Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHistorie der Waereld, door J.F. Martinet, A.L.M. Phil. Dr. Lid van de Holl. en Zeeuwsche Maatschappyen der Weetensch. en Predikant te Zutphen. Met Plaaten. IIde Deel. Te Amsterdam by J. Allart. In gr. 8vo. 432. bladz.Achtervolgens de inrichting van dit werk, dat wy voorheen, als eene leerzaame handleiding tot de kennis van de Algemeene Waereldgeschiedenis, met een kort verslag van de wyze op welke de Eerwaarde Martinet bedoelt dezelve voor te draagen, aangeprezen hebben,Ga naar voetnoot(*) behelst dit tweede Deel het vervolg en slot van de zogenaamde oude Historie. Het vangt des aan, met eene naspooring van de Historie der Grieken, tot op den ondergang van 't Grieksche Ryk; en verleent ons voorts een berigt van die der Romeinen, tot op de regeering van Caesar Augustus, of den tyd van 's Heillands Geboorte, waarmede men gewoon is de nieuwe of Moderne Historie te beginnen; en | |
[pagina 493]
| |
die zyn Eerwaarde vervolgens staat te ontvouwen. De arbeidzaame Martinet brengt hier de leergraage Jeugd in een kort bestek, het merkwaardige der Grieksche en Roomsche oude Geschiedenissen oordeelkundig onder 't oog; met invlegtinge van de voornaamste lotgevallen van andere Gemeenebesten en Volkeren, die in het geschiedkundig beloop van dit tydbestek in aanmerking komen. 's Mans geschiedkundige ontvouwing gaat tevens bestendig vergezeld van een juist verslag van de heerschende zeden dier Natien, en wel byzonder van 't aankweeken van Kunsten en Weetenschappen onder hen. By gelegenheid ontmoeten we hier, onder anderen, een berigt van de leer der Grieksche Wysgeeren, zo beknopt by een voorgedraagen, dat het ons uitlokke, om hetzelve den Leezer mede te deelen. Het luidt aldus. ‘Onder de eerste en voornaamste Wysgeeren der Grieken, telde men thales, een' Tydgenoot van solon, die de Sterren, de verschynselen der Planeeten, de Wisen Natuurkunde begon uit te leggen, houdende het water voor het beginsel aller dingen, waar uit het verstand of God alles gemaakt hadt. Zyne Lessen werden wel dra, om der nuttigheid wille, verbreid, onderzogt en opgehelderd. Die dit deden gaven daarover een openbaar onderwys. Ook begon men toen Landkaarten, Globen en Zonnewyzers te maaken. - pythagoras, te Samos gebooren, omtrent 500 jaaren vóór onze gemeene jaartelling. Hy, dus laater komende, was egter één der beroemdsten. Tot op zynen tyd hadt men verstandige en geleerde Mannen Wyzen genoemd, doch van zyne buitenlandsche reizen te rug gekeerd, (want toen moesten de Grieken nog naar verre Landen, vooral naar Egypte, reizen, om Wysheid te bekomen,) en Licht met Duisternis te zamen opgedaan hebbende, zeide hy, dat de naam van Wyzen te hoog voor Menschen ware, dewyl de wyste Mannen nog genoeg gebreken en dwaalingen hadden. Hy wilde dan den Minnaar der Wysheid, een' Wysgeer, in 't Grieksch een' Philosoof, dat is een die zich al zyn leven bevlytigt om wyzer te worden, genoemd hebben. Sints heeft men aan deze edele Weetenschap, die de eerste en algemeenste is, ik meen, de waare kennis van God uit de Natuur en de geschaapen dingen, den naam van wysgeerte of philosophie gegeeven. Aan anderen is dezelve in laater dagen toegevoegd, hoewel zy dien niet verdienden; en sommige braaven heeft men, op de onregtvaardigste wyze, daardoor zwart ge- | |
[pagina 494]
| |
maakt. Maar wie kan het misbruik van den besten naam altyd weeren? - pythagoras leerde verder het bestaan van éénen God, den Maaker aller dingen, wien men moest gelykvorming worden door het verkrygen der waarheid; en om deeze magtig te worden, moest men met eene zuivere ziel over zyne driften heerschen. Vreemder hadt men moeten toeluisteren, toen hy stelde, dat de zielen wel onsterflyk waren, maar, na den dood der Ligchaamen, in die der Dieren verhuisden; bygevolg mogt men geen Dier dooden noch eeten: een gevoelen dat heden nog in het oosten by de Afgodische volken geloofd wordt. Op zyne wyze predikte hy dus de Deugd, en hervormde de Zeden. In zyne schoole onderzogt hy, by eenen gemeenzaamen omgang, zyne leerlingen, die in de vyf eerste jaaren moesten zwygen, en alleen hooren. Zy dachten, dat zy niet wel konden redenkavelen, eer zy goede gronden gelegd hadden. Ook beproefde hy, of zy geduld, standvastigheid, liefde voor de waarheid, en vermogen over hunne driften hadden. Zy luisterden naar hem met groote eerbied. Zyne uitspraaken werden, zonder tegenspreeken, aangehoord. Ter daadelyke overreeding van anderen zeide men alleenlyk: de Meester heeft het gezegd! - anaxogoras, eene Eeuw laater te voorschyn komende, leerde, dat een oneindige geest alles hadt gemaakt; dat ook de stof eeuwig, en de Zon een brandende kloot was, om welk laatste gevoelen de Atheners, als ware het godloos, hem gestraft zouden hebben, zo pericles, door hem uit de Stad te laaten vertrekken, dat niet afgekeerd hadt. Het luidt vreemd, de eene of andere stelling omtrent de Hemelsche Lichaamen, als snood en gevaarlyk, aan te merken. Dan wy moeten van die Tyden zwygen, daar men, niet lang geleden, den grootsten Wysgeer aan de vlam wilde overgeeven, om dat hy de beweeging der Aarde om de Zon beweerde. Zo hachlyk is het soms de waarheid by onweetenden voor te draagen. - socrates, zyn Leerling, tot het dertigste jaar een Beeldhouwer, sints door een voornaam Athener tot de Wysgeerte geleid, stak den Draak met de Redenaaren, die onnoozele lieden, door hunne zwetzeryen en verdraaijingen der dingen, als of zy alles verstonden, innamen. Hy deedt geen onderzoek naar Hemel of Aarde, naar Sterren of geschaapen dingen, als of dit onnut ware, en 'er niets gewigtigs uit geleerd kon worden. Ik heb u dat anders vertoond. Alles moest by hem op de Deugd uitloopen. De waare weetenschap, zeide hy, was geleegen in | |
[pagina 495]
| |
de kennis van zichzelven, om daardoor beter te worden. De nyd en de afgunst zyner vyanden drongen hem, door het drinken van eenen vergiftigen beker, een einde van het leven te vinden. - plato overtrof alle andere Wysgeeren in Wysheid, en werdt daarom in een' hoogen rang boven hen gesteld. Hy schreef heerlyke zaaken in eenen zeer schoonen styl, leerde het bestuur des Heelals, door een wezen van uitmuntende Magt en Wysheid, van volmaakte Vryheid en onashanglykheid: ook dat de uitzigten der stervelingen verder dan het Graf moesten gaan, en dat zy op hun gedrag hadden te letten; willende hy dus hunne hoop ontvlammen, en hunne vrees gaande maaken: voortsschreef hy over de manier van regeeren. Jammer is het, dat, onder anderen, de gronden, waarop hy bouwde, niet beter zyn, en de voordragt veeler stellingen niet klaarer is. - ceres, die een klein doch aartig Tafreel des Menschlyken Levens schreef, doorzaaid met Zedelessen. - aristoteles, van Stagira in Macedonie, plato's beroemdste Leerling, en alexander's beste Leermeester, die openlyk te Athene zyne Lessen gaf, toen deeze Vorst asia ging vermeesteren. Hy schreef zeer dubbelzinnig van God. Nu schynt hy te stellen, dat de Waereld God is; dan, dat de Waereld van God onderscheiden, en deeze boven dezelve verheven is. Men klaagt te regt over de duisternis in veele zyner voorstellen; dan, men kan zich indedaad niet genoeg verwonderen, over de uitgebreidheid zyner kundigheden in de Natuurlyke Historie, waarom hy zeer te achten is, en nog dikwerf van ons geleezen wordt. - antisthenes, berugt wegens zyne strenge grondregels, waardoor hy, schoon het geluk in de Deugd stellende, de Menschen eer daarvan afschrikte, dan aanmoedigde. - diogenes, een zeldzaam Man, die de Menschlykheid zeer bespotte; den rykdom, de pragt, de eer en de tytels gering achtte, maar Verstand en Deugd waardeerde, en in aartige gezegden uitmuntte. - zeno, de grondlegger van den aanhang der Stoicynen, dus geheeten naar Stoa, een Gallery te Athene, daar hy zyne Lessen gaf, leerende dat de Godheid met de stoffelyke Waereld vermengd ware, en dat zy egter de ziel daarvan uitmaakte, die door alles verspreid was, (eene verfoeilyke stelling); dat 'er een onvermydlyk noodlot bestondt, (een schadelyk gevoelen;) dat egter de Deugd het hoogste goed was, en den Mensch gelukkig maakte, (eene stelling, in zekeren zin, by hem te verdraagen); en, eindelyk, dat men zonder hartstogten | |
[pagina 496]
| |
moest weezen, en egter alle pligten vervullen, (een onredelyke eisch, strydig met onze Schepping.) - democritus, een geoeffend Man, van een fyn vernuft, die onverschillig was omtrent alle lotgevallen des levens, en de dwaasheden des Menschdoms steeds belachte. - heraclitus was het tegengestelde. Hy beschouwde alle bedryven der Menschen met medelyden, en weende over hunne elende. Deeze twee Mannen bleeven zedert berugt, wegens dit vervallen tot die twee zeer verschillende uitersten, - epicurus, omtrent vierdehalfhonderd jaaren vóór onze jaartelling, in Attica gebooren, bragt zyns Meesters democritus Leer ter baane, naamelijk, dat de Waereld gevormd ware, door eenen toevalligen zamenloop van Deeltjes; dat de Goden zich met de Waereld niet bemoeiden; dat de Ziel met het Lichaam stierf; en dat wellust, naamelijk de vermaaken der Ziel, vloeijende uit de Deugd, en op maatigheid gegrond, het hoogste goed uitmaakten. Zyn leven was zedig; maar zijne stellingen zijn doemwaardig - theophrastus gaf fraaije afbeeldingen van de Zeden der Menschen, ook van Planten, van Steenen en andere geschaapen dingen. In den ouderdom van negentig jaaren beklaagde hij zich, dat de Dieren een lang leven tot niets gewigtigs hadden, en de Mensch daartegen stierf, als hij pas een begin gemaakt hadt in de Weetenschappen. Is deeze klagt niet zeer onbillijk? De Mensch kan, in een leven van geen langer duur, ongemeen veel leeren, ook zeer veel goeds verrigten, en hoeveel heeft een Kristen niet vooruit, die nu wel, voor eenen korten tijd, maar ten deele kent, doch hierna volmaakt zal kennen! - pyrrho, die alle waarheden als onzeker verwierp, en meende dat regt en onregt afhingen van de gewoonte en de Wetten; die leven en sterven oordeelde het zelfde te weezen. Zou men hem het minst van allen niet volgen? Hadden zyne voorgestelde Waarheden vaster grond, dan die hy verwierp? Ongelukkig Menschdom, zo het hem moest aanhangen! Eindelyk protagoras, die goedvondt het bestaan der Goden te lochenen, zonder den éénen waaren God te erkennen, het geen niet veiliger was voor den Mensch..... Zie daar eene Lyst van de naamen en gevoelens der voornaamste Wysgeeren onder de Grieken. Goed en kwaad zyn in derzelver stellingen, gelyk gy merkt, vermengd. plato en aristoteles muntten onder allen uit, dan het is waaragtig dat de beste Grieksche Wysgeeren toen minder wisten aangaande den éénen waaren God, dan nu veele gemeene Kris- | |
[pagina 497]
| |
tenen. Zo duister was de kennis der Heidenen omtrent dit gewigtig stuk; en nog slechter beantwoordden zy dikwijls in hun leven aan de leer die zy voorstelden. mattheus alleen leert ons meer en zuiverer Zedekunde in drie Hoofdstukken, (V. VI. VII.) dan zy allen in hunne groote Werken. Egter ziet gy de Wysheid en Goedheid der Godlyke Regeering daarin, dat 'er, na de oude eerste ruwheid, eenige ten dien tyde groote Mannen verwekt werden, om het plompe en onweetende Volk zagtkens en meer te beschaaven. Zy waren vooral middelen in de hand van God; om gezonder denkbeelden van veele gewigtige waarheden, dan de domme Priesters voordroegen, nu en dan den Volke in te boezemen, en het zelve van langzaamerhand tot het erkennen van 't gewigt van het zalig Euangelie voor te bereiden. Twee zaaken van groot belang, bykans tegenstrydig, moesten hier zamenloopen, naamelyk de Verbetering der Waereld, en niet te min een duidelyk gevoel haarer Onmagt tot eigen Verlossing. Het eerste zou veel nut doen; maar het ander meer treffen, en zo wel een getuigenis geeven van het heerlyk Euangelie, als de gemoeden schikken, ter erkentenis der Hemelsche Waarheid. Dit alles ontwikkelt zich in de agtervolgende geschiedenissen der Waereld, ter eere van den hoogen God, en ten nutte van het Menschdom.’ |
|