Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 607]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Characterkunde van den Bybel, door A.H. Niemeijer, Hoogl. der H. Godgel. op de Hooge School te Halle. Uit het Hoogduitsch vertaald. Vierde Deels Eerste Stuk. Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll, 1782. Behalven het Voorwerk, 269 bladz. in gr. octavo.Na ene voorafgaende Verhandeling, over de betrekking, welke de Historische Schriften des Ouden Testaments tot den Godsdienst en Zedekunde hebben; met ene daerby gevoegde ontvouwing van 't Character dier Schriften als Geschiedboeken aengemerkt, vervolgt de Hoogleeraer Niemeijer, in dit Stuk zyne characterkundige naspooring der Koningen van Juda en Israël, tot op de gevanglyke wegvoering des Volks. Hierin vlecht hy tevens ene ontvouwing van 't character der overige Persoonen, die in de geschiedenis dezer Vorsten bovenal in aenmerking komen. Dus tot den tyd der Babylonische Gevangenisse genaderd zynde, deelt hy enige bedenkingen mede over de indrukzels, welke die Gevangenis gehad heeft, op het nationael character des Volks, voornaemlyk met betrekking tot den Godsdienst. En dit leid hem vervolgens ter overweginge van 't charactermatige in 't gedrag van Serubabel, Esra en Nehemia, ter herstellinge en bevestiginge van hun Volk, in het Land hunner Vaderen. Ten laetste komen hier nog in aenmerking de Characters, welke de Geschiedenis van Esther ons aen de hand geeft; te weten die van Ahasverus, Vasthi, Esther, Haman en Mordechai. - Het hier doorloopen tydbestek levert ene groote verscheidenheid van characters op, zo van een goeden als kwaden stempel, die de Hoogleeraer, naer gewoonte, vrymoedig beoordeelt; en by welker beschouwing hy zyne bedenkingen deswegens onbewimpeld voordraegt, het welk den oordeelkundigen Lezer, in velerleie opzichten, overvloedige stof tot verder nadenken verleent. - Om uit alle de hiervoorgestelde Characters den Lezer een voortreffelyk character te doen opmerken, zullen wy ons in dezen tot dat van Nehemia bepalen, en wel byzonder tot dat gedeelte, waer | |
[pagina 608]
| |
in de hoofdtrek van 's Mans character, Volksliefde, by uitstek doorstraelt. Nehemia was, gelyk de Hoogleeraer by den aenvang meld, aen 't Persische Hof in hoogachting; en zelfs met een aenzienlyk ampt bekleed. Dan, in 't midden dier gunstige omstandigheden vergeet hy zyn Vaderland niet. Zo ras hy den ongelukkigen toestand zyner na Jerusalem wedergekeerde Landgenooten verstaet, zend hy weemoedig zyne smekingen ten Hemel, en bid God om deszelfs zegen over zyne bedoelde pooging, ten einde van den Vorst de vryheid te verwerven, om zyn Volk de behulpzame hand te lenen. Op het verkregen verlof ylt hy na Jerusalem, en ziet hier zyne verrichting aldaer. ‘By zyne komst in Jerusalem, dus vervolgt de Hoogleeraer, laat hy zich nergens over uit. Men ziet hem hier verscheide dagen, zonder te weeten wat hy bedoelt, en om dies te meer onopgemerkt te blyven, verkiest hy by nacht de stad te bezigtigen. Misschien wil hy de gesteldheid der zaaken eerst beter weeten, en de noodzaakelyke behoeften recht leeren kennen, eer hy met de voorstanders in onderhandelinge treedt. Dit geschied zynde, vergadert hy ze; maakt hen de voordeelige berichten van het Persische Hof bekend; vindt de bereidvaardigheid, welke hy verwacht had, en men begint zonder uitstel te bouwen. Hoe veele zwaarigheden zich ook opdoen, hy overwint ze allen. Hy wyst de spotterny der nabuurige Vorsten af, met die koelhartigheid, welke de veiligste weg is, om de spotterny te beantwoorden, en wanneer dezelve overslaat tot dadelyke vyandlykheden, is hy 'er vroegtydig genoeg van verwittigd, om dezelve te keer te gaan. Het getal der manschap, welke naar evenredigheid zeer klein was, maakte het onmooglyk om geregelde benden ter bescherming op de been te houden. Indien 'er iets van belang zou gedaan worden aan zulk eene verwoeste Stad, die wel zeer sterk was, maar ook na zulk eene verwoesting met dies te meer moeite weder in stand gebragt moest worden; dan diende alles, wat slegts werken kon, aan den gang geholpen te worden; anderszins zou Jerusalem altyd eene open plaats blyven; welke mogelyk minder van vyanden aangevallen, maar ook voor elken aanval bloot gesteld, en nooit wederom de Koningin onder haare nabuuren zoude worden; waartoe de Patriot dezelve echter gaarne wederom wenschte verheven te zien. Maar juist dit noodzaakelyke van eene algemeene werkzaamheid, | |
[pagina 609]
| |
en daarby de geduurige overvallen hadden den arbeideren den moed benomen. Nehemia neemt de proef, of hy hen van dien kant kan beveiligen. Zo dra 'er een vyandlyk heir komt opdaagen, is 'er ook een heir van Israëlieten gereed. Hunne leuze is: Wy stryden voor broeders, vrouw, en kinderen, en vaderland.’ De vyand ziet dat dat hy verraaden is, en vindt zich te zwak tot den aanval. Wat kon niet een enkel voorbeeld van dien aart uitwerken, by een volk, 't welk in zekeren opzigte ligtelyk te leiden, maar ook even zo veranderlyk was! Het bevel, om onder het arbeiden ten minsten altoos een zwaard by de hand te hebben, geschied meer uit voorzigtigheid, dan uit noodzaaklykheid. Sedert dien tyd vind ik niet, dat zy wederom overvallen zyn. Maar iets diergelyks sterkt den moed; te meer, wanneer men Nehemia midden onder de arbeiders ziet, of, wanneer men zich denzelven kan voorstellen, als altyd gereed zynde ter verdeediging, verzeld van den Herout met de krygstrompet nevens hem, welke, zodra men eenigen aanval ontdekt, de leuze moet geeven, en al het volk van de muuren, welke gedeeltelyk verre van elkanderen waren, romdom hem, die aan hun hoofd zal stryden, vergaderen. Het is niet te verwonderen, wanneer men met het bouwen van Jerusalem onder een man, die zich zo naar den geest van 't volk weet te voegen, in maanden meer kan vorderen, dan men anderzins in jaaren zou hebben kunnen doen, zelfs zo, dat men reeds in het derde jaar een groot feest ter inwyding van de stad, met alle de plegtigheden van den voorigen tyd, vieren kan, waarby ook Ezra tegenwoordig isGa naar voetnoot(*). Maar allermeest bewerkt Nehemia de geboorzaamheid der Israëlieten, door zyne onbaatzugtigheid, door zyne liefde tot rechtvaardigheid, en door de blykbaare deelneeming in de zaak, welke hy bestierd, en eindelyk door eenen onbezweeken moed in zyn Character. Eigenschappen, welke oneindig veel meer indruks maaken, dan alle voorstellingen die niet door een voorbeeld ondersteund worden, met hoe veel welspreekenheid zy ook geschieden. Zyn yver gaat zo verre, dat hy byna nooit uit zyne Kleederen komt; en het gemak, waaraan de Oosterlingen het meest gewoon zyn, dikwerf te langer uitstelt, om altyd daar te zyn, waar zyne tegenwoordigheid zo noodzaaklyk is. Omtrent zyne bedienden wordt 'er geene uitzondering gemaakt. Zy | |
[pagina 610]
| |
zyn de naarstigsten van alle arbeidersGa naar voetnoot(*). En het loon voor dien yver - is niets, dan de voortgang zyner poogingen. Hy kan als Landvoogd, door de Persen aangesteld, even als zyne voorgangers, bezolding eischen, maar hy neemt niets. ‘Het volk, zegt hy, had behalven dit, reeds lasten genoeg.’ Daarenboven is hy nog milddaadig. Zyn vermogen, 't welk waarschynlyk zeer groot was, stelt hem in staat om eene groote tafel te houden, waaraan dagelyksch honderd en vyftig aanzienlyke medeburgers deel neemenGa naar voetnoot(†). Hoe zeer moest hy hier door de achting en toegenegenheid der aanzienelyken tot zich trekken! Maar hy leeft voor geen party alleen. Ook de verdrukte vind by hem bescherming; en dewyl 'er, op zekeren tyd, algemeene klagten over onderdukking door de ryken, en van een onmaatigen woeker ontstaan, waar door veele huisgezinnen zich genoodzaakt vinden, om byna hunne eigen kinderen voor slaaven te verkoopen, neemt eene enkele alleredelmoedigste voorstelling van Nehemia eensklaps deeze klagten weg. Dit strekke ons wederom ten bewyze, van hoe veel belang het is voor hem, die anderen leiden moet, wanneer hy zich gerustelyk op zichzelven kan beroepen. ‘Met veel moeite, zegt hy, hebben wy 't zo verre gebragt, dat onze broeders uit de ballingschap verlost zyn. En gy zoudt die geenen, die naauwlyks vry geworden zyn, reeds weder willen verkoopen?’ - En, wanneer 'er een algemeen stilzwygen ontstaat, vervolgt hy aldus. ‘Het is niet goed, dat gy op die wyze te werk gaat. Zoudt gy niet meer godsvrugt hebben, en de beschuldigingen van onze vyanden, de heidenen, ontzien? Ik, myne broeders en myne onderbedienden, hebben u geld en koorn verschooten, en 'er geen intrest voor genomen. Geeft hen dan nu de akkers, de wynbergen de olyftuinen en huizen, en het honderdste gedeelte van het geld, koorn, most en olie, waar van gy zo gewoekerd hebt!’ Na dat hy hen eenen eed heeft afgenomen, schudt hy, in de tegenwoordigheid des volks, zyn gewaad uit, zeggende: ‘Zo verwerpe ook God een iegelyken van ons, die deezen eed niet houdt!’ Ik moet het herhaalen, het voorbeeld van Nehemia spreekt hier zekerlyk met de grootste overtuiging. Een man, die, uit | |
[pagina 611]
| |
liefde tot het volk, eene gemakkelyke leevenswyze verlaaten, en zich vrywillig heeft blootgesteld aan zwaare kosten en groote gevaaren, handelt zodanig, - en men zou hem niet van verre navolgenGa naar voetnoot(*)? |