Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Verbeeldingskracht, van Leonard Meister, Professor. Uit het Hoogduitsch. Te Woerden by L. Paling. 1782. In groot octavo, 132 bladz.Professor Meister beschouwt, in deeze zyne Proeve, de Verbeeldingskragt van onderscheiden zyden, en verleent ons, in derzelver naspooring, eene oordeelkundige opheldering van de werkzaamheden der Verbeeldingskragt, te gelyk met een aantal van leerzaame lessen, zo om derzelver werkzaamheid aan den gang te helpen of te houden, als om die tegen het buitenspoorige te bedwingen. Zyne hoofdbeschouwingen gaan over de Verbeeldingskragt met betrekking tot het lichaam; volgens de aaneenschakeling der denkbeelden, en met betrekking tot taal en schrift. Dit leidt hem tot verdere overweeging van de levendigheid der uitdrukkinge, als mede de orde en wanorde, langzaamheid en snelheid der Verbeeldingskragt. Hier aan verknogten zig natuurlyk zyne opmerkingen over de werkzaame Verbeeldingskragt; het Vernuft; de inspanning der Verbeeldingskragt en de Luim. By dit alles komt dan nog, ten laatste, eene beschouwing van de Verbeeldingskragt met betrekking tot de Hartstogten, die, zig met de Verbeeldingskragt vereenigende, | |
[pagina 586]
| |
de sterkste uitwerking te wege brengen. - Tot eene leerzaame proeve strekke, het geen hy den Leezer onder 't oog brengt, wegens de orde en wanorde, mitsgaders de langzaamheid en snelheid der Verbeeldingskragt. ‘By den grootsten rykdom van beelden, (dus vangt hy aan,) zal eene schriklyke verwarring in plaats van een overeenstemmend waereldgebouw ontstaan; zo lang dees rykdom niet volgens eenige regelen, en met een zeker doeleinde gebruikt word. Zonder orde en evenredigheid mangelt het de verbeeldingskragt aan een vast punt, om het welk zy zich draait. Gelyk eene regelmatige gestalte aangenamer en ligter in het oog valt als eene gedrogtelyke; zoo word dezelve ook ligter in de verbeelding opgevat. Dierhalven is het gebrek aan éénheid vermoeiend, en reuzen-gestalten zyn moeilyk. Een al te bloemryke schryftrant in denwelken het eene beeld het ander in den weg staat, verraad veel meer koelheid en armoede, dan innerlyken rykdom of verrukking van geest. Gelyk elke treffende trek, voor zo verre dezelve opheldert of verciert, luister aan het geheele beeld byzet, of voor zoo verre dezelve verlevendigt, kragt en nadruk aan hetzelve mededeelt, zoo verzwakt integendeel elke andere trek, die vreemd en nutteloos is. Onnodige omstandigheden, niets beduidende byvoegzelen, lange omschryvingen zyn, tegens een bondig voorstel, het geen klein geld is, tegens zwaare stukken goud. Hoe veel gaat niet onder het scheiden en ontleden verloren? En hoe zeer word niet de oplettendheid onder het zamenstellen der kleinere deelen verstrooid en vermoeid? Te vergeefsch vleit men zich, den mangel aan evenwicht, door de zwaarte van lasten of door gedrogtelyke aaneenschakelingen, te kunnen vergoeden. Het gevoel der opgetogenheid is, volgens zyn aart en natuur, by de herhaalde beschouwing van het voorwerp verdwenen. Het gevoel van orde en schoonheid is waar en duurzaam. Het is 'er zoo verre van daan, dat de evenredigheid de kracht en den nadruk zoude hinderlyk zyn; dat zy dezelve veel eerder, door de juiste overeenstemming der deelen, bevordert. Hoe wezenlyker en noodzaaklyker deeze overeenstemming is; dies te minder is de geest genoodzaakt zich by enkele stukken op te houden, en dies te sterker is de indruk van het voorwerp, om dat hy in alle zyne deelen te gelyk, geheel, onverdeeld en met snelheid werkt. Men vraagt, waarom een leven, zonder vast ontwerp, een konstwerk, waarin sprongen en gapingen gevonden worden, | |
[pagina 587]
| |
mishagen? Doordien de beschouwer niet altoos de bruggen en den weg kent, langs welken de uitsporige verbeelding van het eene denkbeeld op het andere geraakt: zo blyft hy moedeloos en met verdriet op den oever staan; of hy zet zich, niet zonder moeite, op de andere zyde over. Het is niet zoo zeer de overdaad, als de onverdraagzaamheid der beelden, die ons te rugge stoot. Daarom hebben wy een afkeer van die verbloemde spreekwyzen en leenspreuken, die in een slecht verband geplaatst zyn. By voorbeeld, dat de Duitsche adelaar zich met de Fransche lely in den echt begeve, dat men, (gelyk deeze uitdrukking een man, anderzints van den besten smaak, ontslipt is) de zanggodes de spooren geeft, dat haar een losse teugel gevierd wordGa naar voetnoot(*). Het is niet genoeg, dat het geheel glansryk zy; 'er moet ook steeds in de kleinste deelen een lichtdonker heerschen. Wien is het onbekend, hoe dikwerf slechte dichters tegens deezen regel aanlopen? Gelyk tusschen rykdom en armoede, zo is 'er tusschen langzaamheid en snelheid der verbeeldingskracht een gulden middelweg, die by den voortgang der denkbeelden, nog te veel, nog te weinig bezigheid verschaft. De geest, op den stroom der denkbeelden gedragen, kwynt van verdriet, wanneer de vaart te langzaam gaat. En wanneer deeze te snel is, dan word hy als in een draaikolk geslingerd, en begint te duizelen. Eene groote levendigheid der zinnen schynt altoos met eene groote levendigheid der verbeeldinge gepaard te zyn. Daarom is, by voorbeeld, de loop der denkbeelden veel sneller, maar ook teffens veel uitsporiger in de jeugd, dan in den ouderdom, in de eene lugtstreek dan in de andere. In deezen sterkeren omloop der levensgeesten ligt ook de oorzaak, zoo wel van razerny en dolheid, als van voortreffelyke zielsvermogens en vernuft, die in den eenen leeftyd, en in de eene lugtstreek zich meer vertoonen, dan in de andere. Elke verovering van het reine verstand, in het gebied der ziel, beperkt de overheersching der verbeeldingskracht. Men ziet ook zelden, dat een afgetrokken wysgeer te gelyk een vurig redenaar, dat een diepdenkend godgeleerde te gelyk een roerend redenaar is. Huart zegt van democritus, dat hy zyn verstand zoo zeer had geoeffend dat zyne verbeeldingskracht daar door geheel en al verzuimd was. | |
[pagina 588]
| |
Niettegenstaande de wysgeerte en verbeeldingskracht onderling schynen te stryden; kunnen zy echter elkanderen even zoo min ontbeeren, als de kudde den herder, of als een Koning zyne onderdanen. Een werk der verbeeldingskracht moet eene even zoo juiste evenredigheid hebben, als een stelzel der meetkonst. Gelyk het laatste een groote verbeeldingskracht, zoo onderstelt het eerste veel wysgeerte. Misschien bezat archimedes even zoo veel rykdom van verbeelding als homerus; en homerus had, in den aanleg van het gebouw van zyne Ilias, even zoo wel het schietloot en de waagschaal nodig, als archimedes. By beiden heerschen vruchtbare aanmerkingen; by beiden evenredigheid en goede keuze. Die koude afgetrokkene wysgeerte vermoort haare eigene moeder; wanneer zy de verbeeldingskracht geheel uit den weg ruimt. Want deeze heeft haar het leven gegeven. Zulk eene werkzame verbeeldingskracht, die door wysgeerte gevoed en beheerscht word, moet naauwkeurig van eene slechts lydende en droomende onderscheiden worden. Of schoon ook deeze laatste zomtyds eene vernuftige gedachte uit haar chaos te voorschyn brengt, zo is dit echter slechts een flikkerend licht, het geen zich straks verliest in duisternissen. Cardanus had zich beroemd, dat droomen, verbeelding, verschyningen hem veel meer uitzichten in het ryk der waarheid gegeven hadden, dan overpeinzing en naspooring. Zekerlyk was dit ook de oorzaak, waarom zyne wysheid met zo veele uitsporigheden vermengd was, dat thuanus met recht van hem zeide: ‘cardanus schynt zomtyds meer dan mensch te zyn; zomtyds minder dan een beuzelend jongeling.’ |
|