reeds met de dertig Jaaren op, Kinderen ter wereld te brengen. Even als in Spanje, gaan de Minnaars, 's nagts, aan de vensters hunner Vrysters hunne minneklagten uitboezemen. In den Vastenavondtyd besteeden zy den dag in Godsdienstverrigtingen, en het doen van Ommegangen; de nagt wordt doorgebragt in dansen, maskerades en minneranken. De Spelen op dit Eiland be- | |
| |
paalen zich tot wedloopen van Paarden, Ezels en Muilezels, die op de straaten geschieden. - De Minorcaanen zyn sterk, op 't zeevaaren afgerigt, en uitsteekende zwemmers. De Landlieden weeten zich, met zeer groote behendigheid, van den slinger te bedienen: de byzonder uitsteekende bekwaamheid hunner Voorvaderen en der Majorcaanen in het behandelen der Slingers, gaf aan de Eilanden, welke zy bewoonen, den naam van Baleares van het Grieksch Βαλλειν, werpen. De rauwheid der wateren, welke zy drinken, maakt de kwaal der Steen zeer gemeen onder hun. Op Minorca spreekt men de Spaansche Taal.
Te jammerlyk hebben deeze Eilanders de dapperheid hunner Voorvaderen geheel verlooren, of voor bygeloof en luiheid verwisseld. Moed en Vryheid is hun teffens ontnomen. Men agt hun twist- en wraakzugtig van aart. De armoede, eene onafscheidelyke gezellinne van werkloosheid, doet hun waarschynlyk maatig leeven; Roggenbrood en eenige moeskruiden maaken een maaltyd uit. Dikwyls bestaat het geheele middag-eeten van een Huisgezin in soup met olie, peper, look en uijen. Zy bewaaren voor zich den slegten wyn, en verkoopen den goeden aan de Engelschen: eene maar al te waare schets van 't geen wy zien gebeuren in Landen door de Natuur bevoorregt, waar men de geschenken, die de Hemel, in zyne gunste, den Inwoonderen geschonken heeft, aan Nabuurvolken afstaat.
By deeze Eilanderen worden de Weetenschappen geheel niet gekweekt. Op geheel Minorca is geen Mensch, die eenige kennis heeft in de Wiskunde. De Priesters zyn by uitsteekenheid dom. Eene Vrouw, die leezen kan en schryven, is een wonder. De wereldlyke Priesters en de Monniken hebben een grooten invloed op 's Volks geest. Een Minorcaan zou gelooven dat hy niet zalig kon worden, als hy niet begraaven werd in het kleed van eenen Geestlyken. 't Is een raar verschynzel eene Vrouwe in een Capucyner-rok na 't graf te zien draagen.
De Kunsten, Handwerken en Koophandel hebben op Minorca geen beter lot dan de Weetenschappen. De Edelen agten den Koophandel voor zich te laag; en de mindere lieden hebben geen vermogen om denzelven te dryven: andere natuurlyke en zedelyke oorzaaken, waar van wy vervolgens zullen moeten spreeken, werken mede, om te beletten dat men hier in nooit vorderingen maakt.
Het Eiland Minorca bestaat uit Vlakten en Gebergten.
| |
| |
De vrugtbaare grond op de bergen en heuvelen is ligt, met zand gemengd en gemaklyk te bearbeiden. Met weinig diepte heeft men 'er vry goede oogsten: in de laagte is de grond kleiagtig en koud, en brengt weinig voort. De Graanen geeven doorgaans niet meer dan zesvoudig: de Oogsttyd valt in 't midden van Juny. De Inwoonders scheiden 't stroo van 't graan, door het van Dieren te laaten treeden. Over 't algemeen, is dit Eiland noch zo vrugtbaar, noch zo bevolkt, noch zo ryk als Majorca. De Leem of potaarde dient den Inwoonderen tot het vervaardigen van verscheide grove vaten en keukengereedschappen, welke zy niet verglazen. In de steengroeven en de opperste steenbeddingen, ontdekt men veele overblyfzels der Zee, en andere vreemde lichaamen.
De Muilezels op dit Eiland zyn van eene meer dan gemeene grootte en sterkte. Van de Ezels en Muilezels bedient men zich hier om op te ryden. Een Edelman op een' ryk uitgedoschten Ezel, die men hier dikwyls ziet, zou by ons een vry belachlyk vertoon maaken. De Paarden zyn klein: het ras verbasterd in een land, waar het aan weiden ontbreekt: ze krygen gehakt stroo, schaars met garst gemengd. 't Is ongetwyfeld uit dezelfde oorzaake, dat de Koeijen hier zo mager zyn, en weinig Melks geeven, waar van men Boter maakt, die een slegten reuk en onaangenaamen smaak heeft. De Schaapen weegen 'er doorgaans maar vyftien ponden: de Geiten en Varkens tieren beter, de laatstgemelde vinden hier ruim voedzel in den overvloed van eikels.
Men kent op dit Eiland geen wilde Dieren, geen Haazen, Wolven, of Vossen: daar zyn ryklyk roode Patryzen, Kwartels, Spreeuwen, Leuwerikken, dubbelde Lysters, wilde Duiven, wilde Endvogels, Teelingen, Hout- en Water-sneppen. Het vleesch der Patryzen is slegt van smaak, van wegen het voedzel 't welk zy nuttigen. - 'Er zyn Arenden, die hunne nesten in de ontoeganglykste gedeelten van 't gebergte maaken: de witte, welke 'er voorkomen, houdt men voor eene soort van Gieren: Valken en Nagtuilen zyn 'er in menigte. Minorca teelt ook Scorpioenen, die in de houtschuuren en huizen komen, en nu en dan de Menschen wonden: zy vatten hun prooi in de klauwen, buigen den staart na den kop, en steeken op dat oogenblik met den angel waar mede deeze gewapend is.
Op de kusten vangt men Zeebraassem, Schol, Tong, Lamprei, Aal, Tarboth, Anchovies, Sardynen, Spiering en Zee- | |
| |
kreeften: men treft 'er ook den Visch aan by de Natuurkundigen bekend onder den naam van Bernard l'Heremite, de Zee egel, verscheide Schulpvisschen, Koraal en Sponsgewassen, als mede eene soort van Mosselen in 't midden van groote steenen, die in stukken geslaagen worden om ze te krygen. Aan de steenen, waar in deeze Mosselen verborgen zitten, kan men van buiten geene opening altoos zien. Dit is zeer zonderling, doch egter geloofwaardig, 'er zyn verscheide verschynzels van deeze natuur in 't algemeen erkend en toegestemd. Men heeft leevende Padden gevonden in stukken marmer, als mede in de stammen van zeer gaave Olmenboomen: en 't is niet onmogelyk, op eene zeer aanneemelyke wyze, deeze buitengewoone verschynzels te verklaaren.
's Jaarlyks maakt men, op dit Eiland dertien duizend Oxhoofden Wyn, waar van 'er tien verkogt worden aan de Engelschen, en 16000 Ponden Sterlings opbrengen. Van de Wolle krygen zy 900 P. St. Van de Kaas 800 P. St. Van de Honig, Wasch en Zout te zamen 400 P. St. De uitvoer deezer Waaren brengt dus 's jaarlyks, aan dit Eiland, omtrent 18100 P. St. op.
Maar de Inwoonders zyn verpligt van buiten zich het meerendeel hunner behoeften te bezorgen. Zy ontbieden van de Vreemdelingen meer dan twee derde gedeelte van het Koorn, 't welk zy noodig hebben, al hun Olie, Ossen en Schapen, Ryst, Zuiker, Brandewyn, Tabak, Linnen, Laken en Katoen, gouden en zilveren Galonnen. De Vreemden bezorgen hun Yzerwerk Gereedschap van allerlei zoort, Chokolade, Kakau, Seep, Hoeden, Mutzen, Aardwerk, Timmerhout, Touwwerk, Teer, Molensteenen, Vuurwapenen, Kruid, Lood, Kaarten, Schilderyen, Boeken, Papier, Muzyk-Instrumenten, Uurwerken, en verscheide andere Koopmanschappen, als mede Reliquien, Agnus Dei, enz.
De Graanen, welke zy van de Vreemdelingen ontvangen, bedraagen 15750 Ponden Sterling; de Olie 10000 P. St., 1640 Oxhoofden Brandewyn kosten hun, in een gemeen jaar, 8250 P. St.; de Tabak 1200 P. St. en men rekent voorts 20000 P. St. voor de andere weezenlyke behoeften of die tot de weelde behooren, dit bedraagt eene som van 71,200 P. St. of 1.637,600 Liv. Fransch geld: hier van 416300 Liv. voor de uitgevoerde Waaren afgetrokken, ontstaat 'er een verschil ten hunnen nadeele, van 1.223,600 Livres. Het geld, 't welk de Engelsche Krygs- | |
| |
magt op het Eiland brengt en verspreidt, komt dit eenigzins te gemoete.
Met een weinig vlyts en werkzaamheids zouden de Inwoonders, die anderzins door de Regeering niet bezwaard worden, het evenwigt herstellen tusschen den In- en Uitvoer. De grond huns Eilands ontzegt het hun niet, deeze schynt, in tegendeel, hun daar toe uit te noodigen. Veel zouden zy kunnen trekken uit hunne Yzer-mynen, die zy onbewerkt laaten. Zy verwaarloozen het aankweeken van Tabak, van Saffraan; hunne Palmboomen draagen niet om dat zy ze niet oppassen. Het Eiland geeft Lynzaad, Hennip en Katoen: waarom teelen zy niet meerder? De Olyfboomen groeijen 'er: maar de Inwoonders geeven zich de moeite niet om de Olie te verkrygen, en de Olyven in te leggen. Hunne Landen, een weinig dieper omgewerkt, zouden meer voortbrengen. Zy zouden veel Tonynen op hunne kusten kunnen vangen, en 't zou 'er dus alleen op aankomen, om van dezelve al het voordeel te trekken 't geen 'er anderen van weeten te haalen. Zy zouden Citroenen, Limoenen, Oranje-appelen, Vygen, Amandelen, Granaaten en Rozynen kunnen uitvoeren; zy hebben Havens, ze doen hun geen nut: zy zouden Handel kunnen dryven en zy doen het niet!
Maar moet deeze bedryfloosheid der Minorcaanen hun tot schuld toegerekend, en zo te eenemaale ten laste gelegd worden? Ik geloof het niet. Het oog op hun Eiland slaande zie ik eene kleine Maatschappy, zonder eenige bestendigheid, en die 'er niet wel eene kan verkrygen; eene Maatschappy te zwak om tot onafhanglykheid te geraaken, te zwak om ze te bewaaren, te zeer blootgesteld aan invallen om ze te verlangen: ik zie een Land, 't welk zonder ophouden van Meester verandert, waar de een den ander verdryft: ik zie een klein Volk, welks Persoonen en Bezittingen dagelyks afhangen van de genade des eerstkomenden aanvallers; Menschen, eindelyk, die altoos in ongerustheid hunne dagen doorbrengen, en steeds een wisselvalligen eigendom bezitten. Zouden zy zich bepaalen tot eenen winstgeevenden handel, welks voordeelen in andere handen zou komen? Zou de Landbouw hunne landen met ryke oogsten bedekken, ten einde anderen die maayden? Zouden zy poogingen aanwenden om eene Vryheid te verkrygen, welke zy niet in staat zyn tegen den van buiten aankomenden Vyand te verdeedigen? Komt het met de omstandigheden van zulk een Volk niet
| |
| |
beter overeen zich aan te merken als gelegerd, onbekommerd voor het toekomende, van de hand in de tand leevende? Meer te doen is onnatuurlyk. Die Staat heeft denzelfden invloed op de bevlytiging en den Landbouw, als eene volstrekt eigendunklyke Heerschappy: doch heeft geenen gelyken invloed op de Zeden: dewyl de zielen niet gekrenkt worden door slaverny.
(Het Vervolg in een volgend Stukje.)
|
|