Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 415]
| ||||||
deelde, hebben wy, met lof, van zynen arbeid gewaagd, en kunnen niet afzyn hem te pryzen over zyne laatst uitgegeevene Vier Verhandelingen, welke wy thans aankondigen. In de eerste, kant hy zich, met regt, aan tegen het algemeen gebruik, om, voor u en gy, ue te schryven, daar men 't eerste te lomp en het laatste veel deftiger en heuscher agt: terwyl het zeker eene verkorting is van uwedelheid: en dus, behalven het hier aangeweezene gebrekkige en onvolledige in die verkorting zelve, bespotlyk, ja zelfs spottend is door het ongepaste gebruik, over 't algemeen daar van gemaakt. - Dan, hoe bondig en gegrond zyne aanmerkingen mogen weezen, gelooven wy, ‘dat men’, gelyk hy zich uitdrukt, ‘noode daar van zal kunnen ontwennen, en veelen by hun gewoone gebruik zullen blyven, schoon hun het verkeerde daar van op het duidelykste wierd voorgesteld.’ Ten slot deezer Verhandelinge, geeft de Heer pieterson zyne gegronde bedenkingen over 't gebruik om de Betrekkelyke Voornaamwoordjes in 't Vrouwlyk Geslacht te stellen, het zy men van eenen Man of eene Vrouw spreekt, indien het Naamwoord Vrouwlyk is. Eene vry algemeener toestemming zal, onzes bedunkens, onze Taalkenner wegdraagen, ten opzigte van zyne eerste dan van zyne tweede Verhandeling, ingerigt om aan te toonen, dat de Letter d tot geene Sluitletter van eene Lettergreep of Woord kan gebezigd worden. Dit gevoelen wordt voorgestaan door de Heeren nyloe, moonen, poeraat en anderen, terwyl sewel, van belle en huydecoper het tegendeel beweeren. Dit stuk zal in geschil blyven hangen zo lang men 't aan 't gehoor laat verblyven: en de Oudheid, hier met zichzelve niet ééns, schynt het niet te kunnen beslissen. Dan de Schryver, hoe zeer ook door zyn Gehoor, en de by hem boven de andere voorbeelden der Oudheid overtuigd, dat de d te slap is om een Woord of Lettergreep te sluiten, zal 'er geen harnas over aan trekken, want hy heeft, ‘om dat het Hedendaagsche Gebruik zich hier tegen verzet, en de Letter d ook in het eenvoudige Getal van onze woorden plaatst, als zy in het Meervoudige moet gebruikt worden, ook in deezen gevalle het aardëigen der Taale aan de algemeene gewoonte opgeofferd, en de eenpaarigheid van schryven onder onze Landgenooten zoeken te bevorderen.’ - Aan deeze Verhandeling voegt de Heer pieterson Vier zeer dienstige Lysten van alle de Zelfstandige en alle de Byvoeglyke Naamwoorden, die de Letter d in hunne Buiginge vereischen; mitsgaders van alle de Zelfstandige en van alle de Byvoeglyke Naamwoorden, en Lydende Deelwoorden, welke de Letter t in hunne Buiging hebben. Ze zyn met veel oordeels opgesteld; en kunnen niet alleen den Vreemdeling, in dit voor hun moeilyk deel onzer Taalbuiginge, te staade komen: maar | ||||||
[pagina 416]
| ||||||
ook zullen Inboorelingen 'er dikwyls met vrugt te raade gaan. De Derde Verhandeling geeft alle de Zelfstandige Naamwoorden op, die, van de algemeene Buiging afwykende, in den tweeden Naamval geen s maar en aanneemen: die hy tot Elf brengt, terwyl alle vroegere Spraakkunstenaars 'er slegts zes opnoemen. - By deeze Opgave neemt hy de gelegenheid waar, om te handelen over het gebruik van den Vocativus, als hy met een Byvoeglyk Naamwoord vergezeld is, en beweert, dat het Byvoeglyke Naamwoord, by een Zelfstandig Manlyk Naamwoord, in dien Naamvalle gebezigd, altyd in e, gelyk by een Vrouwlyk en Onzydig Naamwoord geschiedt, moet uitgaan, en met zynen eersten Naamval volkomen overeenstemmen, als by voorbeeld, ô Deugdzaame Man, gelyk men in den eersten Naamval zegt De Deugdzaame Man, en niet ô Deugdzaam Man! Dit wordt met voorbeelden opgehelderd. - De eene taalkundige bedenking komt, als 't ware, uit de andere voort, en deelt onze Schryver, op de ophelderende Voorbeelden, ten bewyze van zyne stelling bygebragt, zyne gedagten, die hy reeds voorheene verlangd hadt te zeggen, mede over de Buiging van de Bezittende Voornaamwoorden, Myn, Myne, Myn; Uw, Uwe, Uw, en Zyn, Zyne, Zyn. Ten deezen opzigte valt hy den Heer ten kate toe, en huydecoper tegen. De Vierde Verhandeling gaat, om ons van des Schryvers eigene woorden te bedienen, ‘over het gewigtige Deel der Taalkunde, de Werkwoorden. Ik had tot nog toe geen rechte kennis van dit uitgebreide gedeelte onzer Taalkunde konnen verkrygen. Hierom ondernam ik die bezigheid met een weetgierigen lust. Toen ik de Hoofdafdeeling van deeze zaake had nedergesteld, (waar toe vervolgens alle onze Nederduitsche Werkwoorden zouden moeten gebragt worden,) verkreeg ik zo veele lofspraaken en goedkeuringen van verscheide Amsterdamsche Geleerde Heeren, dat ik andermaal den arbeid hervatte, en geene moeite bespaarde, om dit stuk volkomen af te werken, en, in zodanig eene gedaante, voor den dag te brengen, dat elk, zonder uitzonderinge, de onderscheiden Regelmaat van onze Werkwoorden, (die naar myn onderzoek alleenlyk tot Vyf Soorten moeten gebragt worden,) in den korten tyd van eenige ledige avonduuren, zou kunnen bevatten, en ter zyner beoefeninge in het geheugen bewaaren. - En nu myne taak is volvoerd, geeven die loflyke Aanmoedigers van Konsten en Weetenschappen, my de goede getuigenis, dat ik myn doel bereikt en eene algemeene goedkeuring te wagten heb’. Dank zyn de Beminnaars onzer Taale dien Heer verschuldigd voor zynen aangewenden vlyt en gepasten voordragt van dit stuk, zodanig geschikt als het in eene Spraakkunste diende gesteld te worden. De Voor- | ||||||
[pagina 417]
| ||||||
beelden van de Werkwoorden heeft hy alle volgens den rang der Letterlyste geplaatst, om daar door voor allen in het Onderwys gemaklyk te zyn, en voornaamlyk den Taalkundigen te behaagen. Om welke reden te gelyk ook alle de Werkwoorden, over welke immer geschil is geweest van de Heeren Moonen, sewel, ten kate en huidecoper, daar op hunne vereischte plaatzen zyn te vinden Schoon ten vollen begrippe de Verhandeling zelve moet geleezen worden, waar men, in 't voorbygaan, ook ettelyke onderrigtingen aantreft, die niet volstrekt tot de groote bedoelde hoofdzaak behooren, kunnen wy niet nalaaten, ten gevalle onzer Leezeren, zeer kort op te geeven, wat het stelzel des Heeren pieterson zy, in een stuk, waar hy gansch nieuwe regelen mededeelt. Hy heeft alle onze Werkwoorden (eenige weinige uitgezonderd) in vyf Tydvoegingen verdeeld; naamlyk de Gelykvloeiende in twee, en de Ongelykvloeiende in drie soorten. De eerste soort der Gelykvloeiende Werkwoorden maakt den Onvolmaakten voorleeden tyd der Aantoonende Wyze, door de Lettergreep de agter den eersten persoon van den Tegenwoordigen Tyd te voegen, als
De tweede soort der Gelykvloeiende Werkwoorden neemt in den Onvolmaakten voorleeden Tyd der Aantoonende Wyze, niet de Lettergreep de, maar de Silb te aan, als
De Ongelykvloeiende worden tot de drie volgende soorten gebragt De eerste verandert van Wortelklinker in den Onvolmaakt Voorleeden Tyd; doch behoudt dien, in het Lydende Deelwoord. By voorbeeld.
De tweede soort der Ongelykvloeiende Werkwoorden verandert mede van Wortelklinker, in den Onvolmaakten voorleeden Tyd, en behoudt dien veranderden Klinker in het lydende Deelwoord, als:
De derde soort, eindelyk der Ongelykvloeiende Werkwoorden verandert desgelyks van Wortelklinker in den Onvolmaakten voorleden Tyd; doch behoudt dien veranderden Klinker in het Lydend Deelwoord niet; maar verwisselt daar denzelven weder in eene andere Klinkletter, zo dat, en de Tegenwoordige en de Onvolmaakt voorleeden Tyd, en het Lydend Deelwoord, alle drie van Klinkletteren verschillen, als:
Dit viertal Taalkundige Verhandelingen, wordt beslooten met een Aanhangzel, Over de Onbuigzaamheid van de Onge- | ||||||
[pagina 418]
| ||||||
lykvloeiende Deelwoorden, en de Byvoeglyke Naamwoorden, die in den vergelykenden Trap staan en by een Zelfstandig Naamwoord gevoegd worden. - Wy pryzen dit Werkje, gelyk de voorgaanden van den Heer pieterson, onzen jongen Taalminnaars ten hoogsten aan. |
|