Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe dapperheid der Zeeuwen, openlijk in de gehoorzaal van Middelburgs Illustre School, op den 20 Maart 1782, opgezongen, door S.J.v. Nispen Muller. Te Middelburg, by J. Abrahams. Behalven het Voorwerk en de bygevoegde Lofdichten, 34 bladz. in gr. octavo.Een ieder, die maar de minste bedreevenheid in 's Lands Geschiedenissen bezit, weet, dat Zeeland, door alle | |
[pagina 640]
| |
tyden, beroemde mannen uitgeleverd heeft, die door hunne dappere Heldendaaden, voor al ter Zee, ons Gemeenebest onwaardeerbaare diensten beweezen hebben. De tegenwoordige omstandigheden des Vaderlands, in welken de Zeeuwen ook doen zien, dat zy naar hunne Voorvaderen blyven aarten, leiden ons natuurlyk ter levendiger herrinneringe hier van; en 't is dus niet ongepast te oordeelen, dat een Zeeuwsche Jongeling, by deeze geleegenheid, den lof der Zeeuwsche dapperheid op Heldentoonen, in 's Middelburgs Illustre School, opzingt. Zyn Ed. schetst ons hier een treffend Tafereel van die reeks van Helden, op welker herkomst het Zeeuwsche Gewest boogen mag; en vermeldt ons derzelver roemwaardige bedryven, niet met eene laffe vleiery, noch zwetzend gebrom, maar met eene manlyke taal, die aan de deftigheid van het onderwerp beantwoordt, en den roem der Zeeuwsche Helden in een luisterryk licht plaatst. Voorts doet hy dit zyn Dichtstuk, met betrekking tot de tegenwoordige omstandigheden, zeer geschikt op deeze manier eindigen.
Driewerf gelukkig Land, welk zulke braave Helden
Gekoesterd heeft, als ons de Heldgeschichten melden!
Maar, denkt niet roekeloos, Bestrijders van den Staat!
Die heldenmoed is uitgestorvenGa naar voetnoot(*)! Neen! verlaat
U daar, toch geenzins op! die dapperheid der zeeuwen;
Die Gij tot Uwe smart, voor twee verloopene eeuwen,
Hebt ondervonden; blijkt, aanhoudend, in hunn' aard.
| |
[pagina 641]
| |
Mij dunkt: ik zie een troep der Helden saamgeschaard,
U 't zwaerd, hun afgeperst, tot Uw' voldoening bieden;
En U, op 't zien alleen, als laffe bloodaards, vlieden!
Zoo steekt een kleine vonk, gevallen op de zwam,
Een Houthoop aan: ja! jaagt welhaast een' groote Vlam,
Met ijzelijk geloei, door vengsters en door daken;
Doet balk, en deur, en wand, en zolderingen, kraaken;
Ja! woedt gestadigd voord: tot alles, gansch verteerd,
Ter nedervalt, en in een' woesten Bajerd keert.
Het hooge en wijz' bestier der Eensgezinde Vad'ren,
Wien deugd, en liefde, en trouw, en Godsvrugt speelt in de ad'ren,
Bescherme Nederland, en houde voor ons wacht!
De vreedzaame Eendragt geev' den wakk'ren Zeeuwen magt!
Maar! neerlands god, vooral, doe alles wel gelukken!
Hij doe de Tweedragt, eens, voor Heilige Eendragt, bukken.
Hij zij Beschermheer van den Nederlandschen Leeuw,
De Raadsman van den Staat, de Helper van den Zeeuw!
Dan konnen wij ons, met een' vasten welstand, vleijen.
Dan konnen we ons, in beemd en veld, gerust, vermeijen.
Dan wast ons heil, steeds, aan: zo lang de stille rust
Heur' zachten ademtocht verspreit, langs onze kust.
Maar, plots'lijk, zal het al in enkel leed verkeeren:
Zoo nijd, en haat, en twist, in Leeuwendaal, regeeren.
Geen' groote legermagt, geen' magtige oorlogsvloot,
Geen' wallen, geene vest, noch bombe of donkerkloot,
Noch kloeke battery, noch dubbele kartouwen,
Beschermen zo de Kerk, de Stad- en Staatsgebouwen;
Als Eendragt, in de Kerk, in Staat, in Borgerstand
Die vuile en vuige List, voor eeuwig, 't Land uitbant.
Hoe vaak heeft zij 't Geweld den wreeden dolk ontwrongen!
Zij woone, Nu Voorel, in Neêrland! 'k heb gezongen.
|
|