Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZedelyke Tooneelspellen, door C. Swaberland, versierd met fraaije Plaaten. Te Amsterdam, by H. Gartman, 1782. Behalven het Voorbericht 330 bladz. in octavo.Voor eenigen tyd schreef de Heer Swaberland Zedelyke Tooneelspellen, geschikt voor de opvoeding der Jeugd, in welken hy, gelyk we diestyds berigt hebben, de vatbaarheid der Jeugd wel in agt neemende, den Kinderen een leerzaam tydverdryf in handen gegeeven heeftGa naar voetnoot(*): thans levert hy op nieuw Tooneelspellen, welke persoonen van meerder vatbaarheid, in een uur van uitspanning, met genoegen kunnen doorbladeren. Ze zyn vier in getal. Het eerste heeft ten onderwerpe de jammerlyke geschiedenis van Jean Calas te Toulouze, en brengt ons onder het oog, tot welk een hoogen trap van buitenspoorigheid het bygeloof de menschen kan vervoeren; terwyl het ons tevens doet zien, met welk eene kloekmoedigheid een onschuldige Godvrugtige het veroordeelend vonnis van een verblinden Regter kan ondergaan. - De twee volgende zyn stukken van eigen vinding. - In 't eerste ontvouwt men ons de schadelyke gevolgen der driften, daar de kuische Silly, om de handen van den wellustigen Belton te ontkomen, zig zelven doodlyk wondt, en den geest geeft, op het eigen oogenbik, zo als haar Broeder nadert, om haar te redden: dat deezen regtmaatig doet uitroepen? ‘Beklaaglyk voorwerp! moest uwe drift de hulp der Voorzienigheid nutloos maaken! - Och! moet de rampzalige mensch, dan altoos het speeltuig der driften weezen!’ - Het daaraan volgende Stuk, verbeeldende de goedhartige Echtgenoote, is van vrolyker uitkomst. Dorval, met zyne aanminnige Echtgenoote, Dorise, vereenigd, heeft zig door drift laaten vervoeren, om de schoone Julia, onder den schyn van ongehuwd te weezen, te verleiden; zyn hart is voorts verdeeld tusschen zyne Echtgenoote en zyne Minnaares; kleevende egter het sterkste aan de laatste. Dorise ontdekt eerlang den ongeoorlofden minnehandel van Dorval, en slaat daarop, in stede van zig aan eene doldriftige woede over te geeven, den weg van goedhartigheid in; langs welken zy ten laatste, terwyl ze voor 't behoud van de misleide Julia en deszelfs Kind zorgt, haaren Dorval weder tot zynen pligt brengt, en aan zig verbindt. - | |
[pagina 419]
| |
Eindelyk komt hierby nog een Tooneelspel, getyteld Michiel Adz. de Ruiter, of de verlossing der Hungarische Predikanten; slaande op het gebeurde in den jaare 1676, toen de Admiraal, door zyne voorspraak, van den Onderkoning van Napels verwierf, de verlossing van 26 Hongarische Predikanten, die ter zaake der belydenisse van den Protestantschen Godsdienst, en daaruit ontstaane onlusten, tot de Galeien veroordeeld waren. Het schetst ons een treffend gedeelte van des Admiraals deugdzaam character, en deszelfs invloed op den Onderkoning van Napels, den Marquis de los Velez; dien de Admiraal ook den Hongaarschen Predikant, Kallai, tot wien hy het woord voort, aanpryst, het welk dit Stuk met deeze redenwisseling doet afloopen. de ruiter, tegen Kallai, wyzende op den Marquis. ‘Eer altoos dien achtenswaardigen man, die, schoon naar het uitwendige, in de wyze van Godsdienst, met ons verschillende, nogthans door de beste van alle deugden, door menschlievendheid, zig met ons vereenigt. - Bemin zelfs, om zyner vroomheid wille, alle zyne geloofsgenooten. Het is door deugd en braave daaden, dat de menschen zig vereenigen en elkander beminnen moeten. kallai. Ik heb zulks ondervonden, wy lydenden verschilden in geloofsleer van elkanderGa naar voetnoot(*), maar in de verdrukking, om de eer van God, eenerlyke pynlyke behandeling ten doel staande, waren wy één hart en ééne ziel; - en, zo een der verschillende partyen de minste liefdegift eens medelydenden genoot, deelde hy die met alle de anderen. de ruiter. Wel nu; - daar, tot myne smart, de kerk der Hervormden nog verdeeld is, kom, doe in die kerk, want zy zal tog uw vryplaats zyn, door uwe liefde en eensgezindheid, de nietsbeduidende broederverschillen ophouden. - Waart gy met elkander broeders in de verdrukking, zyt het dan vooral, nu gy vry zyt; nu gy eene geruste vrede zult genieten, en ik zal nooit, dan van u lieden, zulk eene aangenaame dank ontvangen hebben.’ |
|