Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 579]
| |
Landrecht van Auerissel / tho samen gebracht / unde uthgelecht / doer Melchior Winhoff. Tweede Druk. Met veele Taal-, Geschied-, Oudheidkundige en Rechtsgeleerde Aanteekeningen, benevens Registers, zo van Zaaken als Woorden, vermeerderd, door J.A. de Chalmot. Te Campen, ter drukkerye van J.A. de Chalmot. 1782. Behalven het Voorwerk en de Registers 532 bl. in gr. octavo.Regtskundigen hebben dit Werk van den vermaarden Winhoff, waarin hy de Regten van Overyssel, in den jaare 1559, byeen verzameld, in orde geschikt en verklaard heeft, altoos hooggeschat, des het, daar 't na verloop van ruim 200 jaaren, buitengemeen zeldzaam geworden was, verdiende herdrukt te worden. De Boekhandelaar de Chalmot, dit in overweeging neemende, bezefte tevens, op goeden grond, dat het niet ongeraaden zoude zyn, het zelve, ten beteren verstande, zo met opzigt tot de verouderde taal, als met betrekking tot de regtshandelingen van die dagen, door bygevoegde Aantekeningen op te helderen; waartoe ook het Oudheid- en Geschiedkundige, nevens het Taal- en Regtsgeleerde, dikwerf opmerking vorderde. Van hier is dit Werk thans ten voorschyn gekomen, met veele daartoe betrekkelyke aantekeningen, die de vlytige de Chalmot vervaardigd heeft; zynde voorts, ten aanzien van het Oudheidkundige, meermaals, en verder ten opzigte van alles, wat bepaaldlyk het Regtsgeleerde betreft, geholpen, door den Heer en Mr. j.w. racer; die, door het uitgeeven van de Overysselsche Gedenkstukken, blyken van kundigheid in de Vaderlandsche Regten en Oudheden in 't algemeen, en die van Overyssel in 't byzonder, gegeeven heeft. Door dit behulp is deeze vernieuwde afgifte voor den tegenwoordigen Landzaat verstaanbaarder; zelfs kunnen liefhebbers van onze oude Taalkennis, schoon ze 'er al niet anders mede beoogden, veelen deezer aantekeningen met vrugt nagaan, daar ze verscheiden verouderde Woorden en Spreekwyzen in dezelve opgehelderd vinden. Hier by komt, ten dezen aanzien, behalven den zaaklyken Bladwyzer, een Woord-Register, ter korter verklaaringe, dat in dit Werk, en andere oude Geschriften, van dienst kan zyn. Bovenal ontmoet men hier alomme eene reeks van aantekeningen, die, zo al niet den doorgeoefenden, althans den mingeofenden, Regtsgeleerden, zo ten opzigte van de zaaken des Regts, als met betrekkinge tot het Oudheid- en | |
[pagina 580]
| |
Geschiedkundige, nuttig mogen zyn. - Tot eene proeve zullen wy hier mededeelen, het aangetekende wegens het geven Testamentische wyze, zo als het in 't hoofd van het daar toe behoorende Artikel word uitgedrukt. ‘Dewyl giften ter zaake des doods waarvan in dit artikel werd gehandeld, daarin overeenkomen, met eene bevoordeeling die by Testament is verklaard, dat ze haare volmaaktheid en werking eerst verkrygen na doode van den geever, en daarom gezegd werden Testamentschwyze te zyn gedaan; doch voor het overige de gedaante hebben van giften, die geschieden met warmer hand, dat is, onder de leevenden; zo werd in dit artikel gesteld, dat zulks niet zal strekken tot nadeel van den regel: niemand kan geeven en houden. Zie over deezen regel matth. paroem. 4. n. 18 &. In deeze giften behoud de geever het goed, welk hy geschonken heeft, in zyn bezit, zonder eene nieuwe oorzaak van bezit. Zulks werd in dit artikel alleen vergund in giften, ter zaake des doods. In andere gevallen mag het goed, indien de opdragt of overgave zal bestendig zyn, niet zonder eene nieuwe oorzaak, by die het overgeeft, verblyven. De voorzeide regel werd by ons bepaaldelyk verstaan van geeven en houden zonder nieuwe oorzaak. Zo als ook elders, alwaar de vrye beschikking over het goed, by uiterste wille, is toegelaaten, deeze regel de gemelde bepaaling heeft. Zie de aangehaalde Regtsgeleerden by l. goris advers. tract. 3 cap. 14. n. 15. &c. add. schrassert ad Reform. Velav. cap. 24. n. 16. et matth. paroem. 5. n. 19. De bewoording deezer giften, in deeze Provincie, was gemeenlyk deeze. Erschient N.N. und giff over mit aller vertichtenisse, alse recht was, testamentsche wyze, (hier volgen de persoonen en goederen) und moegen gedachte persoenen nha afstervendt gedachter N.N. nhemmen und gebruicken na ehren welgefallen, sunder wedderseggendt undt besperinge van jemants enz. Of anders: Ist selvest personelich gekommen und erschenen N.N. gesundt syns lives und vernunftich syns verstands, und heft gerichtlichen overgegeven diese nhabeschrevene percelen, als volgt, doch allet testamentische wyse, vermoege der Nyer Reformation enz. Dat zulke giften, of wel de brieven waarin ze zyn geschied, ook Testamenten zyn genoemd, is met geene genoegzaame zekerheid daar van af te leiden, om dat die Testamentsch wyze bestonden, even zo min, als men volstrekt zoude kunnen verzekeren, dat Codicillen, (dat is uiterste willen, die geene instelling van Erfgenaam behel- | |
[pagina 581]
| |
zen,) om dat die insgelyks Testamentsch wyze bestaan, by ons van ouds den naam van Testamenten draagen. Want de benaaming van Testament is onder anderen, by de Franken, ook als een gemeene naam aan brieven van verklaaring of bewysdom, en dus mede aan Brieven over verbintenissen opgericht, gegeeven. Corp. Jur. Germ. ant. edit. georg. Column. 172, 173, 174. Zie ook testamentum voor testimonium, by a. schulting. Jurispr. Antejust. Collat. Mosaic. et Rom. leg. tit. VIII. § 7. not. 12, 13. Welke plaats ons ook doet zien, dat men dit ruim gebruik van het woord testamentum niet byzonder aan een Latyn van laater eeuwen, gelyk dat der Franken, behoeft toe te eigenen. Hoewel nu in het nieuwe Landrecht van Overyssel. D. II. tit. 5, in verscheiden artikels, de Codicillen en Acten van gisten ter zaake des doods, mede onder den naam van Testamenten werden vervat, zo werden dezelven echter daarvan onderscheiden in art. 1, 7 en 9: werdende in ons art. bepaalt, dat geen Testament voor bestendig en deugdelyk geacht sal werden, daarin de haeres ofte erfgenaame niet uitdruklyk met name, by Titul van Institutie, gesteld ende genoemd is. Want zonder haeredis institutio bestaat, in den zin van het Roomsche Recht, geen Testament, maar wel een Codicil of Acte van giste ter zaake des doods, zo maar de vereischten van deezen daarin bevonden werden; en (gelyk het Roomsche Recht verder te kennen geeft,) de meening van den maaker geweest zy, om een Codicil en geen Testament te maaken. Grot. Inl. B. II. D. 24. n. 4. per L. I. ff de jur. Cod. L. fin. § 1. de Codic. L. 29. de fideicomm. Maar 't is geheel niet te vermoeden, dat onze Heeren Wetgeevers zouden gewild hebben, noch ook kan het rechte verstand van de aangehaalde wetten by ons daar toe dienen, dan alleen daarom, dat iemand aan zyn uitersten wil den naam van Testament, (zynde by ons van een ruime betekenis, die als nog in den dagelykschen styl, en zelvs in onze Landrechten, bespeurd werd,) heeft gegeeven, zonder daarby iemand tot Erfgenaam te stellen, die uiterste wille niet zou gelden. In tegendeel is veeleer te denken, dat Hun Ed. Mog. met het voorzeide Statuit zullen bedoeld hebben, het groote onderscheid welke 'er plaats vind: of aan iemand, by titul van Institutie tot Erfgenaam; dan, zonder zodanigen titul, iets by uitersten wille zy gemaakt: om dat men hedendaagsch, in een gedeelte der Erffenisse, ja zelve in byzondere Goederen der nalaatenschap, Erfgenaamen uit hoofde van Testa- | |
[pagina 582]
| |
ment; doch in het overige der nalaatenschap, als ook somtyds in byzondere Goederen, Erfgenaamen ab intestato hebben kan. Zie ten aanzien van het voorzeide onderscheid en deszelvs uitwerking, l. goris. Advers. tract. II. per tot. et tract. IV. § 12. Deeze giften ter zaake des doods, als hebbende, zo als reeds is gezegd, in zekeren opzichte, de gedaante van giften onder de leevenden, moesten, van onbeweeglyke goederen, zo als by voorbeeld opdragten, in het gericht geschieden, waar onder de goederen behooren, of 't welk ten eenen uitkomt, zodanig dit artikel spreekt: als na nature der guberen behoert unde eget. Het woord eget betekent, eigen is of vereischt werd. Egen is hier te lande van ouds gebruikt voor eigen en voor eigenenGa naar voetnoot(*). De landtaal heeft noch behouden sich egen/ voor zich onthouden, zich niet bemoejen, maar by zyn eigen blyven. Reeds sedert lang heeft men by ons niet meer bespeurd, dat op deeze wyze Giften ter zaake des doods in den gerichte zyn geschied. Thans bedient men zich van Testamenten of Codicillen, die ook voor een ander gericht, dan alwaar de goederen zyn gelegen, kunnen opgericht werden. Van gerichtelyke oprichting van uitersten wille in het Roomsche recht mede bekend, zie cujac. ad Paul. sent. L. IV. tit. 6. § 1, in schult. Jurispr. antejust. p. 401. Wyders werd in dit artikel de vryheid ondersteld, om allerlei goederen, door giften ter zaake des doods, den erfgenaamen ab intestato te mogen onttrekken; zoo als het ook ontwyffelbaar is, dat zulks, toen mede, door andere beschikkingen van uitersten wille heeft mogen geschieden. Maar de tyd, wanneer dit voornaamlyk hier zy ingevoerd, tegen de algemeene gewoonte der onde Duitschers, waarvan tacitus gewaagt, de Morib. Germ. C. XXGa naar voetnoot(†), schynt tot nog toe niet zo voldoende te blyken, dat men 'er iets met zekerheid van kan melden. Het koomt my voor, dat 'er geen voldoende reden is, om te vermoeden, dat zulks | |
[pagina 583]
| |
hier ouder zoude zyn, dan de invoering van het Wetboek van Keizer justiniaan, waaruit van tyd tot tyd, in het eene land meer dan in het andere, iets strydigs met de Vaderlandsche rechten en gewoontens is overgenomenGa naar voetnoot(*). Wy houden het voor genoegzaam zeker, dat verscheiden Duitsche Volkeren, als onder anderen de Burgundiers en de Franken, de Dispositien van uiterste wille, uit het Breviarium van anianus, of de zogenaamde Lex Romana hebben aangenomen. Zie Corpus juris Germ. antiq. edit. georg. Col. 367, 368, 382, 671 et 1782. Voeg 'er | |
[pagina 584]
| |
by marculf. form. L. II. cap. 17, 37 et 38 ibique bignon in not. et matth. de Nobilitate L. I. cap. 27. p. 108. Zie ook aangaande het gebruik van de voorzeide Lex Romana by de Franken, Mr. van de spiegel Oorspr. en Hist. der Vaderl. Rechten. H. II. §. 24, enz. Doch dat de Saxers, waar onder het tegenwoordig Overyssel wel eer mede heeft behoord, by hunne vereeniging met de Franken, welke ten tyde van Keizer karel den grooten is voorgevallen, bedongen hebbende, om ingevolge hunne vaderlyke rechten en wetten bestierd te werden, het voorzeide Roomsche Recht in dit stuk niet hebben willen aanneemen, werd door het samenstel hunlieder oude rechten, naamlyk het saxenspiegel, volkomen bevestigd. Zie onder anderen aldaar, L. I. art. 52. cum gloss. alwaar van giften onder de leevenden werd gehandeld, en eene zekere lighaamskragt vereischt, om dezelve te mogen doen. Iemand, die nog zo sterk van lighaam is, als aldaar tot het doen van giften werd gevorderd, en derhalven nog geene zekerheid heeft, van eenen kort aanstaanden dood, zal niet ligt veel meer weg schenken, dan hy, ook volkomen gezond zynde, zoude willen kwyt wezen. Zo veel lighaamskragt van den geever was derhalven voldoende, om te doen blyken, dat hy het geschenk niet deed, om dat hy het goed niet langer houden konde, maar om dat hy het niet langer behouden wilde. Een diergelyk vereisch van lighaamskragt, en blyk daarvan, ontmoet men ook nog, onder anderen, in de Hofrechten van den Hof te Ootmarsum, achter het nieuwe Landrecht van Overyssel, art. 13. Verstrekkende zulks ten bewyze, dat weleer geene giften ter zaake des doods, maar wel onder de leevenden hier te lande hebben mogen geschieden. Echter heeft men dit vereisch van lighaamskragt en oeffening van dezelve aldaar, naamlyk in de Hofrechten, behouden, na dat die giften, als giften ter zaake des doods, zyn aangemerkt om het oude recht van den Hofheer niet te verkorten, aan wien het voordeeliger is, dat die giften niet geschieden: of, indien ze geschieden, dat ze dan liever werden aangemerkt, als giften ter zaake des doods; dan dat de Hofhoorigen, by hun leeven, zich door giften minder in staat zouden stellen, om hunne pacht of praestanda aan den Hofheer te betaalen of hem te dienen. Wat Holland, Utrecht en meer andere plaatzen onzer tegenwoordige vereenigde Nederlanden betreft; zo verre derzelver bewoonders wierden geteld onder de Franken, by welken wy gezien hebben, dat het recht van uitersten | |
[pagina 585]
| |
wille, over na te laaten Goederen, reeds van overoude tyden stand gegreepen heeft, zal het zelve ongetwyffeld ook al van dien tyd af, en dus eeuwen vroeger, dan by de Saxers en Friesen, hebben plaats gehad. Ten tyde van Keizer karel den grooten waren de Saxers door den Yssel onderscheiden van de Franken. Jung. Hist. Comit. Benth. L. I. C. 7. p. 43. en het aldaar aangehaalde. Zie ook matth. de Nobilit. L. I. C. 21. pag. 83. En reeds voor dien tyd waren Holland, Zeeland, Utrecht, en ook gedeeltelyk het tegenwoordig Gelderland onder het gebied der Franken. Dit, en wat 'er verder is gebeurd, werd op eene beknopte wyze verhaald, door Mr. van de spiegel Oorspr. en Hist. der Vaderl. Recht. Hoofddeel I § 22. tot aan het einde; die in het volgende Hoofdst. II. § 17. het gebruik van 't Frankische Recht aldaar betoogt. Hierdoor werd het getuigenis van hug. de groot bevestigd; dat naamlyk in Holland, zo lang als men gedachtnis vind, 't gebruik geweest is van de Goederen te laaten by uitersten wille. Inl. tot de Holl. Rechtsgel. B. II. D. 14. hoewel hem juist toen de eigenlyke reden daarvan niet schynt te zyn voorgekomen.’ |
|