Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Geschiedenis der Waereld van de Heeren Rollin en Tailhié, vervolgd in de Historie der laatere Volken. Met Printverbeeldingen versierd. Negende Deel. Te Amsterdam, by P. Meijer, 1781. In gr. octavo 358 bladz.Het tydperk, in het negende Deel van dit leerzaame Werk ontvouwd, vangt aan met het Pausschap van Gregorius den VII, die in het jaar 1073 den Roomschen zetel beklom, en eindigt met den dood van den Franschen Vorst, Karel den VII, in het jaar 1461. Een tydbestek, dat, buiten veele gewigtige omwentelingen van zaaken in Europa, bovenal opmerkelyk is van wegen de herhaalde poogingen der Pausen, om hun gezag boven dat der Waereldlyke Vorsten te verheffen; de laffe bygeloovigheid van zommige Vorsten, die dat Oppergezag erkenden, en de stoutmoedige tegenstribbelingen van anderen, die hunne Vorstlyke waardigheid dorsten handhaaven. Men houdt gemeenlyk, en niet ten onregte, naar uitwyzen der Geschiedenissen, Paus Gregorius den VII, voor den grooten grondlegger van dit vermeend gezagGa naar voetnoot(*); en hy, benevens zyne Navolgers, zouden het, gelyk onze Geschiedschryver opmerkt, vermoedelyk, in die dagen tot den hoogsten trap gebragt hebben, indien zy met alle behoedzaamheid te werk gegaan waren; dan hunne trotschheid en verhaastende overweldiging strekte eerlang, om veeler oogen te openen, en hunne eigen handelingen bewerkten den val van eene magt, welke zy al te sterk hadden willen uitbreiden. - Dit straalde by uitstek door in 't gedrag van Bonifacius den VIII, die in 't jaar 1294 tot de Pauslyke waardigheid verheven werd; en vermids men veelal, op goeden grond, oordeelt, dat zyne handelwyze, tegen zyn oogmerk aan, grootlyks gediend heeft, om dat gezag, over de Vorsten, van toen af, en vervolgens, meer tegenstands te doen ondervindenGa naar voetnoot(†), waar door het allenskens bykans tot niets geraakte, gelyk onze tegenwoordige dagen getuigen; zo hebben wy 't niet oneigen geagt, by | |
[pagina 402]
| |
deeze gelegenheid, kortlyk stil te staan, op het berigt het geen ons hier desaangaande verleend wordt. ‘Bonifacius, zegt onze Schryver, smeedde het ontwerp, om alle de Mogendheden aan den heiligen Stoel te onderwerpen; maar hy was zwak in Italie, alwaar de Gibellinen een magtige party, zelfs in 't midden van 't erfdeel van Petrus, formeerden; hy was insgelyks zwak van buiten; want, schoon de Geestelyke wapenen ontzagchelyk scheenen, naarmate men daar verder af was, verzwakten zy egter dagelyks meer en meer door het geduurig gebruik. Bonifacius werkte met zyne ontwerpen en poogingen niet anders uit, dan dat hy de verwarringen vermeerderde, en gelegenheid gaf om de oogen te openen, wegens het misbruik, dat de Pausen van hun gezag maakten; gelyk men duidelyk ziet, als men zyn gedrag met de Vorsten in Europa onderzoekt.’ Onze Geschiedschryver geeft, met dit oogmerk, vooraf een verslag van den toenmaaligen verwarden toestand veeler Europische Staaten, en tekent aan, hoe Bonifacius al vroeg ondervond, dat men zyn gewaand gezag niet naar zynen wensch eerbiedigde. Vrugtloos tragtte hy, door zyn gezag, eenige oorlogende Vorsten te dwingen, om de wapens neder te leggen; en toen hy Philippus den IV, bygenaamd den Schoonen, Koning van Frankryk, voor de vierschaar van den heiligen Stoel dagvaardde, in eene zaak des verschils tusschen dien Vorst en den Graaf van Vlaanderen, welke laatste zig op den Paus beroepen had, moest hy 's Vorsten weigering dulden. Philippus naamlyk, zeer verontwaardigd over deeze verregaande stoutheid van den Paus, antwoordde, ‘dat zyn Hof van Pairs alleen regt had, om van deze soorten van geschillen kennis te nemen; en dat hy geen meerderen boven zig erkende, dan God alleen.’ - Middelerwyl vermengde zig de Paus, gelyk de Geschiedenis verder toont, bykans in alle de zaaken van Europa; maakende uitdrukkelyk aanspraak, en eisch, op verscheiden Ryken, en wel op zodanig eene manier, dat het duidelyk bleeke, dat hy niet minder op het oog had, dan zig de algemeene oppermagt aan te maatigen. Tot een doorstraalend blyk hier van strekt, onder anderen, zyn schryven aan zyn Legaat in Hongarye, welk Ryk hy beweerde aan de Roomsche Kerk geschonken te zyn, door deszelfs eersten Christen-Koning. In dit geschrift geeft hy zig zelven deezen Tytel: ‘De Roomsche Opperpriester, door God aangesteld, om over de Koningen en Koningryken te be- | |
[pagina 403]
| |
schikken; Hoofd van de geestelyke heerschappy in de strydende Kerk, en den eersten rang onder de stervelingen bekleedende, vonnist met bedaardheid van zynen troon, en weert, door den enkelen opslag zyner oogen, alle de verdeeldheden en onheilen van de aarde.’ Naar de verscheidenheid der omstandigheden slaagde de Paus, of het mislukte hem; maar by geenen Vorst ontmoette hy een kragtdaadiger tegenstand, dan by den opgemelden Koning van Frankryk; waarvan ons hier het volgende berigt gegeeven wordt. ‘In het jaar 1296; gaf de Paus, ziende dat Eduard, (Koning van Engeland,) Adolphus, (Keizer van Duitschland,) en Philippus (Koning van Frankryk,) wel verre van aan zyne bevelen te gehoorzamen, en hunne verschillen voor zyn vierschaar te brengen, den oorlog voortzetteden, de bul Clericis laicos, om hun den onderstand te ontnemen, welke zy van de geestelykheid trokken; hy verbood dan aan alle lieden van de Kerk den Vorsten geld te verschaffen, 't zy by wyze van leening, van vrywillige gift, van onderstand, of onder welke andere tytels het wezen mogt, zonder de vergunning van den heiligen Stoel, excommuniceerende alle Koningen, Prinsen en Magistraaten, die het hun zouden afvorderen, alle de genen, die gelast mogten worden het te heffen, en de kerkelyken zelve, die de toegevenheid mogten hebben, van zig naar dit gewaand misbruik te schikken. Hy zeide, dat de Souverainen geenerleie regt hebben op den persoon en de goederen der kerkelyken, en dat de magt, welke zy daarin gebruikten, een uitwerksel was van den ouden haat der Leeken tegen de Geestelyken: die afkeer was egter zo heel oud niet; maar was geboren uit, en wierdt onderhouden en aangezet door, het onwaardig gedrag, en de geduurige knevelaryen en verdrukkingen der hoogere en laage geestelykheid. Zo dra deze bul gemeen gemaakt was, gaf Philippus de Schoone een bevel in 't licht, waarby hy verboodt van gemunt en ongemunt goud en zilver, en andere zaaken van waarde, uit het Ryk te voeren; dus wierdt eene der voorname bronnen van de inkomsten der Geestelyken gestopt. De Paus beantwoordde dit edikt door eene bulle, waarin hy, na zig de uitgestrektste magt over alle de gelovigen aangematigd te hebben, verklaart, dat, zo het verbod van Geld buiten 't Ryk te vervoeren, zig tot de Geestelyken uitstrekt, dit eene vermetele en onverstandige onderneming is, die den kerkelyken ban verdient. Hy voegt 'er vervol- | |
[pagina 404]
| |
gens by, dat het verbod, het welk hy zelf gedaan heeft, overeenkomstig is met de Canons; dat zyne bedoeling egter niet is, den Koning te beroven van alle de onderstanden, welken de Geestelykheid hem verschaffen kan; maar dat hy alleenlyk beweert, dat de Koning die onderstanden niet vorderen kan, dan met goedkeuring van den heiligen Stoel; en dat de heilige Stoel, voor het overige, aan de Koningen van Frankryk nooit zal weigeren de onderstanden, welken de behoeften van den Staat noodzaaklyk zullen maaken. Men ziet uit het antwoord van Philippus, dat men begon acht te geven op de voorregten van de kroon, en de grensscheidingen van het kerkelyk Regt, (ondersteld zynde dat 'er zulk een Regt ware,) in 't oog te houden; men begon dan eindelyk te denken, en men hadt verpligting deswegen aan de vermetele ondernemingen van Bonifacius, wiens geweldige staatzugt niet missen konde den voortgang der Rede te bevorderen; men morde in geheel Frankryk tegen hem; het volk vroeg, waarom de kerkelyken, de voorregten der burgeren genietende, die lasten van den Staat niet mede betaalen zouden? Men drong aan, of het billyker, of het Godsdienstiger ware, dat zy hunne ryke inkomsten in dartelheid, opschik, feesten en overdaad verspilden, dan dat zy aan den Keizer betaalden dat des Keizers was? Het wyzer gedeelte voegde daar by, of 'er niet reeds, voor dat 'er kerkelyken waren, Vorsten of Regenten bestaan hadden? Of de burgerlyke maatschappy, en het verdrag tusschen overheden en onderdaanen, niet ouder was dan de kerk? En of derhalven de onderdaanen, kerkelyken wordende, ophielden onderdaanen te zyn, dat is te zeggen, van de verpligting der wetten en gemeene lasten ontslaagen wierden? De Heeren toonden hun misnoegen met nog grooter drift; want, zo het volk zig vleide voor eenig gedeelte verligt te worden, byaldien de geestelyken hun aandeel in de belastingen betaalden, zagen de Heeren nog duidelyker, dat zy minder ryk zouden zyn, zo de geestelyken niet metal betaalden. Eindelyk, de Geestelykheid, die onder 't juk van Rome zugtte, vermengde haare klagten met die der geheele natie; en men behoeft zig deswegens niet te verwonderen; want, schoon 'er eenige Pauslyke Bullen waren, waarby zy vryheid kregen van aan den Koning en de Heeren niets te betaalen, daar waren 'er egter nog meer, die hen verpligtten om aan den Heiligen Stoel te betaalen. Te dezer tyd zelfs kwamen 'er twee Legaaten, met last om geld van de kerkelyken te heffen, en met volmagt om Philippus in den | |
[pagina 405]
| |
kerkelyken ban te doen, zo hy zig daartegen dorst aankanten. Zy bragten insgelyks eene Bulle mede, waarby de Paus de aanhouding van den wapenstilstand belastte aan den Koning van Engeland, en aan den Koning van Frankryk; want hy gedroeg zig steeds als regter in de verschillen dezer Vorsten, zig op dien ouden regel grondende, dat een van beiden ten minsten eene aanhoudende zonde moest begaan met den oorlog voort te zetten, dewyl een van beiden ongelyk moest hebben. Tot hiertoe hadden de Pausen altyd eenige Mogendheden gevierd, en zy hadden zig van de vasallen verzekerd, om met hun tegen den Leenheer saam te spanen. Bonifacius, ruwer te werk gaande, tast ter zelfder tyd den Koning en de Heeren aan, en beledigt het volk, nayverig over de vrydommen der belastingen, welke hy der Geestelykheid schenkt. In één woord, hy zet de geheele natie te gelyk tegen hem op, en dwingt alle de onderdaanen geene andere belangen dan die des Konings te omhelzen; men moet gewisselyk erkennen, dat dit gedrag ten minsten zeer dwaas en onstaatkundig was. De Legaaten, het algemeen geroep des volks in Frankryk vernemende, hadden de voorzigtigheid van de uitbanningen op te schorten, en de Paus zelf was, in 't jaar 1297, genoodzaakt toe te geven; hy beklaagde zig dat men zyne Bulle kwaalyk hadt uitgeleid, en hy verklaarde die zelf door eene andere Bulle, die geheel het tegendeel zeide, want hy gaf in dezelve te kennen, dat hy niet bedoeld hadt te verbieden de giften of vrywillige leeningen, door de Geestelykheid aan den Koning of de Heeren gedaan; noch ook de diensten of opbrengingen, welken de kerkelyken, ter oorzaake hunner leenen, verschuldigd waren; en hy erkende, dat de Koning aan de Geestelykheid een onderstand kon vraagen, en denzelven ontvangen, zonder den heiligen Stoel zelfs te raadplegen.’ 't Geen Bonifacius diestyds te toegeevender maakte, was gelyk onze Schryver opmerkt, dat hy, in andere onlusten ingewikkeld zynde, den bystand van Frankryk noodig had: welken Philippus te eerder verleende, om dat de Paus 's Vorsten Broeder, Karel, Graaf van Valois, tot Vikaris van 't Duitsche Ryk benoemde, vermids hy Albertus voor geen wettigen Keizer erkende, welken tytel de Graaf ook aannam. ‘Dus wettigden’, zegt de Autheur, ‘of versterkten de Fransche Prinsen, in den tyd zelven, waarin zy zig tegen den Paus aankanteden, deszelfs onderneemingen op de | |
[pagina 406]
| |
vreemde Vorsten. Zo waar is het, dat zy zig minder naar beginzels, dan naar tegenwoordig belang, gedroegen; doch dit was een zeer kwalyk begrepen belang; de Paussen zouden nooit gepoogd hebben de kroonen te ontnemen, zo 'er geene Vorsten geweest waren, die dezelve van hun hadden willen ontvangen.’ - Na eene beknopte voordragt van 't lotgeval van Karel van Valois, tekent de Geschiedschryver verder aan, dat de Paus, op nieuw over des Konings gedrag, ten opzigte zyner Vyanden, t'onvrede, in 't jaar 1300 eene nieuwe Bulle uitgaf, waar by hy de uitlegging, welke hy van de Bulle Clericis laicos gegeven had, herriep, zeggende dat deze uitlegging eene gunst geweest was, en dat hy zyne gunsten konde herroepen, even als hy dezelve konde vergunnen. ‘Daar was diestyds, vervolgt de Autheur, in Frankryk een Bisschop van Pamiers, een stout, listig en oproerig mensch. Bonifacius verkoor hem tot zyn Legaat, en gelastte hem met zyne ordres. Die last hieldt onder anderen in, den Koning te verzoeken, om een kruistogt naar 't heilig Land te willen onderneemen. Men verwagtte ongetwyffeld een weigerend antwoord, en dit was het ook dat men verlangde: want de Paus beweerde regt te hebben om straf te oefenen tegen een Vorst, die weigerde zyne wapenen voor de Kerk te gebruiken. De Bisschop had de onbeschoftheid van aan Philippus te zeggen, dat het gedrag, 't welk hy sedert een geruimen tyd gehouden hadt, straffen verdiende, welke men niet dan al te lang hadt uitgesteld; en dat hy welhaast den kerkdienst en alle geestelyke verrigtingen, in zyn geheele Ryk zou zien gestaakt, en zyn persoon met de kerkelyke banbliksems getroffen; in 't kort hy beweerde, (en dit was de grond van zyne vermetele bestraffingen,) dat de magt van den Paus, waarvan hy zig een onderdaan erkende, zig over alle de Vorsten en Mogendheden, in het tydelyke zo wel als in het geestelyke, uitstrekte. Zulk een bestaan verdiende ongetwyfeld gestraft te worden; de Koning besloot dan ook dien oproerigen onderdaan naar verdienste te behandelen; deedt hem in de gevangenis zetten, en benoemde regters om zyn gedrag te onderzoeken en te vonnissen; hy moest egter voorzigtig te werk gaan, en gebruikte de inschiklykheid, om den misdaadiger te stellen in handen van zyn Metropolitaan, den Aartsbisschop van Narbonne. De magt van de Geestelykheid was zodanig, dat de Souverain op zyn eigen gezag alleen, een zyner oproerige onderdaanen niet te regt dorst stellen. | |
[pagina 407]
| |
De Paus verzette zig tegen deze pooging van den Koning, en dit was het onderwerp van verscheinen Bullen, welken hy daarover liet uitgaan; hy zeide dat hy tot opperregter over de Koningen en de Koningryken was aangesteld, met volmagt van te kunnen uitroeijen, te verdelgen, te verstrooijen, en te stigten. “Myn waarde zoon.” schreef hy aan Philippus, “geloof niet het geen men u zoekt diets te maaken, dat gy geenen Meerderen op de aarde hebt, en dat gy niet onderworpen zoudt zyn aan de kerkelyke regeering! Het zoude verstandeloos zyn dus te denken, en hy, die hardnekkig in deeze dwaaling blyft, verdient niet langer onder de Gelovigen geteld te worden, en behoort niet onder de kudde van den waaren Harder.” Door andere Bullen beval hy aan de Bisschoppen, aan de Kapittels, en aan de Universiteiten, naar Rome te komen, om te beraaden wegens de hervormingen, die in Frankryk vereischt wierden; en hy dagvaardde des Konings biegtvader, om hem rekenschap, wegens zyn gedrag, en dat van zynen Biegteling, te komen geven.’ Maar het gansche Ryk, zelfs de Geestlykheid niet uitgezonderd, gelyk onze Schryver meldt, vereenigde zig met den Koning, (die zyne voorige maatregels volgde,) tegen den Paus, terwyl de Paus, te Rome een Concilie houdende, tegen hem uitvoer, ‘en eene Bulle gaf om te verklaaren, dat zy, die beweeren, dat de Wereldlyke magt van de Geestelyke magt niet afhangt, Manicheen zyn, dewyl zy twee beginsels erkennen. Zie daar, hoe verre het misbruik der woorden gaan kan!’ - Intusschen bragt dit alles te wege, dat Philippus in 't jaar 1303 eene aanzienlyke vergadering hield, in welke alle de Leden, ook de Kerkelyken, tot een algemeen concilie stemden; om te vonnissen over de beschuldigingen, welken Willem du Plessis, gelyk ook alvoorens Willem van Nogaret, tegen Bonifacius ingebragt had. ‘Door deze beroeping op een concilie erkende men derhalven, vervolgt onze Schryver, dat deze conciliën de regters zyn der Koningen: dit was nog een overblyffel van de barbaarsheid der voorige eeuwen; maar men begon ten minsten te durven twyfelen, of de Pausen zelve niet aan algemeene conciliën onderworpen zyn. En dit was reeds een merkelyke stap tot vordering. Bonifacius flitste banbliksems uit tegen den Koning, tegen de Universiteiten, en tegen allen die voor de beroe- | |
[pagina 408]
| |
ping van een algemeen concilie waren; en de zaaken waren in dezen staat, toen hy te Anagni gevat wierdt, door Nogaret, Sciarra, Colonne, en eenige anderen, welken Philippus gelast hadt hem op te ligten; men plunderde zyn paleis, men zette hem in de gevangenis, men hoonde hem zelfs zonder zyn karakter in acht te neemen. Onderwyl kwamen de ingezetenen van Anagni, die dezen Paus aankleefden, om dat hy onder hen geboren was, in de wapenen, verdreven de Franschen, stelden den Kerkvoogd in vryheid, en geleidden hem naar Rome. Hy stierf daar, na verloop van weinige dagen, naamlyk op den 13 October des jaars 1303. Toen hy gevat wierdt was hy bezig met eene bulle te schryven, waarin hy zeide, dat hy, als Stedehouder van Christus, de magt hadt om de Koningen met een yzeren scepter te regeeren, en hen te verbryzelen als aarden vaten; hy eindigde die bulle met te zeggen, dat Philippus blykbaar den kerkelyken ban verdiende, die door verscheiden Canons van de Kerk tegen hem wierdt uitgesproken: overeenkomstig hier mede deedt hy hem derhalven in den ban, hy ontsloeg alle zyne onderdaanen van hunnen eed van getrouwheid, en wy verbieden, voegde hy daarby, hem voortaan te gehoorzaamen, of hem eenigen dienst te bewyzen.’ |
|