Manasseh ben Israel, de verlossing der Jooden, uit het Engelsch vertaald, en met een Voorreden verrykt, door Moses Mendelssohn, waarby gevoegd zyn Woorden der Waarheid en des Vredes aan de geheele Joodsche Natie, maar voornaamlyk aan hun, die woonen onder de bescherming van den roemryken en zeer magtigen Keizer Joseph den II.den Uit het Hebreeuwsch vertaald. In 's Gravenhage by J.v. Cleef 1782. Behalven de Voorreden 103 bladz in gr. octavo.
Het Geschrift van Rabbi Manasseh, hier op den tytel gemeld, is geschreeven in de dagen van den zogenoemden Protector Cromwel; toen deze zich den Jooden niet ongunstig toonde, 't welk dien Rabbi vervrymoedigde, om de zaek van zyn Volk in Engeland voor te staen; 't welk van vry gelukkigen gevolge was. Onder anderen maekte hy by die gelegenheid gemeen een Brief, strekkende ter beantwoording van enige vragen, nopens ettelyke beschuldigingen, welken men der Joodsche Natie gewoonlyk te last leide. - Dezen Brief, in welken Rabbi Manasseh die beschuldigingen ten ernstigste wederlegt, en zyne Natie in veelerleie opzichten volkomen zuivert, heeft de geleerde Moses Mendelssohn, by gelegenheid van 't voorgevallene in Duitschland, ter verbeteringe van den staet der Joodsche Natie aldaer, door de gunstiger schikkingen, welken Keizer Josephus de II ten hunnen aenzien invoert, openlyk afgegeven; en met ene Voorreden verrykt. Zyne Voorreden dient grootlyks om te toonen, dat men den Jooden, als menschen, even als anderen menschen, de plichten der menschlykheid verschuldigd is; om het door Rabbi Manasseh bygebragte, in een of ander stuk, nog nader te bevestigen, en tevens enige latere bedenkingen, ten nadeele van het begunstigen der Jooden, zo met betrekking tot hun character, als tot de Staetsgesteldheid van het Ryk, uit den weg te ruimen; als mede om nog enige aenmerkingen aen de hand te geven, nopens de vereischte schikkingen, ten opzichte van het regt van Eigendom der Jooden, zo in het Burgerlyke als in 't Godsdienstige. Dit laetste geeft hem in 't slot aenleiding om bepaeldlyk te gewagen van 't geen men Kerklyke Regten, Kerklyke Magt enz. noemt, welk alles hy onbestaenbare zaken oordeelt; waerom hy althans, eindelyk, de bestierders van den Joodschen Kerkstaet vermaent, om zich van alle Religie- en Synagoge- tugt te
ont-