| |
Natuurkundige Verhandelingen van Petrus Camper, over den Orang Outang; en eenige andere Aap-soorten. Over den Rhinoceros met den dubbelden Hoorn; en over het Rendier. Met Plaaten. Te Amsterdam, by de Erven P. Meijer en G. Warnars. 1782. In gr. 4to. 235 bl.
De Beschouwing der Natuur, en het oneindig getal van Schepzelen, 't welk zig aan ons gezigt vertoont; de wonderbaare verscheidenheid, die wy in derzelver gedaante, en uiterlyke Eigenschappen, ontdekken, is, buiten tegenspraak, een bezigheid die onze zintuigen op eene aangenaame wyze streelt, en ons met diepen eerbied jegens den Schepper der Natuur vervult. Dan, voor den Wysgeer, is deeze oppervlakkige kennis, hoe aangenaam ook op zig zelve, even min voldoenend, als het enkelde Coloriet van een fraai Schildery, de nieuwsgierigheid van den konstenaar kan bevredigen. Hy, die de Natuurlyke Historie van haare nuttige zyde beschouwt, volgt de Natuur wat verder, en zoekt de oorzaaken deezer verscheidenheid, uit de inwendige t'zamenstelling, en de oogmerken, waartoe ieder schepzel geschapen is, te verklaaren. Dit laatste, schoon het minder gemakke- | |
| |
lyk is, dan het eerste, heeft echter der Natuurkunde, zo wel als der Natuurlyke Historie, zeer veel voordeels aangebragt. En de Verhandeling, die wy thans voor ons hebben, moge daar van ten bewyze strekken. Wy zullen onzen Leezer, zo veel de rykheid der stoffe toelaat, den zaakelyken Inhoud daarvan, mededeelen.
In de Eerste Verhandeling heeft de Hoogleeraar camper voornamenlyk op het oog, om op ontleedkundige gronden, eenige Aapen, en Aap-zoorten, tot hunne waare rangen te brengen. - De Hoogleeraar geeft zig vooraf de moeite, om ons met de denkbeelden der Ouden, omtrent deezen taak der natuurkunde, bekend te maaken; en om ons te doen zien, welke soorten van Aapen de Ouden beschreeven hebben, ten einde, om, in de eerste plaats, met een opslag van het oog, by het leezen van Aristoteles, Galenus en Plinius, het Dier te kunnen vergelyken met onze benaamingen. En, in de tweede plaats, om gemakkelyker te ontwarren, de naamen, die de laatere, en hedendaagsche Naamrol-schryvers, zo verkeerdelyk dikwerf, gegeeven hebben, aan gantsch andere Beesten, dan de ouden bedoelden. - Uit de Ontleeding van een groot aantal Aapen, die de Hoogleeraar opzettelyk gedaan heeft, om den grooten Galenus te verstaan, en uit de vergelyking van de Beschryving, door Galenus, Aristoteles en Plinius daarvan nagelaaten, met onze bekende Aapen, blykt ten klaarsten, dat de Ouden ze voorzeker gekend hebben. - Voor eerst, den Pithecus, den Aap, den Egyptischen Aap; dat is den Aap zonder Staart. Ten anderen, den Pithecus met een klein Staartje, misschien den Choiropitheus. Ten derden, een, gelykende naa een Hond, den Hondskop, mede met een kleinen Staart. Ten vierden, den Cynocephalus, een gemeenen Staartaap, met groote Slagtanden, een lange Kaak, en kleinen Duim, volgens Galenus. Ten vyfden, de Cebus, of Aap met een langen Staart, volgens Aristoteles, doch met de agterste Pooten aan de Voeten, en met de voorste aan de Handen, van
Menschen, gelykvormig; zoo als Plinius meldt, dat ze in de spelen te Romen uit AEthiopie vertoond zyn, doch met deeze byvoeging: dit Dier is te Rome zedert niet weder gezien. Ten zesden, de Lynx, ons als nog onbekend. Ten zevenden en agtsten, de Satyrus en Sphinx, beide met Staarten en Kieuwzakken. Ten negenden, de Callitriche of Egyptische Staartaap met een Baard. De Ouden hebben geen kennis
| |
| |
gehad aan den Aap zonder Staart van Tyson; maar het is waarschynlyk, dat Galenus gekend heeft den Orang-Outang van Borneo, of wel dat hy, tot onderzoek van het spraaktuig, een Afrikaanschen Aap ontleed heeft, welken wy als nog niet kennen. Eindelyk hebben de Ouden ook geen kennis gehad van den Gibbon, een soort van Orang, die, in de Moluksche-Eilanden gevonden, door de onze Wou-wou genaamd word. Ook niet den Mandril. Onmogelyk was het ook dat de Grieken kennen konden het groot getal, welk America zedert byna 300 Jaaren ons opgeleverd heeft, die alle Staarten hebben. - Voor en aleer de Hoogleeraar tot het eigentlyk onderwerp zyner Verhandeling overgaat, zoekt hy het geschil uit den weg te ruimen; of Galenus, zyne overheerlyke Werken over de Ontleed-kunde opstellende, en te Romen beschryvende, daartoe gebezigd heeft, alleen Aapen, en andere Dieren, dan wel verstorvene Ligchaamen van Menschen teffens? Dit gevoelen, 't welk, in laatere tyden, door den grooten Eustachius op nieuws verdeedigd is, word hier op eene wyze wederlegd, die wy wenschten, dat vooral in onze tyden naagevolgd wierd. - De schrandere Schryver, heeft zig vooraf eene byna onbegrypelyke moeite gegeeven, om, door Ontleeding van een menigte Aapen, zig in staat te stellen, het geschil te kunnen beslissen. Hy behandelt den beroemden Eustachius, met de grootste hoogachting, wederlegt niet alleen zyne bewyzen, maar heldert zelfs verscheide plaatsen in deszelfs Werken op, en besluit eindelyk, uit onwederlegbaare bewyzen, dat Galenus, nimmer Menschen ontleed, althans niet tot het opstellen zyner Werken gebruikt zal hebben. - De Verhandeling over den Orang-Outang, is in Tien Hoofddeelen verdeeld. Het eerste handeld over de naamen, uiterlyke gedaante, en zigtbaare
byzonderheden van den Orang-Outang. Het tweede, over het Spraaktuig, in de Staart-Aapen, in de Alouate of Baboen, en in den Orang-Outang. Het derde, over de Ingewanden van den Buik en Borst in den Orang. Het vierde, over de Vrouwelyke Teeldeelen in den Orang. Het vyfde, over de Teeldeelen in den Mannelyken Orang. Het zesde, over het geraamte van den Orang in het algemeen, in vergelyk met den Mensch, en andere Aapen. Het zevende, over het beenige Hoofd, en Halswervelen van den Orang. Het agtste, over het Bekken, Heup, Heilig- en Stuytbeen. Het negende, over het Dyebeen, Knie en Voet, in den Orang. Het tiende, over de Hand in den Orang, en andere Aa- | |
| |
pen. Wy besluiten dan, (zegt de Hoogleeraar camper) uit alle de aangetoonde byzonderheden, die wy in zulk een groot aantal van deelen, zo uit-, als inwendig, hebben aangeweezen, en met de grootste nauwkeurigheid beschreven en afgebeeld,
Voor eerst, dat de Orang zeer veel verschilt van een Mensch, zo omtrent de gedaante, grootte als gang. Dat hy niet spreeken, nog zitten kan, gelyk de Menschen, nog op den rug liggen; veel minder iets grypen, als hebbende den duim veel te kort.
Ten tweeden, dat de Orang in der daad is, een viervoetig Dier, die wel groote overeenkomst heeft, met sommige Aapen, gelyk als met den Gibbon, en den Pigmy van Tyson, maar teffens dat hy daarvan weder met zyn Spraaktuig, en Beengestel van handen en andere deelen, zeer veel verschilt. En wel voornaamentlyk, dat hy zeer onderscheiden is van de Pithecos, niet alleen door zyn Spraaktuig, Geraamte en andere Ingewanden; maar ook door het Gebeente, inzonderheid der handen.
De Orang-Outang van Borneo, is derhalven een Dier, dat wel tot het algemeen geslagt der Aapen, of viervoetige Dieren behoort, maar teffens een geheel afgezonderd soort daarvan uitmaakt. Agter deeze Verhandeling is geplaatst een Aanhangzel over de hand, welke de Hoogleeraar allemand gevoegd heeft, by de Amsterdamsche Uitgaave der Natuurlyke Historie van den Graave de buffon. Het geschil over deeze hand, raakt het gewigtige Vraagstuk, of 'er, buiten ons, Wilde Menschen zyn, van eene Reuzen-gestalte? gelyk 'er zyn zouden, indien deeze hand echt was. De Hoogleeraar camper, die gewoon is uit eigen oogen te zien, heeft dit Stuk met de vereischte naauwkeurigheid onderzogt, en door de overtuigendste bewyzen de onechtheid daarvan aangetoond.
Het tweede onderwerp, 't welk ons in dit overheerlyk Werk voorkoomt, is eene Natuurkundige Verhandeling, over den Rhinoceros met den dubbelen Horen, en eenige byzonderheden van die Dieren. In eene voorafgaande Redenvoering, over de aangenaamheden der Natuurlyke Historie, en haare verknogtheid met de kennisse der fraaije Letteren, en der Oudheid, worden verscheide andersints duistere plaatsen uit Plutarchus en Martialis opgehelderd, en verscheide zeer gewigtige Aanmerkingen, over het Mosaik Stuk van Preneste, en over den Rem of Réém, bygebragt, die den beminnaaren der Taal- en Oudheid-kunde zeer aangenaam zyn
| |
| |
zullen. In de Verhandeling zelve, komen de volgende zeer merkwaardige zaaken voor. De uitwendige gedaante van den Rhinoceros-Kop met den dubbelen Horen: maaten van deezen, met de Bengaalsche en andere vergeleeken: plaats der Horens: voorbeelden van den Rhin. met twee Horens uit anderen: dubbele Horens zyn geen merktekens van geslagt of onderdom: de Oogen: het Bekkeneel: de Tanden van den Rhinoceros, en de Waarneemingen van den beroemden Pallas onderzogt: over het Herssenhol, en eenige andere deelen van deezen Kop: de voortteeling van deeze Dieren: de Rhinoceros is geen Vyand van den Elyphant: over het voedsel van den Rhinoceros: over de inborst en zagtmoedigheid van denzelven: wegens de onmogelykheid quod lambendo trucidet, over het aanmerkelyk en soortaanduidend verschil, tusschen den Asiatischen en Africaanschen Rhinoceros.
Het derde en laatste gedeelte deezes Werks is eene Natuurkundige Verhandeling over het Rendier. - Deeze Verhandeling is in zeven Hoofddeelen gesplitst. - In het eerste Hoofddeel, worden de gedaante en de maaten van eenige Rendieren onderzocht. Het tweede handelt over de Luchtstreeken der Rendieren. Het derde bevat eene beschouwing van twee byzondere Koppen van Rendieren, en over hunne herkaauwing. In het vierde word gesprooken, over de Horens van de Rendieren. In het vyfde, over de gedaante der Oogen in de Rendieren. In het zesde, beschouwt de Hoogleeraar het Spraaktuig in het Rendier van Drontheim; en handelt eindelyk in het zevende Hoofddeel, over de Pooten, en Schoenen, der Rendieren. - Dit is de voornaame Inhoud deezer drie Natuurkundige Verhandelingen, waardoor zig de Oordeelkundige Schryver, by allen die zig op het onderzoek der natuur toeleggen, en die iets meer dan eene oppervlakkige kennis der Natuurkunde wenschen, op nieuws verdiend gemaakt heeft. Alle de opgenoemde onderwerpen worden met eene, den Hoogleeraar byzonder eigen, naauwkeurigheid behandeld. Over al ziet men den Man, die waarheid zoekt, en ook vind, die de verdiensten der Ouden kent, en op haaren waaren prys weet te stellen: die zyne tydgenooten Hoogachting toedraagt, maar, als het op waarheid aankoomt, hunne dwaalingen stoutmoedig, dog bescheiden, te keer durst gaan, en geen moeite of kosten ontziet om al dat geene naa te speuren, wat zyne bewyzen kragt kan byzetten. - Agter ieder deezer Verhandelingen, vind de Leezer zeer fraaije Afbeeldingen met bygevoegde Uitleggingen.
|
|