Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerzameling van de Constitutien der vereenigde onafhanglyke Staaten van Amerika, benevens de Acte van Onafhanglijkheid, enz. Volgens de oorspronglijke uitgaave van het Congres uit het Engelsch vertaald. Tweede Stuk. Te Dordrecht, by F. Wanner, 1782. Behalven de Opdracht 253 bladz. in gr. octavo.Met de afgifte van dit tweede Stuk deezer Verzamelinge, welker bedoelde en nuttigheid wy onlangs aan- | |
[pagina 448]
| |
geduid hebbenGa naar voetnoot(*), en waar in onze Landsgenooten, zints het laatere voorgevallen tusschen onzen Staat en het Amerikaansche Congres natuurlyk nog meer belang stellen, wordt dit Werkje, met opzigt tot de dertien vereenigde Staaten, voltrokken. Het behelst de toen overije Constitutien van Nieuw-Hampshire, Massachusetts, Rhode-Eiland, Connecticut Nieuw-Jork, Zuid-Karolina en Georgie. Daarby komen de nieuwere Artykelen van Confederatie en eeuwige Unie, door de dertien Staaten finaalyk geratificeerd en bevestigd, op den eersten Maart 1781. Wyders het Tractaat van Vriendschap en Koophandel, als mede het Tractaat van provisioneele en defensive Alliantie der dertien vereenigde Staaten met Frankryk, beiden gedagtekend, zes February 1778. - Alle deeze Constitutien ademen eenpaarig, schoon, hier en daar, onderscheiden, naar de verschillendheid der Gewesten, eene vuurige zugt voor de Vryheid, en het bestendig welweezen der Ingezetenen; terwyl ze zig allen met den naauwsten band onderling vereenigen, om den welstand van het onafhanglyke Gemeenebest, zo veel Menschen mogelyk is, onwankelbaar te vestigen. Derzelver Staatkundige Opstellers, begrypende, dat zy zo wel zorg hadden te draagen voor de Godsdienstige als voor de Burgerlyke Vryheid; dat de eene zo wel als de andere in dit Gemeenebest, zou men gegrond op deszelfs bloei hoopen, gehandhaafd moest worden, houden dit Stuk gemeenlyk wel zeer ernstig in 't oog. Bovenal straalt dit door in de Constitutie van Zuid-KarolinaGa naar voetnoot(†); welker 38ste Afdeeling ten deezen opzigte zo aanmerkelyk is, dat wy dezelve onzen Leezeren, zo ver ze dit onderwerp betreft, nog onder 't oog zullen brengen. In dit Artikel wordt vastgesteld: ‘Dat alle Persoonen en Godsdienstige Genootschappen, die erkennen, eenen God, een' toekoomenden staat van straffen en belooningen, en dat God in 't openbaar moet | |
[pagina 449]
| |
gediend worden, alleen zullen toegelaaten zyn: door kragt deezer Constitutie zal men den Christelijken Protestantschen Godsdienst houden, den bepaalden vastgestelden Godsdienst van dezen Staat te zyn. Alle Christen-Protestanten in dezen Staat, van wat benaaming die zijn, zig vredig en getrouw gedraagende, zullen allen dezelfde Godsdienstige en burgerlijke vrijheden genieten. Om dit gewenschte einde, zonder benadeeling van den Godsdienstigen eigendom der Christelijke genootschappen, alreede door de Wet, ter zaake van Godsdienstoeffening, een lighaam uitmaakende, te bereiken: en om het ten eenemaal in de magt van alle andere Protestantsche Christen-genootschappen te stellen, het zij die zig alrede hebben te zamen gevoegd, of zig nog zullen te zamen voegen, op dat zij dergelijk wettig lighaam uitmaaken, wordt hier vastgesteld, bepaald en verklaard; dat de respective genootschappen, de Engelsche Kerk toegedaan, en die zig reeds in dezen Staat, om Godsdienstige bijeenkomsten te houden, gevestigd hebben, als zoodanige zullen volharden, en haar godsdienstigen eigendom, dien zy bezitten, behouden. Wanneer vyftien of meerder Manspersoonen, niet onder de twintig jaaren, den Christelijken Protestantschen Godsdienst belijdende, overeenkoomen, om zig in een genootschap te begeeven, ten einde den Godsdienst te oeffenen, zullen zij, (op voorwaarde hierna genoemd) hier bij vastgesteld zijn een Kerk uit te maaken, en door de Wet erkend en geagt worden, van den vastgestelden Godsdienst van dezen Staat te zijn; en, op een verzoekschrift aan de Wetgeevende magt, zullen zij Regt hebben, een lighaam uit te maaken en alle deszelfs voorregten te genieten. Dat ieder zoodanig genootschap van Christenen zig zelven een naam zal geeven, bij welken naam zij zullen bekend staan, bij en door de Wet genoemd worden; en alle de genen, die zig bij hun voegen, om den Godsdienst met hun te verrigten, zullen geagt worden, tot het dus genaamd genootschap te behooren. Edog, dat, voor de vaststelling en inlijving van de respective genootschappen, wat naam die draagen mogen, op dat zij hier toe wettig regt verkrijgen, ieder genootschap, hiertoe verzoek doende, zal gehouden zijn, toe te stemmen, en in een boek te onderschrijven de vyf volgende Artykelen, zonder het welk geen bijeenkomst, ofte vereeniging van lieden, op voorwendsel van Godsdienstoeffening, regt tot inlijving zal ontvangen, | |
[pagina 450]
| |
of kan geagt worden een vastgestelde Kerk in dezen Staat te zijn. 1. Dat 'er is een eeuwige God, een toekoomende staat van belooning en straffe. 2. Dat God in het openbaar moet gediend worden. 3. Dat de Christelijke Godsdienst de waare is. 4. Dat de Heilige Schriften, zoo van het Oude als Nieuwe Testament, van Godlijke ingeevinge zijn, en den regel van geloof en leven uitmaaken. 5. Dat het wettig is, en de pligt van ieder mensch, wanneer het gouvernement hem daartoe zal roepen, getuigenis der waarheid te geeven. Dat het aan ieder inwoonder van dezen Staat, wanneer hij zal geroepen worden, God tot getuigenis der waarheid aan te roepen, geoorloofd zal zijn, zulks te verrigten, gelijk als dat best met de voorschriften van zijn geweeten zal overeenkomen. Dat het volk van dezen Staat voor nu en altijd geregtigd is hun eigen Leeraaren en Herders te kiezen. En op dat de Staat ten zelven tijd genoegzaame zekerheid kan hebben, van de goede uitoeffening van het herdersampt, door hun die als Kerkelijken zullen worden toegelaaten; zoo zal niemand als Dienaar van een vastgestelde Kerk mogen dienen, die door de meerderheid van dat genootschap, waarvoor hij dienen zal, verkooren is, of wel door persoonen door die meerderheid aangesteld, om hunne Kerk met een' Leeraar te voorzien, ten zij die verkooren en aangestelde Dienaar de ondergeschreeven verklaaring, boven en behalven die der genoemde artijkelen, zal gedaan en geteekend hebben; te weeten: Dat hij, door Gods genade, voorneemens is, het volk zijner zorgen aanbevolen, uit de Heilige Schriften te onderwijzen, en niets te leeren (als ware het ter eeuwiger Zaligheid noodig) dan het geen hij ten volle overtuigd zal zijn, dat uit de Heilige Schriften wettig afgeleid, en uit dezelve kan beweezen worden; dat hij, zo in het openbaar als in het bijzonder, zoo wel gezonden als zieken, die zijner zorgen zijn toevertrouwd, naar bevind van zaaken, en naar de gelegenheid zig zal opdoen, getrouwelijk zal vermaanen: dat hij naarstig in den gebede en het leezen der Heilige Schriften zal zijn, en in die studiën, die de kennis derzelven zullen bevorderen. Dat hij met alle naarstigheid en zig zelv' en zijn huisgezin zal bestuuren en gedraagen, overeenkomstig de Leer van Christus; dat | |
[pagina 451]
| |
hij, zoo veel in hem is, zig zelv' en hun zal bekwaamen om heilige voorbeelden en schetsen te zijn voor de kudde van Christus; dat hij, zoo veel in hem is, rust, vrede en liefde zal handhaaven en bevorderen onder alle menschen, maar voornaamenlijk onder hun, die aan zijne zorgen zijn of nog zullen worden toevertrouwd. Niemand zal eenige Godsdienstige bijeenkomste ontrusten, of moeite aandoen; nog zal ook niemand eenige ergerlijke, kwaadaartige taal of scheldnaamen tegen eenige Kerk mogen gebruiken, dewijl dit de zekere weg ter ontrusting van vrede, en eene hindernis ter bekeering van iemand tot de waarheid, is, door hem in te wikkelen, in twisten, moeijelijkheden en ongenoegen, die de belijderen, gelyk ook de belijdenis, die zij anders mogten toegebragt worden te omhelzen, in haat brengen.’ |
|