Eenvoudig, doch niet min gepast middel, om alle de Gezindheden, die zig Christenen noemen, is het niet tot eensgezindheid, ten minsten tot verdraagzaamheid, te beweegen. Door een Vriend van de Waarheid en het Menschdom. Te Utrecht by B. Wild. 1782. Behalven de Voorrede 60 bladz. in gr. octavo.
Uit het algemene beloop van dit Geschrift kan men vry gegrond afleiden, dat de schryver gehouden mag worden voor een welmeenend Christen, die der Christelyke Verdraegzaemheid toegedaen is; maer wat de gepastheid van zyn middel tot eensgezindheid, ten minsten tot verdraegzaemheid, betreft; dit is by ons zo klaer niet. Hy begrypt dat alle Christenen, de zogenaemde XII Artykelen des Geloofs, de Wet der X Geboden, het Gebed onzes Heeren, en de Instellingen van Doop en Avondmael houden voor de Fundamenten en Gronden, waerop zy hunne Leer bouwen en vestigen. Aen dit voorstel hecht hy ene verklaring van derzelver inhoud, of der leeringen daerin vervat, zo als ze, zynes oordeels, naer de Euangelieleer begrepen moeten worden. 't Komt hem voor die verklaring zo ingericht te hebben, dat alle Christenen met elkanderen, daerin, behoorden over een te stemmen, of dat ze, zo verre zulks al geen plaets mogte hebben, elkander in de verschillende denkbeelden, die daeromtrent overblyven, behoorden te verdragen. - Wat het eerste voorstel betreft, men kan dit in een algemenen zin laten gelden, schoon 't, bepaeld gesproken, nog al enige bedenklykheden onderhevig zou zyn: dan 't zy zo. - Dit echter gesteld zynde, zal het tweede, of de gegeven verklaring, naer ons inzien, allen Christenen niet voldoen; zommigen zal dezelve te veel, en anderen zal hy te weinig zeggen. Op zyn hoogst genomen, zouden we nog verwachten, dat misschien de bescheidenste Voorstanders der Nederlandsche en der Augsburgsche Geloofsbelydenisse zich, met deze verklaringe, zouden kunnen verenigen; houdende hunne overige onderscheide denkbeelben, voor Broederverschillen. Maer den Remonstranten, en allen den zodanigen, die hunner denkwyze toegedaen zyn, zal deze verklaring te veel, en den Rooms Catholyken, (die de Autheur mede onder zyn plan betrekt,) te weinig zeggen, om 'er hunne toestemming aen te verlenen, en dezelve te erkennen, als behelzende alles wat tot het wezenlyke der Godsdienstleere behoort. De eene en de
an-