Over de Akademische Studie en het Akademische Leven. Door J.Ch. König, Leeraar der Wysgeerte en beschaavende weetenschappen te Buchsweiler in den Elsas. Eerste Deel. Uit het Hoogd. vertaald, door J.V. Manen A.Z. Lid van het Genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen, te Leyden, en Volmaakter door den tyd te Utrecht. Te Utrecht by H.v. Otterloo, 1782. Behalven het Voorwerk 230 bladz. in gr. octavo.
Niet ten onregte draagt dit Geschrift op den tytel ook de benaaming van een Leerboek voor Jongelingen, die zig naar de Akademie willen begeeven, en die zich daar reeds bevinden: als zynde byzonder tot dienst van dezulken geschikt. Maar, by verdere uitbreiding, ziende op het nuttige gebruik dat 'er van gemaakt kan worden, mag men het ook wel noemen, een Handboek voor Ouders, Voogden en dergelyken, die Jongelingen voor de Akademie schikken, en eenig opzigt op derzelver Akademisch Leven hebben; dewyl het verscheiden aanmerkingen en onderrigtingen behelst, die den zodanigen in het vormen of het toestaan der keuze van studeeren, en het bestieren zulker Jongelingen, op veelerleie wyze, te stade kunnen komen. De Autheur heeft dit eerste Deel tweeledig opgesteld. Het eerste Lid is betrekkelyk tot het geen in agt genomen dient te worden, door hen, die zig tot de Academische studie schikken; en het laatste strekt om hun lessen aan de hand te geeven, nopens het gedrag, dat zy op de Academie te leiden hebben; met trouwhartige waarschouwingen tegen de verleidingen, waar tegen zy op hunne hoede behooren te wezen. En hieraan is, by gelegenheid, dat het laatste Hoofdstuk der tweede Afdeelinge gaat, over de gewoone ligtvaardigheid der Akademische Jeugd, ten opzigte van den Godsdienst en de Deugdzaamheid, nog gehegt, eene treffende Verhandeling over de voordeelen eener vroegtydige deugdzaamheid, getrokken uit de Redevoeringen van den Heer blum.
Jongelingen leeren hier wat inderdaad studeeren zy; welke vermogens daartoe vereischt worden; hoe zy zig zelven kunnen toetzen, en met bedaardheid overweegen, wat het in hebbe, zig tot de eene of andere Faculteit, het zy de Godgeleerdheid, de Regtsgeleerdheid, de Geneeskunde, of de Wysbegeerte te bepaalen. En zy, wien de bestiering der Jeugd is aanbevolen, vinden hier in eene handleiding, van welke zy in hunne beschikking over de Jeugd mede een nuttig gebruik kunnen maaken. Tusschen beiden komen ook gegronde bedenkingen, over het gebruik en misbruik van de zoogenaamde Stipendia of Beurzen voor de studeerende Jeugd, die niet alleen van de Jeugd, maar ook van de zodaanigen, dien de toezegging en uitdeeling van dezelven toevertrouwd is, wel ernstig in opmerking genomen mogen worden. En even zo is 't gesteld met de