vol vuur, voortvaarend, kort van stof en styl, ernstig, staatig, manhaftig, arbeidzaam, kloek, strydbaar, dapper, patriottisch, doch zomtyds niet staatkundig, voorouderlievend, zeer gehecht aan de gewoonte van zyne voorvaderen, vrugtbaar in de voortplanting van zyne geslagten, en tot dezelve sterk geneigd; eindelyk, een herbergzaam volk, vol Godsdienstyver, en, (mag ik 'er nog byvoegen het geen hunne Rabbynen uit alle de wasschingen en reinigingen, in de wet bevoolen, beweeren,) niet onzindelyk; ten laatste, volgens den lof, hun van oordeelkundigen niet geweigerd, getrouw in het onderhouden van verbonden met vreemde bondgenooten. Maar ook een volk, het welk, aan den anderen kant bezigtigd, verscheide gebreken had: 't was loos van aart, zonderling verkleefd aan het zinlyke, eeuwen lang verslaafd aan zwaare afgodery en derzelver schroomlyke gevolgen, min beroemd van genie tot de weereldlyke geleerdheid, en afkeerig van dezelve; een volk, het welk, in weerwil van zyne verheven zedenleer en wyze wetten, van sterke en onedele driften werd beheerscht; het was haastig, oploopend, korsel, kregel, hevig in toorn en nayver, moedig en hoog van gevoelen op zyne voorrechten, afzigtig van de onbesnedene, geneigd tot wraak, voorbaarig, veranderlyk, muitzugtig, bloedig in oorlog, scherp in krygsrecht, hoewel zagter dan gelyktydigen; voorts styfzinnig en onbuigzaam; eindelyk, niet vry van wellust en overdaad, noch van ondankbaarheid tegen de grootste weldaaden, en tegen mannen van de uitstekendste verdiensten.’
De Eerwaerde Swaving erkent, dat alles hier niet even kenmerkend zy; als mede dat alles niet op alle tydperken, en alle byzondere persoonen kan worden toegepast, hoedanig iets nooit plaets kan hebben, als men een Volkscharacter schetst. ‘Maar alles,’ zegt hy, met veel regt, ‘wat wy te berde bragten, t'samengenomen, zal mogelyk eenigermaate dienen kunnen, om ons van Israëls nationaal karakter een onderscheidener begrip te vormen, dan ons dus ver gegeeven is.’
Als ene soort van byvoegzel is hier, ten laatste, aen 't einde van dit Stukje nog geplaetst, ene verzameling van berichten, die enige Schryvers voor en tegen het oude en later Joodendom gegeven hebben; welke, gelyk zyn Eerwaerde aenduid, veelal wat sterk in 't uiterste loopen; dat byzonder doorstraelt in 't geen men, nopens de beoefening van Kunsten en Wetenschappen onder de Jooden beweert, waeromtrent onze Schryver regtmatig den middenweg gehouden heeft.