Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 483]
| |
Geldersche Catechismus der Verloskunde ten dienste der Vroedvrouwen op de Dorpen, aangesteld door de Ed. Mog. Heeren Gedep. Staaten des Quartiers van Nymegen. Opgesteld door J. Maas, M.D. Lector in de Vroedkunde, Stads Operateur en Vroedmeester der Stad Nymegen. Te Nymegen, by I. van Campen, 1782. behalven de Opdragt en Voorreden, 190 bl. in gr. 8vo.In een lange Voorreden voor deezen CatechismusGa naar voetnoot(*), die byna het derde gedeelte van het Boeksken zelve uitmaakt, vertelt de Heer maas ons, dat hy zestien Jaaren lang Oost en West in de Geldersche Quartieren onder een aantal, diep onkundige, rukelooze, onbeschaamde, assurant eigenwyze Noodhulpen, met veel verdriet, zyn werk als Vroedmeester, al zugtende, heeft moeten verrigten; zo dat hy wel honderdmaal met zugtingen tot Gód gewenscht heeft: Och! dat de oogen der Overheden eens mogten geöpend worden om naar haar Eds. Wysheid en Magt deezen Ban uit den Lande te doen: en, na dat hy dit gelukkig en lang gewenscht tydstip nog voor zyn dood heeft mogen beleeven, heeft hy, niettegenstaande het getal der Onderwyzingen, korte Begrippen, enz. over de Verloskunde, Legio is, zig in de noodzaaklykheid gevonden, om, by nagt en ontyden, (dit kan men ook duidelyk zien) zo veel van zyn bekrompen tyd byeen te raapen, om dit papieren Kind over de Verloskunde te doen gebooren worden. - Verder klaagt zyn Ed. over het verval der Vroedkunde in de Quartieren van Gelderland. - Pest en Verkoudheid zyn by hem zo nadeelig niet, als slegte Vroedvrouwen en Beunhaasen. De redenen, waarom de meeste Vroedvrouwen zo moeijelyk te onderwyzen zyn, worden door den Heer maas opgegeeven. Wy zullen, om onzen Leezer met 's mans schryftrant bekend te maaken, slegts een paar aanstippen. - Veele Vroedvrouwen, zegt hy, als zy reeds eenige Vrouwen, by geluk, verlost, en eenige Kinderen (gelyk de Koe een Haas in eene naauwe Passagie) gevangen hebben, worden zo eigenwys, en met vooroordeel en glorie bezet, dat geen Simpsom Haarl: die kan ontneemen. - Eene tweede rede is, dat veele willen volgens de ordinaire weg Gods door geen smalle tot ruime Wegen geleid worden, nog het Jok | |
[pagina 484]
| |
in haare Jeugd draagen: gaat het dan niet na haar zin dan beginnen zy met de Hond op den Stok te byten; worden mismoedig, en weetnieten, en veranderen dikwils in oude, arme en verachte schepzels. Andere Vroed-vrouwen daarentegen (en dit is een derde reden) wanneer haar werk voorspoedig gaat, schryven alles aan haare eigen wysheid toe, zy zien den Geever van alles met ondankbaarheid voorby, en evenaaren de Varkens, die zig dik en vet eeten tot den dag der slagting, aan Ykels die onder den Boom leggen, en zien nooit om hoog na den Boom, daar de Ykels van nederdaalen. - De Heer maas wil niet dat een Vroedvrouw zig met eenige Medicinaale of Chirurgicaale zaaken zal ophouden: want, zegt hy, een Vroedvrouw, die zig met Kwakzalvery ophoud, is een Monster en Ballast der aarde, een Vroedster in haare naasten ingewanden, die van geen ordentlyk mensch kan gerespecteerd worden om dat zy nog God nog Menschen vreest, maar dagelyks tegen byna alle Ge- en Verbooden der Heilige wet zondigt; als Tegen het Derde Gebod, om dat zy den Eed niet en vreest. Tegen het Vyfde, om dat zy de Wetten der Overheden bespot. Tegen het Zesde, om dat zy door haare onkunde Manslag begaat. Tegen het Agtste, om dat beunhaasen continueele dievery is. Tegen het Negende, om dat zy als een Huichelaares een gestadige valsche getuigenis geeft van haar Geleerdheid, die zy niet bezit. En tegen het Tiende, om dat zy begeert het geen een ander toebehoort. - Vervolgens deelt de Autheur aan die geenen die zyn Boek met nut willen leezen, en haar Beroep met Succes aanvaarden, Vyftien Raadgeevingen mede, en eindigt om alle Critici, die by hem niet dan monsters in de Konst zyn en verrotte Harten hebben, den mond te stoppen, zyne Voorreden met den Dichter:
Weetje wat beeters, deel het mede,
Zo niet, weest dan met dit te vrede.
Van den Catechismus, of het werk zelve, kunnen wy onzen leezer met mogelykheid geen uittrekzel mede deelen. - Wy willen gaarne gelooven, dat de Heer maas lange met deeze vrugt Zwanger gegaan heeft, en dat de Verlossing niet makkelyk geweest is. - Het schepzel, door hem ter waereld gebragt, ziet 'er ook zoo haaveloos en wanstaltig uit, dat wy niet kunnen denken dat het lange in 't leeven zal blyven. In de Voorreden (dit zouden wy haast vergeeten hebben) belooft hy in 't vervolg nog iets publice te berde te brengen. ô, Nascitur lente! |
|