Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTaelkundige Mengelingen. Uitgegeven onder de Zinspreuk: Linguae Patriae excolendae amore. N. 2. Te Leyden, by F. de Does, Pz. 1782. In groot octavo, 192 bladz.Het tweede thans afgegeeven Stukje deezer Mengelingen, van welker leerzaame inrigting wy onlangs verslag gegeeven hebbenGa naar voetnoot(*), begint met het vervolg der toen opgenoemde | |
[pagina 642]
| |
Verhandeling van a. malmenius over de overblijfsels der Getische Taal, van welke wy diestyds beloofden vervolgens iets naders te zullen melden. Eene Inleiding, over de verwantschap der taalen, als een grondslag van het denkbeeld van eene vroegere verwantschap der Volkeren, brengt den geleerden Malmenius tot de taal der Geten of Gothen, die in 't afgelegen Ysland in vollen bloei is, en niet minder by de vergelegen Tarters, in Precopska: en hy stelt zig voor te ontvouwen, welke overblyfzels van deeze taal, buiten dien, 'er nog voor handen zyn. Tegen M. Pretorius aangemerkt hebbende, hoe uit de Schriften der Ouden blykt, dat de Geten, niet de Sarmatische, maar de Gothische, Spraak gebruikt hebben, bewyst hy zulks nader uit de Gothische Overzetting der vier Euangelien, door Ulphilas, der Gothen Bisschop in Moesie; omtrent welk Geschrift hy zig verder beroept op de Verhandeling van den geleerden M. Thenstedt, die tevens getoond heeft, dat de Ostrogothen dezelfde taal gesproken hebben. By dit Geschrift komt nog een gedenkstuk van de Ostrogotische taal, zynde de ondertekening van een Koopbrief, welke ter bevestiginge hier van strekt. - De Heer Vertaaler maakt tevens in eene Aantekening gewag, van eenige hoofddeelen van den brief van Paulus aan de Romeinen, na 't uitgeven van deeze Verhandeling voor het licht gekomen; en heldert te gelyk het hier gemelde Gedenkstuk, ook in plaat nagegraveerd, met etlyke aanmerkingen op. - Verder brengt ons de Autheur verscheiden Gothische woorden en spreekwyzen, door deeze en geene Schryvers aangehaald, te berde; met meldinge van de zodanigen, die zig op eene verzameling van dezelven toegelegd hebben: 't welk vergezeld gaat van oordeelkundige aanmerkingen, tot dat onderwerp betrekkelyk; waarnevens de Heer Vertaaler ook zyne naauwkeurige aantekeningen gevoegd heeft, die over etlyke byzonderheden een meerder licht verspreiden. - Hier benevens deelt hy ons mede, 't geen J. Barbaro en A. Busbequius gemeld hebben, van hunne ontdekking, nopens de overgebleevene Gothische taal onder de Precopsche Tartaaren; welke laatste ook eene lyst van woorden gegeeven heeft, die weinig van de nog in de Duitsche Spraak gebruikelyke woorden verschillen; benevens eenige anderen, welken hy oordeelde daar mede niet overeentekomen. En dit geeft den Heer Malmenius aanleiding om die lyst nog verder na te gaan, en de overeenkomst dier woorden, zo met het bovengemelde Geschrift van Ulphilas, als met de hedendaagsche Duitsche Taal, te toonen; 't welk de Nederduitsche Vertaaler deezer Verhandelinge, in zyne aantekeningen, nog grootlyks opheldert en bevestigt. - Naspoorende Liefhebbers onzer Moederspraake zullen dit mededeelen deezer zeldzaam voorkomende Verhandelinge danklyk erkennen; daar 't bygebragte, zo van den schranderen Au- | |
[pagina 643]
| |
heur als van den kundigen Vertaaler, in veele byzonderheden dient om dit Stuk licht by te zetten; en het geen de Heer ten Kate vroeger over dit onderwerp geschreeven heeftGa naar voetnoot(*), deels te bevestigen, deels nader op te helderen. Benevens deeze Verhandeling ontmoeten we wyders in dit Stukje nog verscheiden taalkundige aanmerkingen, welken, naar 't hoofdoogmerk der Heeren Schryveren deezer Mengelingen, strekken, om den Liefhebberen de behulpzaame hand te bieden, tot het beter verstaan veeler verouderde woorden, die zomtyds in 't leezen van oude Schriften belemmering veroorzaaken. Zo was het, gelyk voorheen gemeld isGa naar voetnoot(†), met het woord ghere; welks betekenis van lacinia of den boord van een kleed hier nog nader bevestigd wordt, met nevensgaande onderrigting, dat het ook wel gebruikt wordt voor 't geheele kleed. Hiertoe wordt in deezen ook gebragt het gebruik van dit woord in onze oude overzettingen, Ezech. XVI.8: ick breydde myne gheeren over uGa naar voetnoot(§), waarvoor men in eene oudere vertaaling, te weeten van 't jaar 1477, duidelyker leest, ic spreidde mijn cleet ouer di. Voorts wordt hier desaangaande nog het volgende aangetekend. ‘Ons tegenwoordig nog in gebruik zijnde geer, voor ene plooi of vouw van het kleed, moet men geenszins begrijpen, dat het zelfde zij, met het verouderd ghere (lacinia.) Wij vinden het wel nauwkeurig onderscheiden, bij g. de schueren, in den theutonista, alwaar hij op de verklaaring van het woord ghere door slyppe, ora, fimbria, lacinia, laat volgen, ghere, lass, lappe, pecia, commissura. Hier mede verbeteren wij dus ene kleine misslag, die wij te voren begaan hebben, nadien wij toen van gedagten waren, dat wij het woord ghere lacinia in ene weinig veranderde betekenis nog overig hadden.’ In een volgend Artykel wordt ons eene verklaaring gegeeven, van het woord twi, dat, buiten de Schriften van Jacob van Maerlant, zeer zeldzaam voorkomt, en uit dien hoofde wel eens niet regt verstaan is. Etlyke plaatzen uit zyne Schriften, hier by gebragt, toonen, zo door het verband, als door de overeenstemming, dat het woord twi even zo veel zegt als waarom; en zo ook twine waarom niet. By de staaving deezer betekenisse door duidelyke voorbeelden, komt voorts ook nog een voldoenend bewys voor de echtheid van dit woord, uit de overeenstemming met de verwandschapte taalen: waarvan ook het | |
[pagina 644]
| |
Engelsche why, en het Hoogduitsche wie, in de betekenis waarom, getuigenis draagen. Tot een onbetwistbaar voorbeeld deezer betekenisse van twi strekke eene plaats uit van Maerlant, daar hy Christus aan Maria doet vraagen
wiif, twi weenstu so
En wien soecstu dus onvro.
vergeleeken met eene andere plaats, daar hy de twee Engelen Maria aldus doet aanspreeken
Wiif, waer om weendi so sere.
Zo wel Petrus Comestor als de Versio vulgata hebben op de hier beoogde plaatzen, Mulier quid ploras? Vrouwe, waarom weent gy? Op eene dergelyke wyze wordt ons verder het thans verouderde woord deemster en deemsterheid of deemsternisse opgehelderd. Thans schryven wy duister en duisterheid of duisternis; dan 't blykt, uit het hier aangevoerde, dat deemster een echt Nederduitsch woord is, 't welk met de verwandschapte taalen beter overeenkomt, dan ons woord duister. Men vindt, gelyk hier wyders getoond wordt, dit woord, (veelligt afkomstig van 't vroegere du of dy, dat zwart en duister betekent,) meermaals in die betekenis by de Ouden gebruikt. Zo schryft onder anderen van Maerlant, oogende op Gen. I.4.
Doe versach God, dat tlichtwas goet,
Ende verschiet daer mitter spoet
Dat licht van der deemsterhede.
Ten laatste komt hier nog in aanmerking het woord stivelen, dat men ten uiterste zeldzaam ontmoet; van waar het, volgens Huydecoper, ook maar eens in 't geheele werk van Melis Stoke gevonden wordt, ter vertolkinge van 't Latynsche occidere van Meerhout; uit welke plaats men ziet, dat het zo veel zegt, als iemand het leven te beneemen. En deeze betekenis wordt hier gestaafd door eene plaats uit van Maerlant, welke, het gemelde Exod. XIX.12, 13. navolgende, schryft
Seghoec hem haren termiin
Van den berge, dat sy nine lieden,
Wie so den berg tast tesen tiden,
Hi starft 'er omme, dat die pant.
Niemant en doere an siin hant,
Ic wil dat men stivele of stene
Men ende beesten ghemene.
| |
[pagina 645]
| |
‘Maerlant, (zegt de Schrijver van dit Artijkel,) gebruikt hier stivelen eigenlijk voor doden met pijlen, en dus met schietgeweer; Melis Stoke voor het doden met messen: waaruit wij leren kunnen, dat de ouden dit woord niet voor deze of gene bijzondere wijze, op welke men iemand het leven benemen konde, gebezigd hebben; maar dat het integendeel een woord van veel algemener betekenis geweest zij, en gebruikt voor alle wijzen, op welke iemand het leven benomen wordt. Ja zelfs zien wij bij Maerlant, dat ze het ook voor het doden van beesten gebruikt hebben.’ |
|