Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 545]
| |
De Koophandel en het Staatsbestuur beschouwt in hunne onderlinge betrekking, door den Abt De Condillac, L van de Fransche Academie, en van de Koningl. Maatsch. van den Landbouw te Orleans. Uit het Franschvertaald, door Mr. Dirk Hoola van Nooten, Raad in de Vroedschap en Regeerend Scheepen der Stad Schoonhoven. Twee Deelen. Te Utrecht by B. Wild. 1782. Behalven het Voorwerk 466. bladz. in gr. octavo.Is 'er ergens een Gewest in de Waereld, waarin de Koophandel en het Staatsbestuur op het allernaauwste aan elkander verknogt zyn, 't is zeker ons Vaderland, welks stevigste zenuw de Koophandel genoemd mag worden; van waar ook alle onze vermaarde Staatsmannen, door alle tyden, niet getwyfeld hebben, of 't was de zaak van hun, die aan het roer des Staatsbewinds zitten, den Koophandel met alle kracht te ondersteunen, en deszelfs bloei, zo veel mogelyk, te bevorderen. Dit zo zynde kan het en den Handelaaren en den Regenten in ons Vaderland, van allerleie zyden, niet te sterk onder 't oog gebragt worden, welken wederzydschen invloed zy op elkander hebben, en wat 'er, zo aan den eenen als aan den anderen kant, in agt genomen behoore te worden, zal het zodanig een Land wel gaan. 't Is des niet vreemd, dat de Heer en Mr. Hoola van Nooten zig, by het leezen van het bovengenoemde Fransche Werk van den Abt de Condillac, genoopt gevoeld hebbe, om het zelve in onze Moederspraake te voorschyn te doen komen; daar het met regt den naam van een zeer nuttig Werk, in dat opzigt, mag draagen. Het eerste Deel ontvouwt de beginzelen dier Huishoudelyke Weetenschap; met het nagaan en openleggen der gronddenkbeelden van den Koophandel, benevens de daar toe betrekkelyke grondslagen des Staatsbestuurs. En het tweede Deel is geschikt, ter aanwyzinge van de voor-en nadeelige gevolgen, welken uit derzelver in agtneeming of verwaarloozing voortspruiten; en dient wel byzonder om de voornaamste misslagen, die menigwerf ten nadeele van den Koophandel bedreeven, of niet genoeg in agt genomen worden, ten duidelykste onder 't oog te brengen. - Landbouw, Fabrieken, en Koophandel, in de tegenwoordige omstandigheden, by alle beschaafde Natien min of meer vereenigd, komen hier gelykerhand in aan- | |
[pagina 546]
| |
merking, en worden genoegzaam van alle zyden, uit allerleie gezigtspunten, beschouwd. Zulks vait den Schryver te gereeder, en komt te geleidelyker in, door de manier op welke hy zyn onderwerp behandelt. Hy verbeeldt zig naamlyk eene Volkplanting of Volksstaat, dien hy in verschillende omstandigheden of betrekkingen stelt; en naar de zelven op onderscheiden wyzen werkzaam doet zyn. Door deeze manier van beschouwing levert zyn Geschrift, schoon, in de eerste plaatze, inzonderheid betrekkelyk tot Vrankryk, te meer eene reeks van aanmerkingen, die in allerleie Volksstaaten, ten aanzien van het Staatsbestuur met betrekking tot den Handel van bestaan der Ingezetenen, in overweeging kunnen komen: 't welk zyn Geschrift ook voor ons en andere Volkeren des te nuttiger maakt. - In de behandeling der zaaken zelven heeft de Abt de Condillac eene gemaklyke en duidelyke schryfwyze; waar in men alomme eene oordeelkundige opmerkzaamheid bespeurt. Om hiervan nog eene proeve te geeven, zullen wy een weinig stil staan, op het hoofdzaaklyke van 's Mans aanmerkingen nopens de Weelde. Een onderwerp, dat by handeldryvende Natien veelal niet genoeg overwoogen wordt; niet alleen in haaren bloei, maar ook in tyden van verval; wanneer men 't gemeenlyk vol wil houden, zo als 't in bloeiende dagen opgezet is; 't welk niet anders dan zeer nadeelige gevolgen kan hebben. Men schermt, naar 't oordeel van onzen Schryver, in 't twistgeding voor en tegen de Weelde, gemeenlyk zeer in 't wilde; om dit voor te komen, verkiest hy het woord overdaadigheid eens te gebruiken, in de plaats van het woord weelde; 't welk tog, in zyne eerste betekenis, het zelfde is als overdaadigheid. Hoe oordeelt men nu hier over? zeker zeer verschillende. 't Geen in 't oog van een woestynbewoonder overdaadigheid is, is het niet in 't oog van eene gevestigde volkplanting, die nog in haare eerste eenvoudigheid is; en 't geene aan deeze overdaadigheid toeschynt, zal het niet weezen in 't oog van eene verder gevorderde volkplanting. Elks oordeel wegens de overdaadigheid is gegrond op de kennis van behoeften, die, van de woestheid af, in de maatschappy, en derzelver vordering, met den voortgang der kunsten, toeneemt. - Om dan wat bepaalder hier over te spreeken, wil de Abt onderscheid gemaakt hebben, tusschen twee soorten van overdaadigheid. ‘De eene, welke het alleen daarom is, om dat hetzelve aan een zeker getal burgers als zodanig voor- | |
[pagina 547]
| |
komt; en de andere, welke het daarom is, om dat ze als zodanig in 't oog van alle menschen moet schynen: en in die laatste soort stel ik, (zegt hy,) dat de weelde bestaat.’ - In de nadere ontvouwing hiervan toon, hy ons, dat 'er geen overdaadigheid is, in het gebruiken van die dingen, welken van dien aart zyn, dat zy aan allen gemeen kunnen worden; zynde zulks alleen een gevolg van de vordering in kunsten, met welke het bezef van noodzaaklyke behoefte toeneemt; dat zelfs met de eenvoudigheid kan strooken. Maar, dat 'er weezenlyk overdaadigheid is, in het gebruiken dier dingen, welken van dien aart zyn, dat ze alleen geschikt zyn voor het kleinste getal, met uitsluiting van het grootste. En deeze overdaadigheid maakt dan, volgens hem, de Weelde uit. ‘Het linnen, by voorbeeld, (zegt hy,) 't welk in den beginne eene weelde was, is zulks nu niet meer; het goud en zilver op de kleederen en de huisraaden is altoos eene weelde geweest, en zal zulks altoos blyven.’ - Verder merkt hy tevens aan, dat die weelde plaats kan hebben, niet alleen in dingen welke men van verre doet komen; maar ook in zulken, welken men van een nabuurig volk ontbiedt, en zelfs in dingen, welken men by zyne eigen natie kan koopen. Dit laatste heeft te meer plaats, daar de prys der bewerkinge de anders gemeenste dingen, de ruwe stof, welke de eigen grond in grooten overvloed voortbrengt, in weelde veranderen kan. ‘'Er is,’ voegt hy hier by, ‘zeer veel van die weelde in onze huisraaden, in onze rytuigen, in onze kleinodien enz.’ - Onze Schryver dit alles breeder uitgewerkt hebbende stelt ons voor, dat deeze soorten van weelde, hoe zeer zy tot bederf der zeden uitloopen, egter niet allen even schadelyk zyn, en verledigt zig daarop tot het beschouwen van de uitwerkzelen der weelde, eerst ten aanzien van den staat, en vervolgens ten aanzien van byzondere ingezetenen; welke beschouwing wy nu voorts geheel zullen plaatzen. ‘Twee volkeren dryven hunnen handel met een gelyk voordeel, zo menigmaalen als yder in voortbrengzelen eene gelyke hoeveelheid ontvangt als hy levert; maar indien het eene volk de voortbrengzels van zestien duizend mergen lands moet geven, voor de voortbrengzels van ééne enkelde mergen, is het tastbaar dat het zelve allerverschriklykst verliest. Zo zegt men, dat Vrankryk, wanneer het de Brusselsche kanten met Champagne-wyn betaalde, als dan voor eene mergen vlas zou betaalen het voortbrengzel van meer dan zes- | |
[pagina 548]
| |
tien duizend mergen wyngaardsGa naar voetnoot(*). De kanten zyn derhalven eene zaak, welks gebruik niet algemeen kan zyn, of eene zaak, die tot de weelde behoort, en die weelde in kanten is dus schadelyk voor Vrankryk; zy ontneemt haar een groot middel van bestaan, en bygevolg strekt zy tot vermindering van de bevolking. Het zou voor Europa voordeelig kunnen zyn, indien men de overtolligheid van deeze soort van voortbrengzelen naar de Indiën zond; maar indien Europa geen overtolligheid in die dingen kan hebben, zonder zig te ontvolken, zou het zelve beter doen, dat het zyne landeryen bezigde, om zyne eigene inwooners een bestaan te bezorgen, en zyne voortbrengzelen te vermeerderen, om de bevolking te vermeerderen. Het is voor Europa vooral voordeelig geweest, dat het zig door deezen handel heeft kunnen ontlasten van een gedeelte van het goud en zilver, 't welk America aan het zelve in veel te grooten overvloed toezond; maar de dingen van weelde, welke het zelve uit de Indiën doet koomen, kosten aan het zelve, in verruiling, millioenen van menschen. Hoe veele vergaan 'er op de reizen! hoe veele in de oorlogen teen de Indiaanen! hoe veele eindelyk in die oorlogen, welke deeze handel tusschen naaryverige volkeren verwekt! Ik zou kunnen gelooven, dat deeze weelde voordeelig was voor Europa, zo dra men my kan bewyzen, dat 'er in Europa overtolligheid van menschen is. Wat aangaat de dingen van weelde, welke wy aan onzen eigen grond, of eigen naarstigheid te danken hebben, zy kunnen eenige nuttigheid hebben, maar zy zyn ook niet zonder misbruik. De geheele wereld staat toe, dat het eene weelde zou zyn, wanneer een ryk man zeer vroeg in 't voorjaar honderd guldens voor een maatje doperten gaf; maar het zou egter te wenschen zyn, dat alle de overdaadigheid van de ryke luiden van die soort was; want dan zouden hunne rykdommen onmiddelyk op het land nederkomen, als eene zeer geschikte mest, om het zelve vrugtbaar te maaken. Het is buiten twyffel, dat de sommen, welke wy in huisraaden, in rytuigen, in kleinoodien verspillen, ook op onze landeryen nederkomen; wanneer wy tot alle die dingen onze eigen handwerkers gebruiken; om dat deeze de- | |
[pagina 549]
| |
zelve by gedeeltens weder aan de arbeiders geeven, welke hun doen bestaan. Maar zy komen dan zo onmiddelyk niet op de landeryen neder, zy maaken eerst de handwerkers ryk, en gewennen hun aan aangenaamheden, welke voor hun eene weelde zyn, en deeze aangenaamheden wekken den yver en navolging op van alle die genen, welke zig vlyen, dat zy in dat soort van werk zullen kunnen slaagen. Immers, wanneer deeze handwerker een gebooren boer is, wiens ouders en voorouders alle arbeiders zyn geweest, zo zal zyne zo merklyk verbeterde staat aan zyn geheele dorp in het oog steeken, en hun doen zien, hoe veele voordeelen de naarstigheid in de Steden boven den arbeid van het Land hebbe. Men zal dus, by menigte, dat dorp verlaaten, en van de tien boeren, welke een stedelyk ambagt by de hand genomen hebben, zal één enkelde slaagen, en de overige negen geen brood hebben. Men heeft dan tien menschen voor den landbouw verlooren, en negen armen meer in de Steden gekreegen. - Zie daar de nadeelen, welke de Staat door de weelde lyd, wanneer zy in zodanige dingen bestaat, tot welk wy onze eige handwerkers gebruiken. Om te kunnen oordeelen over de nadeelen van de weelde, ten aanzien van byzondere inwooners, onderscheide ik dezelve in drie soorten; weelde van pragt, weelde van smaak en weelde van nietigheden. De eerste soort komt my voor de min schadelykste, om dat een gedeelte van die dingen, welke tot pragt gediend hebben, nog wel eens meer kunnen gebruikt worden; - en van een anderen kant, om dat, wanneer zy van die natuur zyn, dat zy niet kunnen verteerd worden, dezelve doorgaans eene groote waardy behouden, zelfs na dat zy tot ons gebruik gediend hebben. - Van deeze soort zyn gouden en zilveren tafelserviesen, diamanten, standbeelden, schilderyen, enz. De weelde van gemakGa naar voetnoot(*) is veel besmetlyker, om dat zy geschikt is, naar de vermogens van een grooter getal burgers, en kan zeer kostbaar worden: - want zy wordt | |
[pagina 550]
| |
grooter, naar mate dat men meer verwyfd word; en de meeste dingen, welke men tot deeze weelde bezigt, verliezen hunne geheele waardy. Eindelyk de weelde van nietigheden. - Deeze, onderworpen aan de grilligheden van de mode, welke telkens oude dingen onder nieuwe gedaantens voortbrengt, wikkelt ons in verkwistingen in, welke geen paal noch perk kennen; terwyl ondertusschen deeze nietigheden voor het grootste gedeelte geene waardy hebben, dan op 't ogenblik, wanneer men dezelve koopt. Waar zyn de bezittingen, welke tegen alle deeze soorten van weelde bestand zyn! men heeft dus nieuwe bronnen noodig, en men is ongelukkig genoeg, om dezelve ter voltooijing van zynen ondergang te vinden. - Men zal zonder twyffel zeggen, dat de weelde een menigte werkluiden doet bestaan, en dat, wanneer maar de rykdommen in den Staat blyven, 'er weinig aan geleegen is, of dezelve van 't eene geslagt tot het ander overgaan. Maar is 't mogelyk, dat 'er geene wanorde in den Staat zoude zyn, wanneer alle de bezittingen van de ingezetenen in de war zyn? wat moet 'er van de zeden worden, wanneer de voornaamste burgers, welke men zig tot voorbeelden stelt, genoodzaakt zynde, om te gelyk gierig en verkwistend te zyn, geene andere behoeften kennen, dan die van geld, wanneer allerleie middelen, om aan geld te komen, by hun in zwang zyn, en geene derzelve ymand onteert? De weelde, ik sta dit toe, doet een menigte handwerkers bestaan, maar moet men dan zyne oogen sluiten voor de armoede, welke zy op het platte land verspreid? en wie heeft meer regt om zyn bestaan te doen bevorderen, de handwerker in dingen van weelde, of de arbeider, die het land bebouwt?’ De Heer en Mr. Hoola van Nooten, die dit Werk hier en daar nog met eenige aantekeningen, bepaaldlyk tot ons Vaderland betrekkelyk, verrykt heeft, deelt ons buiten dien, in zyne Voorreden, mede eene leezenswaardige beknopte schets van de Geschiedenis van den Koophandel, van de oudste tyden af, tot op onze tegenwoordige dagen, onder de beroemdste Koophandeldryvende Volkeren; doende in dezelve wel byzonder zien, op welk eene wyze ons Vaderland voorheenen aan deszelfs bloeijenden koophandel gekomen zy. Zyn Ed. brengt hier de voornaamste daar toe behoorende voorvallen, in een kort bestek, met oordeel by een; en zyne behandeling van dit onderwerp is zeer wel geschikt, | |
[pagina 551]
| |
om den Leezer een algemeen denkbeeld van de opkomst en den voortgang van den Koophandel, mitsgaders deszelfs verband met het Staatsbestuur, vooral in onze Gewesten, te verleenen. |
|