| |
Geschiedenis van Karel Ferdiner, door J.J. Dusch. Schryver van de Zedelyke Brieven ter verbetering van 't Hart. Uit het Hoogduitsch vertaald. Vyfde Deel. Te Amsteldam, by M. Schalekamp, 1781. In gr. octavo 296 bladz.
Het geen deezen Roman by uitstek onderscheidt is, gelyk we reeds een en anderwerf aangeduid hebben, dat de Heer Dusch niet zo zeer op het wonderbaare, als wel op het ge- | |
| |
woone beloop des menschlyken leevens, het oog gevestigd houdt; en van daar gemeenlyk, het zy in het deugdzaame of ondeugende, de natuurlyke werking der menschlyke hartstogten gadeslaat; van waar zyne voorstellingswyze recht leerzaam genoemd moge worden; het welk ons deezen Roman te meer onder de nuttigen doet tellen. - Wy hebben tot nog, naar ons genoegen, geen staal hier van kunnen mededeelen, om dat de gevallen gemeenlyk zo in elkander gewikkeld zyn, dat wy geen geval, als op zigzelve staande, voldoende hebben kunnen voordraagen: dan thans hier toe gelegenheid hebbende, zullen wy 'er gebruik van maaken, om den Leezer, buiten de algemeene aanpryzing, een voorbeeld van die natuur onder 't oog te brengen. Het ontvouwt ons, in de geschiedenis van Van der Werff, Griffenstein en Benning, (alvoorens bekend als braave en eerlyke Lieden,) den trapswyzen voortgang van het kwaad, wanneer de mensch eene verkeerde neiging, in haare eerste beginzelen, niet kragtig tegenstaat.
‘Van der Werff, een halve Avanturier, dien het geluk zoo schielyk niet dienen wilde, als hy wel wenschte, had in Koppenhagen verscheiden middelen en ontwerpen te vergeefsch beproefd. Hy was een verstandig kaerel, die zich met de teeken- en plaatsnyderskunst geneerde, doch daar door, ten minsten op geene eerlyke wyze, tot dat vermogen komen kon, als zyn begeeren was. Het toeval, welk meestal de eerste aanleiding geeft tot het doen van uitvindingen, en mogelyk menigvuldiger tot kwaade, dan tot goede, gaf ook Van der Werff gelegenheid om zyne kunst op eene zeer byzondere, nog onschuldige, wyze te beproeven. Het is dubbel der moeite waardig, om op de kleinste ongewigtigste omstandigheden agt te geven! Uit derzelver verband met het volgende ziet men doorgaans den mensch van trap tot trap dat geen worden, welk hy eindelyk is.
Eene banknoot, die men aangenomen had te betaalen, bragt Van der Werff in de gedagten, om in zyne ledige uuren te beproeven, hoe ver hy die zou kunnen nagraveeren. De proef, mogelyk Juist niet de eerste, gelukte volkomen; en zyne vreugde over zyn goed succes was in den beginne zyne geheele belooning. De vonk, die in een hoek ligt te glimmen, wordt eenmaal door het toeval, dat iemand daar op trapt, uitgedoofd, en daar tegen door een ander toeval tienmaal aangestookt, zoo dat zy zich verspreid en het huis in brand zet. Dit laatste gebeurde Van der Werff. Hy werdt met Griffenstein bekend, die de buitengewoone bekwaamheid bezat, om iedere hand tot de uiterste naauwkeurigheid na te schryven. Dezen legt hy, zonder eenig oogmerk, enkel als een proef zyner konst, de afdruk van zyn plaat voor, en deze schryft, als om den eerprys, wie van hun in zyne byzondere tak de grootste meester ware, met gelyke naauwkeurigheid eene egte banknoot na, met den naam
| |
| |
daar onder. De een bewondert den ander, en dat was het al. Griffenstein verbrandt die proef, en vergeet het geheele voorval, maar Van der Werff niet. Het verdriet, dat zyne kunst hem niet beter konde doen leeven, als hy wel wenschte, en de daaruit voortvloeiende begeerte om spoedig ryk te worden, terwyl hy maar geduurig op zyn luimen lag, om gelegenheid daar toe te krygen, hield hem aan dit middel, als het beste, om zynen wensch te bevredigen. Hy denkt steeds aan den inval; doch werd aanvanglyk nog door het gevoel van eerlykheid, mogelyk ook voornamelyk door vrees, te rug gehouden. Doch door geduurig overleggen wordt men allengskens met de voorstelling van Doodstraffen gemeenzaam; en de dief, die voorheen geen gerichtsplaats zonder te zidderen voorby ging, begraaft eindelyk zyn gestolen goed onder de galg.
Van der Werff maakt zyn gevaarlyk ontwerp aan zyn Vriend bekend. Eerst bedektelyk, van verre, al schertsende; vervolgens met zoo veel ernst, als zyne veiligheid toelaat; eindelyk, terwyl hy Griffenstein's verbindtenis met eene jonge Dame, Clara geheeten, wist, bediende hy zich van de zwakke zyde van den man, zyne liefde, namelyk; doch hy was nog niet over te haalen.
Griffenstein had in dien tyd eene zoo zekere toezegging eener voordeelige bediening, die wel haast vacant wierd, dat hy alle zyne vooruitzichten daarop gebouwd, zyne toekomstige inrichtingen reeds grootendeels gemaakt, en al te voorbaarig eene redelyke somme gelds opgenomen had. Tegen alle verwachting werd deze bediening aan een ander gegeven. Zyne droefheid over zyn mislukte hoop, de zorg wegens zyne schulden, het verdriet van in zyn volgenden Brief aan zyne Bruid zyne vorige berigten te wederspreken, en daardoor alle goede vooruitzichten voor haar en zichzelven verydeld te zien, bragten hem tot eene mismoedigheid, die niet verre af was van vertwyffeling. Deze ongelukkige oogenblikken neemt Van der Werff waar; om hem alle verdere hoop als onwaarschynlyk voor te stellen, en door deze toenemende vertwyffeling aan den eenen, en verhitte begeerte en liefde aan den anderen kant, zyn ontwerp met meer indruk aan te bevelen. Kortom, de ongelukkige man laat zich in deze omstandigheden bepraaten, en men begint, echter niet zonder zidderen, in het klein. Dewyl dergelyke bedriegeryen niet zoo ligt ontdekt worden, heeft de schuldige, by de vertraaging der straf, tyd om meer met de vrees vertrouwd te worden, en dezelve eindelyk te vergeten. Griffenstein werd van tyd tot tyd stoutmoediger, en strooit, om der waereld de oogen te verblinden, het gerucht van eene groote winst uit, die hem uit de Utrechtsche Lotery was te beurt gevallen.
Intusschen begrepen zy beiden zeer wel, dat zy in Flensburg, waar zy thans waren, niet lang veilig konden weezen, en besloten naar Amsterdam te gaan. Griffenstein reisde voor uit,
| |
| |
om eindelyk zyn huwelyk met Clara te voltrekken, en Van der Werff zou hem op zekeren bepaalden tyd volgen. Naauwlyks was de eerste agt dagen in Hamburg geweest, of 'er liep reeds in Flensburg een gerugt van valsche banknoten, die in zwang waren. Benning, eerst een oud teder Vriend van Griffenstein, en naderhand ook van Van der Werff, berigt dit den laatsten toevallig, en deze neemt oogenbliklyk het besluit, om het gevaar voor te komen. Hy reist dus met Benning, die door zyn Vriend op de Bruiloft genoodigd was, maar door zeker toeval eerst een dag of twee laater kwam, den volgenden dag naar Hamburg.
Benning, die noch deel in de zaak had, noch 'er iets van wist, giste mogelyk, uit de vergelyking van het spoedig vertrek van Van der Werff met het gerugt, en den brief, dien hy hem bevolen hadt ten spoedigsten aan zyn Vriend te overhandigen, den aart en de waarheid der zaak. Hy komt juist op den dag van de Bruiloft, bezorgt den brief aan zyn Vriend, en deze ontkomt gelukkig het gevaar. Intusschen ziet Benning de kortlings gehuwde Clara; hy ziet ze niet, of bemint haar, en grondt op de vlucht van zyn Vriend, die waarschynlyk nimmer te rug zou komen, alle hoop van een gelukkig gevolg, waarmede zich een onbezonnen minnaar zoo gaarne en ligtlyk weet te vleien. Daardoor geeft hy zyne onstuimige hartstogten hoe langs hoe meer toe; en dezen vonden door de tedere liefde, die hy in Clara voor haaren man bespeurd had, verscheidene merkelyke zwaarigheden; maar werden ook des te sterker verhit en aangekweekt.
Terwyl nu zyne Vriendschap met Griffenstein hem aan Clara had aanbevolen, vond hy niet raadzaam het geheim te ontdekken; maar komt op de gedagte, om de rol van Vriend voort te speelen, en neemt vooreerst op zich, om, als de Vriend van haar en Griffenstein, hunne correspendentie veilig te maaken, met voornemen, om eens te zien, wat de tyd by Clara ten zynen voordeele zou uitwerken. De tyd verydelt alle hoop; hy vindt Clara veel eer, op het verzoek van haar Man, ten vollen bepaald, om hem te volgen. Benning raadt dit af; bemerkt dat zyn raad mishaagt; en biedt zich tot geleider aan, om haar op de reis te vergezellen. Dit plan was gegrond op de hoop, dat hy uit den tyd en vertrouwde Vriendschap, welke zulk eene reis voortbragt, alle voordeelen zou trekken, die maar mogelyk waren, en dat hy in alle gevallen Clara een geheel anderen weg zou brengen, dan naar Amsterdam. Maar ook in deeze hoop bedroog hy zich; zoo om dat Clara het gezelschap van een Manspersoon, die zyne liefde al te dikwils verraaden had, onbetaamlyk vond; als ook om dat haar Neef Eduards haar van niemand anders wilde laaten brengen, dan door hem zelven.
| |
| |
Wat was 'er nu voor een minnaar nog overig, die begon te twyffelen aan eene goede uitkomst, en die den band, welke hem aan Clara verbond, te vast had saam getrokken, om denzelven weder te breken? Half gereed, om in allen gevalle zyn Vriend liever op te offeren, dan te zien, dat zyne beminde hem voor altoos ontrukt wierd, schryft hy naar Koppenhage, om eene openbaare order en volmagt, om Griffenstein en Van der Werf, welke hy verzekerde op het spoor te hebben, te laten aanhouden, waar hy ze mogt vinden. Hy verkrygt de verzogte volmagt, reist, voor het vertrek van Clara, naar Amsterdam, en lokt Griffenstein uit een plaats, waar het den Verrader moeilyk, of wel onmogelyk, geweest zou zyn, om zich van zyn persoon te verzekeren, naar Osnabrug. Griffenstein, die, volgens zynen laatsten brief, Clara reeds in Osnabrug verwacht had, vond zyne Beminde daar nog niet, en stond verslagen. Benning houd zich in den beginne, of hy zelf aan haare overkomst twyffelde, sprak zeer dikwils van de onzekerheid der plaats, en tracht hem te bepraaten, dat hy niet langer zou vertoeven. Griffenstein, die alleen om zyne Beminde denkt, ontziet geen gevaar, en is niet te overreden. Hy schryft integendeel nog over Bremen naar Stade, en, naardien hem het wachten op antwoord al te lang voorkomt, besluit hy eindelyk zelf naar Bremen of Stade te reizen, doch de ander weet zyne reis altoos te verschuiven, bekent eindelyk ronduit zyne liefde voor Clara, en begeert, dat hy hem zyn regt zal afstaan, als het eenige middel om zyn leeven te redden. Griffenstein verwerpt deeze laage eisch met verachting. Clara komt, met haaren Neef Eduards, een dag of
twee vroeger dan Benning verwacht had; de kaerel vindt zich in gevaar, om alle zyne hoop en zyne aanslagen verydeld te zien. Liefde en vertwyffeling ontrusten hem ten sterksten, juist op een oogenblik, waarin het op een spoedig besluit aankwam; kortom, de ongelukkige maakt denzelfden avond in allen spoed alles gereed, om Griffenstein te doen vatten; en naauwlyks heeft hy zyn Vriend verraaden, of zyn geweeten stelt hem de schande zyner misdaad voor oogen. Hy wenscht, dat het niet gebeurd was, doet wat hy nog kan, en waarschuwt, en bezweert zyn Vriend, om op het oogenblik te vertrekken. Eindelyk overreedt hy hem; maar het was te laat. De wacht komt, en maakt zich meester van Griffenstein.’ - Zie daar eene afschuwlyke Geschiedenis, welke een ieder ter waarschuwinge kan strekken, om alle opwellingen ten kwaade in derzelver eerste beginzelen te stuiten.
|
|