| |
Bijbelsche Historie, of Geslachtrekening van Adam tot Christus, en Aardkloots bevolking, in Noachs tijd. Deels opgesteld, deels uitgegeeven, door R. Schutte, Predikant te Amsterdam. 1ste Stuk. Te Haarlem bij J. Tijdgaat, en te Amsterdam bij M. de Bruin 1782. Behalven het Voorwerk, 168 bladz. in gr. octavo.
Een ongeluk kan zomtyds nog wel iets goeds baren: dit heeft de ondervinding meermaels geleerd, en men ziet zulks, met betrekking tot dit leerzame Geschrift, op nieuw bewaerheid, alzo men deszelfs opstelling verschuldigd is, aen een voor den Boekverkooper Tydgaat schadelyk ongeval. Deze naemlyk was misleid door ene zich fraei voordoende tekening ener Geslachttafel van Adam tot Christus; welker volstrekte wraekbaerheid eerst ontdekt werd, na dat hy reeds vele onkosten gedaen had, om dezelve in 't koper te laten brengen. Medelyden met 's Mans schade, in welke hy bedriegelyk ingewikkeld was, noopte de Eerwaerde Heren Schutte en Reguleth, om hem, ter herstellinge van zyn verlies, de behulpzame hand te bieden; 't welk eerlang de vervaerdiging van een geheel nieuw Stuk te wege bragt. Geen kans ziende om het eerst ontworpen in een goede orde te brengen, besloot men ene gantsch nieuwe tekening der Geslachtkaerte van Adam tot Christus, en wel in de gedaente van een Boom, zo als men het geschiktst oordeelde, te maken: welke tekening, voorts in 't koper gebragt zynde, afzonderlyk, op drie Vellen, in de lengte aen elkanderen gevoegd, geplaetdrukt het licht ziet. - Dezelve bestaet in een Haeg-Eik, welks takken, van den grond af uitloopende, aen weërskanten bepaeld en opgedrongen worden; die voorts min of meer met bladeren en eikels voorzien zyn. Op den stam, takken, bladeren en eikels, ziet men, op verschillende wyzen, naer de verscheidenheid der persoonen, zo als ze in de Geslachtrekening voorkomen, de namen der genen, die tot dezen Geslachtboom betrekking hebben, geplaetst: en dus brengt men de geslachtrekening van den wortel, of Adam,
| |
| |
tot den uitersten opgedrongen tak, welks uiteinde den naem van Jesus Christus draegt. Men heeft dit Stuk gecoleurd, en wel, naer de verscheidenheid der genoemde Persoonen, met onderscheiden verwen afgezet; om 'er dus, niet alleen een bevalliger vertoon aen te geven, maer ook alles te duidelyker onder het oog te doen vallen. De naeuwkeurigheid en goede schikking, hierin omtrent alles in agt genomen, pryst dezen Geslachtboom, volgens welken men 's Heillands geslachtrekening met een opslag van 't oog gereedlyk kan naspooren, den Liefhebberen aen.
Het opmaken van dit Stuk, naer de tweërleie Geslachtlysten, door de Euangelisten Mattheus en Lukas geboekt, mitsgaders de inrichting en tekening van dien Geslachtboom, bracht de Eerwaerde Heren Schutte en Reguleth, welken de bestiering der uitvoeringe wel op zich hadden willen nemen, tot ene op nieuw gezette overweging dezer twee Geslachtlysten, en Briefwisselingen nopens dit onderwerp, zo rakende de Geslachtrekening zelve, als wel byzonder met opzigt tot de beste wyze van het vervaerdigen der tekeninge. Men vind het voornaemste, dat hier toe betrekking heeft, in dit Geschrift byeengebragt; 't welk deswegens etlyke byzondere Stukken behelst.
By manier van Voorwerk levert het ons, na een Voorbericht, waer in de Eerwaerde Schutte een verslag geeft van het voorgevallene, en de gemaekte schikking, in de eerste plaets, ene Verklaring van den Geslachtboom; dienende om een bericht te geven van 't geen men, ten rechten verstande van denzelven, heeft te weten. Hierby is gevoegd ene Aenmerking over I Chron. VII.20-27, welke zyn Eerwaerde voorstelt, ter wegneminge ener zwarigheid, die uit ene gemeenlyk verkeerde opvatting dezer plaetze ontstaet, met aenwyzing van derzelver rechten zin, overeenkomstig met het natuurlyke beloop der achtervolgende Geslachtsvoorttelingen, en in beantwoording aen de Bybelsche Tydrekening. Verder gaet daer nevens nog een Brief van den Heer Mohr, en het Antwoord van den Eerwaerden Schutte op denzelven. Zyn Eerwaerde naemlyk had zyne Verhandeling over dit Stuk in handen van dien Heer gegeven, met verzoek, om alles naeuwkeurig na te lezen, en, daer rekenen te pas kwam, na te rekenen; en aen dit verzoek, heeft de Heer Mohr met zo veel oplettendheid voldaen, dat zyn Eerwaerde daerover ten uiterste vergenoegd zy. Dit heeft gelegenheid gegeven, om beide deze Brieven gemeen te maken, als strekkende nog ter
| |
| |
ophelderinge van enige byzonderheden in de aengeduide Verhandeling.
Na dit Voorwerk ontmoeten we 's Mans gemelde Verhandeling over de Geslachtregisters van jesus christus. Matth. I.1-17, Luk. III. 23-38. Na kortlyk getoond te hebben, hoe men die twee Geslachtregisters, op goeden grond, moge houden, voor openbare Gedenkstukken, uit de toenmalige Joodsche Stam- en Geslachtboeken, byzonder, die van Davids Huis, ontvouwt ons zyn Eerwaerde breder enige aenmerkingen, ter ontdekkinge van den aert dezer geslachtregisters, en 't byzonder oogmerk, waermede ieder Euangelist dezelven bybrengt: als het middel, om ze met elkanderen te vereffenen, en alle verwarring uit den weg te ruimen. Wyders komt nog by deze Verhandeling, ene Briefwisseling tusschen de Eerwaerde Heren Schutte en Reguleth over deze Geslachtrekening, en wel inzonderheid over de tekening en inrichting van den opgemelden Geslachtboom.
Deze byeengebragte Schriften van hunne Eerwaerdens, en van den Heer Mohr, leveren met elkanderen ene zeer oplettende navorsching van alle de byzonderheden, die tot 's Heillands Geslachtrekening behooren, en dienen daedlyk ter ophelderinge veler duisterheden, die in dezelve voorkomen; byzonder grootlyks ter overeenbrenginge der geslachtlysten van Mattheus en Lukas, zo onderling, als met de Geslachtrekeningen in 't Oude Verbond gemeld. Men heeft des reden, om den vernieuwden arbeid over dit Stuk danklyk te erkennen, daer dezelve, in meer dan één opzigt, zyne nuttigheid heeft. Blyven 'er des niettegenstaende, vooral met betrekking tot het Tydrekenkundige, nog enige duisterheden over, een volgend Tydrekenkundig onderzoek, 't welk de Eerwaerde Schutte ons in zyn Voorbericht toezegt, zal strekken, om aen de hier gegeven verklaring dezer Geslachtrekeninge, ook van die zyde, meerder lichts by te zetten. Men ziet dit twede Stukje met te gretiger verlangen te gemoet, doordien het, gelyk zyn Eerwaerde zich uitdrukt, ‘in zich zal behelzen een groot aantal van ophelderingen, niet alleen van Tydrekenkundige zwaarigheden, maar ook van veele geschiedenissen in 't Oude Testament, en plaatsen, welke op zekere gebeurtenissen zinspeelen; die ik uit eene naukeurige vergelijking, met de beste gedenkstukken uit de puinhoopen der grijze oudheid opgedolven, zoo ik mij niet bedriege, in een beter licht geplaatst heb.
| |
| |
Laetstlyk behelst dit thans uitgegeven eerste Stukje nog eene Landkaart van de bevolkinge der aarde in Noachs tyd, met derzelver Verklaringe van den Eerwaerden Bachiene die zich in de geleerde Waereld zoo beroemd gemaekt heeft, door zyne Heilige Geographie en vele andere Aerdklootkundige Werken. De Eerwaerde Schutte van oordeel zynde, dat ene Verhandeling over dit onderwerp niet kwalyk by het voorgaende zou voegen, heeft men daerover aen den des kundigen Bachiene geschreven; en deze heeft hierop de goedheid gehad van zyne fraeie Landkaert over die bevolking, met zyne geleerde en oordeelkundige verklaring, thans door hem zelven nader beschaefd en verbeterd, toe te zenden: 't welk tot geen minder nut dan sieraed van dit werkje verstrekt. Men vind hier, behalven de keurlyk uitgevoerde Kaert, die ons de verspreiding van Noachs vroege nakomelingen, over de diestyds bekende Aerde, onder het oog brengt, ene oordeelkundige Verhandeling nopens dit onderwerp; die ter ophelderinge van 't verhael van Mozes, Gen. X. en XI.1-9, strekt. De Eerwaerde Bachiene toont hier vooraf aen, dat beide deze berichten, niet, gelyk zommigen menen, tot een verschillenden, maer tot denzelfden, tyd behooren. Verder doet hy zien, dat de verwarring, te Babel ontstaen, niet bestond in ene vermenigvuldiging der talen, maer in ene verwarring der gedachten. Hierop ontvouwt hy het denkbeeld, dat men zich van de daerop volgende verstrooijing heeft te vormen; als mede de gronden, op welken men de nadere bepaling, waer die en dezen zich met 'er woon begeven hebben, met minder of meer vastheid kan vestigen. Na 't voordragen hier van geeft hy de, naer zyns oordeels, best gegronde bepalingen van de verspreiding der vroegste Volken op; besluitende eindelyk zyne Verhandeling, met aen te merken, dat die uitgestrekte verspreiding van langzamerhand, en zekerlyk eerst na verloop van merkelyken tyd,
geschied zal zyn; als mede dat velen dier Volkeren, in latere dagen, zich weder na andere Gewesten begeven hebben. 's Mans welberedeneerde bedenkingen nopens dit alles verlenen ons een regelmatig denkbeeld van dit aenmerklyke gedeelte der Waereldgeschiedenisse.
|
|