Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwing der Maatschappy en Zeden in Frankryk, Zwitzerland, Duitschland en Italie, doorvlogten met voorvallen, eenige uitsteekende Characters betreffende. Door J. Moore, M.D. Naar den derden Druk, uit het Engelsch vertaald. VIIde Deel. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboel, 1782. In gr. 8vo. 178 bladz. Behalven den Inhoud der Brieven van alle de Deelen.Wy voegen ons by het aantal der Leezeren deezer leerzaam vermaakende Reisbeschryvende Brieven, die zich beklaagen, met de afgifte van dit Deeltje, het laatste in handen gekreegen te hebben. By de Uitgave van elk Deeltje hebben wy greetig de gelegenheid waargenomen, om 'er iets uit te ontleenen, 't welk, in veelerlei opzigten, moore's denk- en schryfwyze ontdekt, en toont hoe zeer een Werk van deezen aart diene om de Menschkunde, die zo gewigtige als aangenaame oefening voor den geest, te bevorderen. Wat wy, tot lof des Schryvers, nu en dan vermeldden, is bekragtigt door de algemeene goedkeuring, welke dit Werk heeft weggedraagen, en by ieder Deeltje in grootte en sterkte toenam. Heeft ons aanpryzen iets mogen helpen, het schenkt ons voldoening, te ondervinden, dat niemand zich des beklaage; dewyl de waar aan het monster, gelyk men spreekt, gelyk was. De Heer moore, dien wy in 't voorgaande Deeltje te Napels lieten, vervolgt, in het tegenwoordige, 't verslag van 't voornaamste daar te zien, zet zyne reis voort, door | |
[pagina 452]
| |
Tivoli, Florence, Milaan, Turin, Geneve, en geeft in zynen laatsten Brieve, uit Parys gedagtekend, zeer leezenswaardige aanmerkingen over het Buitenlandsch Reizen; zeer eigenaartig hier mede zyn Werk besluitende. - Veel al bepaalden zich onze opgaven tot voornaame Standspersoonen, thans zullen wy, uit den grooten voorraad van mededeelenswaardige stukken, iets van een geheel anderen aart kiezen: en zyne beschryving van den Staat des Gemeenen Volks, en in 't byzonder de Boeren in Italie, plaats geeven. Wy verkiezen dit te meer, om dat hy van de Reizigers in 't algemeen verschilt, en, naar gewoonte, zyn berigt, doorvlegt met aanmerkingen, die ophelderend en leerzaam zyn. ‘Thans,’ dus luidt zyne taal, ‘van de Adriatische tot de Middelandsche Zee gereisd, en een groot gedeelte van Italie doorgetrokken hebbende, moet ik bekennen, dat ik my, op eene aangenaame wyze, te leur gesteld zie in den staat van het armste gedeelte der Inwoonderen min elendig te vinden, dan ik my, uit de berigten van eenige Reizigers, verbeeldde, denzelven te zullen aantreffen; en ik mag 'er, met even veel waarheid, byvoegen, dat, schoon ik zo veel armoede niet gezien heb, als men my had doen verwagten, ik nogthans veel meer armoede dan elende zag. Het uiterste van behoefte is hier met minder jammer gepaard dan in veele andere Landen. Dit moet deels toegeschreeven worden aan de zagtheid der Lugtstreeke, en de vrugtbaarheid des Gronds, deels aan de vreedzaame, Godsdienstige en vergenoegde geaartheid des Volks. De elenden, welke het armste gedeelte des Menschdoms van de koude lydt, zyn misschien grooter dan die uit eenige andere oorzaak, welke ook, ontstaan. Doch in Italie beveiligt de zagtheid der Lugtstreeke hun negen maanden van het jaar voor die ongemakken. Indien zy zo veel houts kunnen vergaderen als noodig is om behoorelyk vuur te maaken, geduurende de drie overige maanden, indien zy een ruwe py zich ten dekzel kunnen verzorgen, hebben zy weinig voor de Koude te vreezen. De zodanigen, die geen werk kunnen krygen, 't geen dikwyls het geval is in dit Land, en zelfs zy, die niet verkiezen te werken, 't welk het geval is van veelen, de geheele wereld door, ontvangen geregelden onderstand van dit of dat Klooster; hier mede, benevens het weinige, 't geen zy, op eene andere wyze, verzamelen, leeven zy, in een Land, waar de leevensmiddelen overvloedig goedkoop zyn, naar | |
[pagina 453]
| |
hun eigen gevoelen, met meer genoegen, dan of zy een ruimer voorraad verkreegen hadden door zwaaren lichaamsarbeid. Terwyl in Groot-Brittanje, Duitschland en andere Noordsche Gewesten, de Armen geen keuze hebben of ze willen werken dan niet; want laaten zy de handen werkloos, zy vinden zich blootgesteld aan jammeren, veel ondraaglyker dan de hardste lichaams-arbeid den grootsten luiaard kan weezen; zy worden teffens aangetast door de opeengehoopte smerten van Honger en Koude; en, indien zy ooit genoegzaam credit hadden om eene kleine schuld te maaken, loopen zy steeds gevaar van met het slegtste geboefte in eene gevangenis gezet te worden. - Ten opzigte van de laagste soort van Ambagtslieden en Daglooners in dit Land, hun Daggeld is zeker niet groot, en zy toonen zich niet genegen door uitsteekende vlytbetooning alles te winnen wat zy kunnen; doch, 't geen zy verdienen, wordt nooit in onmaatigheid verkwist, maar in 't huisgezin wel te raade gehouden tot het koopen van noodwendigheden en verkwikkingen des leevens. De Ital aanen zyn de bedryfloosste lieden der Wereld, terwyl zy in de velden wandelen, of zich in de schaduw van 't geboomte nederzetten, schynen zy de helderheid en koesterende warmte hunner Lugtstreeke te genieten, met eene maate van wellustige inwilliging, hun byzonder eigen. Zonder ooit uit te spatten tot de veel onderwindende buitenspoorigheden der Engelschen, zonder de lustige leevendigheid der Franschen te betoonen, of de koele bedaardheid der Duitschers te volgen, bespeurt men in de Italiaanen eene soort van bedaarde aandoenelykheid voor elk genot, 't welk zich aanbiedt, waardoor zy misschien eene grooter maate van geluk genieten dan een der opgemelde Volken. De veelvuldige Ommegangen en Godsdienst-plegtigheden dienen, behalven dat zy hun vermaaken en stigten, om hun tyd aan te vullen, en die verveeling en zedeloosheden te voorkomen, die anderzins veelligt armoede en ledigheid vergezellen. 't Is noodzaaklyk tot de rust en 't geluk van alle Maatschappyen, dat het Volk bezigheid hebbe. Eenige Staatkundigen verbeelden zich, dat zy al hun tyd moeten besteeden in winstaanbrengende bezigheid. Anderen denken, dat, schoon de rykdommen van den Staat niet vermeerderd worden, nogthans het algemeen geluk, een veel aangelegener voorwerp, bevorderd wordt, door de bezigheden der vlytbetooning te paaren met een groot deel van zulke bygeloovige plegtigheden, als de hoop op het | |
[pagina 454]
| |
toekomende in de menigte ontvonkt, zonder de tegenwoordige goedwilligheid te verzwakken. Dan, niemand kan twyfelen, of in Landen, waar het vlytig werken, uit welk eene oorzaak ook, geene plaats hebbe, Ommegangen, en andere Plegtigheden, van denzelfden aart, strekken om het Gemeen van ondeugden te rugge te houden, en, bygevolge, eenige der onheilen van Ledigheid te weeren. De Boeren deezes Lands zyn onbetwistbaar in een ongelukkiger staat, dan een welgeplaatst hart hun zou toewenschen. Maar is dit, Engeland en Zwitzerland uitgezonderd, niet het geval van alle Boeren, door geheel Europa? In alle Landen, door my gezien, of, van welken ik verhaalen geleezen hebGa naar voetnoot(*), zyn de Huislieden, waarschynlyk, het deugdzaamst, en zeker het nuttigst deel der Maatschappye, wier vlyt en arbeid de rest onderhoudt, en in welken de weezenlyke sterkte van den Staat gelegen is, door een allerongelukkigste schikking, de armsten en meest verdrukten. Dan, schoon de Italiaansche Boeren geenzins in den ruimen en onafhanglyken staat der Zwitzersche en Engelsche Landlieden leeven, zyn ze, egter, niet onderhevig aan dezelfde onderdrukkingen als die in Duitschland, noch zo arm als die in Frankryk. Een groot gedeelte der Landeryen in Italie behoort aan de Kloosters. Ik heb waargenomen, en uit anderen, die de beste gelegenheden hadden om des kundig te weezen, met volle verzekering verstaan, dat de Boeren, die Landen van de Kloosters hebben, gelukkiger zyn en gemaklyker leeven, dan die ze van veelen uit den Adel gebruiken. De inkomsten der Kloosters worden doorgaans wel bestuurd, en nooit verkwist door de dwaasheid, of buitenspoorigheid, van eenige der Leden: gevolglyk vindt de Broederschap zich nooit geplaagd door lastigvallende en dreigende Schuldeischers, die zomtyds byzondere Persoonen aandryven om van hunne Landgebruikers te plukken, 't geen zy noodig hebben tot goedmaaking der schulden, door eigene overdaad en weelde zich op den halze gelaaden. - Een Klooster kan geen aanspooring hebben tot strenge en drukkende afknevelingen, behalven enkele gierigheid; eene drift, welke | |
[pagina 455]
| |
nooit tot zulk een hoogte opklimt, in een Genootschap waar de inkomsten gemeen zyn, als in het hart van een byzonder Persoon, die alleen de vrugten van zyne eigene onderdrukking beoogt in te zamelen. De Vertelzeltjes, die de Protestantsche Landen rondgaan, wegens de schandelyke overdaad der Monniken, en de weelderige wyze waar op zy in hunne Kloosters leeven, zyn zeker, welk een grond van waarheid zy voorheen ook mogen gehad hebben, tegenwoordig, voor een groot gedeelte, geheel onwaar. - Ik herinner my hier, dat, toen ik in de Grande Chartreuse, niet verre van Grenoble, was, aan welk Klooster een groote streek Lands behoort, my verhaald wierd, en, 't geen ik zag, bevestigde dit verhaal, dat deeze Monniken zagte en edelmoedige Landheeren waren, dat alle de Boeren, rondsomme, hunne Landhoevenaaren benydden, wegens de behandeling, welke zy ontvingen, en de gemaklyker voorwaarden, op welke zy hunne Landeryen hadden. - Uit de naspeuringen, door my in Frankryk, Italie en Duitschland gedaan, hou ik my verzekerd, dat dit doorgaans het geval is met de Boeren, die Klooster-landen bewoonen; en zeer dikwyls, heeft men my berigt, dat zy, behalven de mindere lasten, welke zy opbrengen, in hunne Landheeren genegene Vrienden en Beschermers vinden, die hun in ziekte bezoeken, in verlegenheden troosten, en, in veelerlei opzigten, nuttig zyn voor hunne Huisgezinnen. Tot dus verre heb ik gesprooken van de Boeren, behoorende tot de Kloosters; maar ik geloof, dat ik deeze aanmerking mag uitstrekken tot de Bruikers der Kerklyken in 't algemeen, schoon zy dikwyls afgemaald worden als trotscher en verdrukkender Heeren, dan eenig ander soort van lieden; een aangewreeve blaam, die te gemaklyker geloof heeft kunnen vinden, dewyl voorbeelden van wreedheid en verdrukking in Kerklyken meer treffen en grooter verontwaardiging verwekken, dan dezelfde maate van boosheid in anderen; zy verwekken te grooter verontwaardiging, naardemaal zy den Kerklyken minder voegen; en zy treffen te meer, wanneer ze voorvallen, om dat ze zeldzaamer gebeuren. - De heerschzugt der Paussen, eenige eeuwen geleden, toen het Hof van Rome ten hoogsten toppunt was gesteegen; de onbepaalde invloed en magt, die byzondere Kerklyke Persoonen in Engeland en Frankryk verkreegen, hadt denzelfden invloed op hunne characters en daaden, als Eerzugt en Magt doorgaans op de Men- | |
[pagina 456]
| |
schen hebben; die maakten hun onbeschoft, ongevoelig en vervolgzugtig. Nogthans zal het niet zwaar vallen, voor ieder wreed en dwingelandsch Paus, in de Geschiedenis vermeld, twee of drie Romeinsche Keizers te noemen, die hun in allerlei soort van snoodheid overtroffen. Ook hebben Engeland en Frankryk eerste Staatsdienaaren gehad met alle de Ondeugden, zonder de bekwaamheden van eenen wolsey en richelieu. Zy, die uitvaaren tegen de boosheid der Geestlyken, schynen het voor eene toegestaane zaak te houden, dat deeze Menschen de berokkeners waren van de schriklykste voorbeelden der Vervolging, Slachting en Dwinglandy over de Geweetens der Menschen, die de bladeren der Jaarboeken schandylekken; nogthans waren philips de II, carel de IX en hendrik de VIII, geen Kerklyken; en de grillige dwinglandy van hendrik, de dolle woede van carel, en de onaflaatende wreedheid van philips, schynen hervoortgekomen uit de persoonlyke characters deezer Monarchen, of veeleer in hun verwekt te zyn, door 't geen zy hun Staatkundig belang waanden, dan door de inboezemingen hunner Geestlykheid.’ Hier op geeft moore rede van de Armoede der Onderdaanen in den Kerklyken Staat, - en verdeedigt, in 't voorby gaan de Geestlyken over 't algemeen, tegen het schempen der zodanigen, die gaarne voor eerste Vernuften doorgaan, en schynen te beweeren als of 'er in den aart des Kerklyken beroeps iets lag opgeslooten, strekkende om de Menschen trots en verdrukkend te maaken. - De Roomsche Geestlykheid spreekt hy vry van het Ongeloof en Slempery hun zo dikwyls aangewreeven. En eindelyk weder tot de Boeren van Italie keerende, laat hy volgen. ‘Zy worden door hunne Geestlyke Heeren, over elke weezenlyke of ingebeelde belediging niet geslaagen, gelyk die in Duitschland door hunne Meesters. Hunne Kinderen worden niet van hun afgescheurd, om opgeofferd te worden aan de pragt, gierigheid, of eerzugt van een willekeurigen Bevelhebber: en zy zelve niet geprest om al hun leeven den kryg te volgen. In Engeland en Frankryk neemt het Volk belang in alle geschillen, welke de Natie betreffen, en merkt de zaak huns Lands, of van hun Vorst, aan, als hun eigene zaak; zy treeden vrywillig in den Krygsdienst, en vegten met vuur voor de eer des Lands of des Konings, hun dierbaar. Deeze denkbeelden stellen hun in staat om duizend zwaarig- | |
[pagina 457]
| |
heden zonder morren te ondergaan, en zy gevoelen de aandoeningen van gelukzaligheid te midden van arbeid, gebrek en gevaar. Doch in Duitschland, waar de driften gesmoord zyn, en de Mensch in een werktuig veranderd is, eer men hem voor een goed Soldaat houdt, waar zyn bloed door den Prins aan den hoogsten bieder verkogt wordt, waar hy geen geschil heeft met den vyand, en geen verbintenis aan den Monarch, voor wien hy vegt, is het blootstaan, om tot zulk een krygsdienst genoodzaakt te worden, een der schroomlykste van alle rampen. Nogthans maakt een Regiment van zulke gedwonge Soldaaten, in schitterenden uniform gekleed, en tot den wapenschouw netjes opgeschikt, onder het gebrom van 't krygsmuzyk en het zwaaijen der ontrolde vaandelen, een veel luisterryker vertoon dan een hoop Boeren met hunne Vrouwen en Kinderen op een Heiligen dag. Maar, indien wy in 't hart konden zien van elk in 't byzonder, zouden wy in de eerstgemelden niets vinden dan vrees voor straffe, haat tegen hunne Officieren, onderling wantrouwen, en een leeven, alleen ondersteund, door de hoop van eens te deserteeren: terwyl de harten der laatstgenoemden vervuld zyn met alle de aandoeningen der Menschlykheid, niet gestoord door vrees of knaaging.’ |
|